Rechtbank 's-Gravenhage, 05-04-2007, BA3837, AWB 06/2578 IW en AWB 06/2579 IW
Rechtbank 's-Gravenhage, 05-04-2007, BA3837, AWB 06/2578 IW en AWB 06/2579 IW
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 5 april 2007
- Datum publicatie
- 25 april 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2007:BA3837
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9619, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 06/2578 IW en AWB 06/2579 IW
Inhoudsindicatie
Art. 8:75 Awb. Bij door een zoon ten behoeve van zijn moeder verrichte werkzaamheden kan niet gesproken worden van door een derde verleende rechtsbijstand, ook al treedt de zoon, die advocaat is, in procedures voor cliënten wel op als beroepsmatige rechtsbijstandverlener.
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2578 IW en AWB 06/2579 IW
Uitspraakdatum: 5 april 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.], wonende te [Y.], eiseres,
en
de ontvanger van de Belastingdienst/[te P.], verweerder.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van verweerder van 2 maart 2006 op de bezwaren van eiseres tegen de beschikking d.d. 11 november 2005, waarbij eiseres € 5 invorderingsrente in rekening is gebracht (hierna: de schikking invorderingsrente) en tegen de op 5 oktober 2005 in rekening gebrachte aanmaningskosten ad € 6 (hierna: de aanmaningskosten).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2007.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde [naam advocaat (zoon van eiseres)], advocaat te [plaats]. Namens verweerder is verschenen [...] en [...].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
2. Gronden
2.1. Verweerder heeft bij de bestreden uitspraken op de bezwaren van 2 maart 2006 de beschikking invorderingsrente en de aanmaningskosten herroepen.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres in verband met de behandeling van de bezwaren kosten van rechtsbijstand heeft gemaakt die op grond van artikel 7:15 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
2.3. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het verzoek om toekenning van een kostenvergoeding afgewezen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat onder de gegeven omstandigheden zowel het inschakelen van professionele rechtsbijstand als de omvang van de door eiseres opgevoerde kosten niet redelijk zijn, alsmede dat de familierelatie tussen eiseres en de bijstandverlener - eiseres is de moeder van de bijstandverlener - aan de toekenning van kostenvergoeding in de wegstaat.
2.4. Eiseres voert aan dat de door haar gemaakte kosten, gelet op de herroeping van de beschikking invorderingsrente en van de aanmaningskosten, voor vergoeding in aanmerking komen. De familierechtelijke betrekking tussen eiseres en de gemachtigde doet daarbij niet terzake.
2.5. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist; het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar. Ingevolge artikel 7:15, vierde lid, van de Awb worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, voorzover hier van belang, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 7:15, tweede tot en met vierde lid, van de Awb is hierbij van toepassing. Bij het Bpb zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2.6. Vast staat dat eiseres in bezwaar heeft verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand. Vast staat voorts dat de bezwaren van eiseres tegen de beschikking invorderingsrente en de aanmaningskosten gegrond zijn verklaard en dat de primaire besluiten door verweerder zijn herroepen. Niet in geschil is dat deze herroeping plaatsvond wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Uit de overgelegde nota van 20 januari 2006 blijkt dat eiseres in bezwaar € 322 aan kosten van rechtshulp heeft gemaakt.
2.7. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Nog daargelaten de verhouding tussen het bedrag van de door verweerder aan eiseres in rekening gebrachte invorderingsrente en aanmaningskosten en de door eiseres opgevoerde kosten van rechtsbijstand, kan bij een door een zoon ten behoeve van zijn moeder verrichte werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van door een derde verleende rechtsbijstand. Hieraan doet niet af dat de zoon in procedures waarin hij voor cliënten als advocaat optreedt, wel als beroepsmatige rechtsbijstandverlener kan worden aangemerkt. (Vergelijk Centrale Raad van Beroep van 6 maart 1997, nummer 94/1180 WW en 96/4070 WW, AB 1997, 225). 2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de kosten die eiseres in beroep heeft gemaakt.
Deze uitspraak is gedaan op 5 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van S. Kedar, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.