Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 06-09-2010, BO3294, AWB 09/38182

Rechtbank 's-Gravenhage, 06-09-2010, BO3294, AWB 09/38182

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
6 september 2010
Datum publicatie
8 november 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO3294
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 09/38182

Inhoudsindicatie

Uit hetgeen onder de rechtsoverwegingen 2.11 tot en met 2.14 is overwogen, volgt dat verweerders conclusie dat eiser onjuiste verklaringen heeft afgelegd over zijn gestelde woonomgeving enkel toereikend is gemotiveerd voor wat betreft eisers verklaring over de ligging van de plaats (naam) ten opzichte van de gelijknamige rivier. Gelet hierop en het feit dat verweerder niet langer aan eiser tegenwerpt dat hij geen Mandarijn spreekt, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat eiser omtrent zijn herkomst, identiteit en nationaliteit ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd berust op een ontoereikende motivering. Hieraan kan niet afdoen de omstandigheid dat verweerder aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat eiser niet op de hoogte was van de verplichting in China tot het aanvragen van een identiteitskaart binnen drie maanden na de zestiende verjaardag. Daarvoor is dit punt, naar het oordeel van de rechtbank, van te ondergeschikte betekenis. Uit het vorenstaande vloeit voort dat verweerder eveneens ontoereikend heeft gemotiveerd dat het asielrelaas geen positieve overtuigingskracht heeft en ongeloofwaardig is.

Beroep gegrond

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Nevenzittingsplaats Haarlem

zaaknummer: AWB 09 / 38182

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 september 2010

in de zaak van:

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van gestelde Chinese nationaliteit,

eiser,

gemachtigde: M.J. Baaij, rechtshulpverlener te Lisse,

tegen:

de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,

verweerder,

gemachtigde: mr. J.N. Mons, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te

’s-Gravenhage.

1. Procesverloop

1.1 Eiser heeft op 2 april 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 23 september 2009 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.

1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

2. Overwegingen

2.1 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag aangevoerd dat hij zijn land van herkomst heeft verlaten vanwege problemen met een Chinese politieman.

2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Eiser is toerekenbaar ongedocumenteerd onder meer inzake zijn reisroute en hem wordt derhalve artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegengeworpen. De door eiser gestelde Tibetaanse herkomst en de Chinese nationaliteit is niet geloofwaardig. Om die reden wordt ook geen geloof gehecht aan de problemen die eiser in zijn gestelde woongebied zou hebben ondervonden en ertoe zouden hebben geleid dat hij China heeft verlaten. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw.

2.3 Tegen het bestreden besluit heeft eiser in de eerste plaats tegen aangevoerd dat het niet zorgvuldig is dat het nader gehoor is afgenomen door dezelfde ambtenaar die ook het voornemen alsmede het bestreden besluit heeft opgesteld. Tevens heeft eiser aangevoerd dat sprake is van vooringenomenheid van de beslisambtenaar.

2.4 De rechtbank vat voormelde beroepsgronden, mede gelet op eisers toelichting ter zitting, op als een beroep op artikel 2:4, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid vervult, en artikel 3:2 Awb, ingevolge welk artikel het bestuursorgaan gehouden is een besluit zorgvuldig voor te bereiden. Met betrekking tot deze beroepsgronden overweegt de rechtbank het volgende. Er bestaat geen rechtsregel die zich tegen de in rechtsoverweging 2.3 vermelde handelswijze van verweerder verzet. Het afnemen van een nader gehoor op een asielaanvraag maakt evenals het uitbrengen van een voornemen tot afwijzing daarvan onderdeel uit van de voorbereiding van een besluit op de asielaanvraag. Deze taken liggen in elkaars verlengde en de overwegingen in het voornemen bevatten doorgaans een beoordeling van hetgeen de vreemdeling (mede) tijdens het nader gehoor heeft verklaard. Dat de beambte die het nader gehoor heeft afgenomen vervolgens zelf het voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag opstelt, is uit oogpunt van efficiëntie te begrijpen en betekent op zichzelf niet dat hij zijn taak niet op zorgvuldige wijze dan wel niet zonder vooringenomenheid kan vervullen. Tegen het voornemen tot afwijzing van zijn asielaanvraag heeft eiser een zienswijze ingebracht. De rechtbank heeft in de motivering van het bestreden besluit geen grond gevonden voor het oordeel dat de betreffende beambte datgene wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht niet op zorgvuldige wijze of zonder vooringenomenheid bij het besluit heeft betrokken. Het beroep van eiser op voormelde bepalingen uit de Awb slaagt derhalve niet.

2.5 Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij niet toerekenbaar ongedocumenteerd is inzake zijn reisroute. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser aangevoerd dat hij het paspoort waarmee hij naar Nederland is gereisd aan de reisagent heeft moeten afgeven. Met betrekking tot deze beroepsgrond overweegt de rechtbank het volgende.

2.6 In C4/3.6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat het uitgangspunt in de situatie, waarin de vreemdeling zijn documenten aan de reisagent heeft afgestaan, is dat dit aan de vreemdeling is toe te rekenen. De vreemdeling is in het algemeen op het moment dat de papieren aan de reisagent worden meegegeven reeds in een land waar bescherming van de betreffende autoriteiten kan worden ingeroepen. Op dat moment kan van de vreemdeling worden verlangd dat hij direct die bescherming inroept en dat hij zich met alle beschikbare documenten bij die autoriteiten legitimeert en met alle beschikbare documenten zijn asielaanvraag onderbouwt. Daarin heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid. De asielzoeker vraagt om bescherming, de overheid vraagt aan de asielzoeker om bekend te maken wie hij is en hoe hij naar Nederland is gekomen. Wanneer de asielzoeker aannemelijk maakt dat de papieren onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen.

(….)

In het geval dat een asielzoeker geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, geeft hij blijk van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen.

2.7 Gelet op voornoemd beleid, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser toerekenbaar ongedocumenteerd is inzake zijn reisroute. Daarvoor is van belang dat niet gebleken is dat eiser het paspoort onder dwang aan de reisagent heeft moeten afgeven en eiser niet heeft betwist dat hij geen consistente, coherente en gedetailleerde verklaring over zijn reisroute heeft kunnen afleggen. De door eiser ter zitting ingenomen stelling dat sprake is geweest van dwang en dat dit blijkt uit zijn verklaring tijdens het eerste gehoor dat de reisagent zijn paspoort heeft ingenomen, volgt de rechtbank niet. Het innemen van het paspoort door de reisagent is immers geen handeling waaruit zonder meer kan worden afgeleid dat daarbij sprake is geweest van dwang. Verweerder heeft reeds hierom het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef, en onder f, Vw bij zijn beoordeling mogen betrekken.

2.8 Vervolgens heeft eiser, kort samengevat, aangevoerd dat niet ongeloofwaardig kan worden geacht dat hij uit Tibet (China) afkomstig is en dat verweerder niet afdoende heeft aangegeven waarop hij baseert dat eiser niet afkomstig is uit Tibet. Met betrekking tot deze beroepsgrond overweegt de rechtbank het volgende.

2.9 Ter zitting heeft verweerder aangegeven niet langer bij de beoordeling van de geloofwaardigheid te betrekken dat eiser geen Mandarijn spreekt. Daarbij heeft verweerder acht geslagen op het feit dat uit het meest recente algemene ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over China (ambtsbericht) van juni 2010 en WBV 2009/24 volgt dat niet iedere Tibetaan Mandarijn spreekt en dat is het standpunt van verweerder zoals dat is weergegeven in het bestreden besluit derhalve niet langer juist is. Ten aanzien van de opmerking in het bestreden besluit dat eiser geen enkele Chinese benaming van enig in zijn omgeving gelegen dorp of stad kan noemen, doch benamingen hanteert die bekend zijn van oude Amerikaanse stafkaarten uit 1955, heeft verweerder desgevraagd ter zitting verklaard dat deze opmerking niet bij de beoordeling inzake de geloofwaardigheid van het relaas is betrokken.

2.10 Ter staving van zijn oordeel over de geloofwaardigheid van eiser heeft verweerder in de eerste plaats overwogen dat, gelet op het ambtsbericht van 24 maart 2009, niet valt in te zien dat eiser niet op de hoogte was van de verplichting dat elke Chinese burger die woonachtig is in China binnen drie maanden na zijn zestiende verjaardag een identiteitskaart moet aanvragen. Eiser heeft tijdens zijn nader gehoor immers verklaard eerst op achttienjarige leeftijd een identiteitskaart te hebben aangevraagd.

Eiser heeft hiertegen ingebracht dat verweerder dient te kijken naar het specifieke karakter van Tibet. Er is verschil in het overheidshandelen ten opzichte van Tibetanen en Chinezen. Eiser heeft ook een andere identiteitskaart dan in China gebruikelijk is. Dit is niet in het ambtsbericht opgenomen. Eiser is afkomstig uit een kleine nederzetting waar het hebben van een paspoort niet noodzakelijk was.

Eiser heeft met deze argumenten naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende verklaring gegeven voor de omstandigheid dat hij niet wist van de verplichting dat iedere Chinese burger binnen drie maanden na zijn zestiende verjaardag een identiteitskaart moet aanvragen. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op voornoemd standpunt kunnen stellen.

2.11 Ter staving van zijn oordeel over de geloofwaardigheid van eisers relaas heeft verweerder voorts overwogen dat eiser over de woonomgeving waar hij stelt vandaan te komen, de omgeving van [plaatsnaam]snaam] in China, onjuiste verklaringen heeft afgelegd, aangezien hij bijzonderheden en beschrijvingen heeft opgegeven die geheel afwijkend zijn van hetgeen uit openbare bronnen blijkt. Bij de beoordeling van hetgeen eiser hiertegen heeft aangevoerd gaat de rechtbank, mede gezien het verhandelde ter zitting en de ter zitting door verweerder overgelegde printuitdraaien van beelden van de internetsite Google-Earth, uit van de juistheid van de omschrijving van eisers leefomgeving, zoals verweerder deze heeft weergegeven in het in het bestreden besluit herhaalde en ingelaste voornemen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser geen tegenbewijs heeft geleverd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat voornoemde omschrijving niet juist is.

2.12 Verweerder heeft gelet op de omschrijving van eisers leefomgeving in het bestreden besluit in redelijkheid aan eiser kunnen tegenwerpen dat eiser heeft verklaard dat de plaats [plaatsnaam] op ongeveer dezelfde hoogte is gelegen als de gelijknamige rivier, aangezien uit de door verweerder weergegeven informatie naar voren komt dat de plaats [plaatsnaam] is gelegen op een hoogte van 1103 meter en de rivier is gelegen op een hoogte van 697 meter. De verwijzing van eiser ter zitting naar hetgeen in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor van 24 juli 2009 is opgemerkt over de verklaring van eiser zoals die is opgenomen op bladzijde 6, blok 5 van het rapport van dat gehoor, kan niet leiden tot een ander oordeel. De gecorrigeerde verklaring dat het pad van eisers (gestelde) woonplaats [plaatsnaam] naar de plaats [plaatsnaam] de rivier niet volgt omdat de rivier namelijk veel lager ligt, laat immers onverlet dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard (bladzijde 6, blok 9 van het rapport) dat de plaats [plaatsnaam] ongeveer op dezelfde hoogte ligt als de rivier, terwijl gebleken is dat er tussen de plaats en de rivier een hoogteverschil is van ruim 400 meter. Afgezet tegen de grote hoogte van de bergen in het Himalaya berggebied is dat misschien voor bewoners uit die omgeving geen groot hoogteverschil, zoals eiser ter zitting is betoogd, maar naar het oordeel van de rechtbank toch een voldoende hoogteverschil om het standpunt van verweerder op dit punt niet onredelijk te achten.

2.13 Verweerder heeft voorts aan eiser tegengeworpen dat eiser heeft verklaard dat het 11 á 12 uur lopen is van zijn dorp [plaatsnaam] naar [plaatsnaam] terwijl dit, gelet op verweerders informatie, een afstand van minder dan 10 kilometer betreft. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat er geen goede wegen lopen naar de dichtstbijzijnde plaatsen van zijn dorp. Het dorp van eiser is zeer klein en ligt zeer afgelegen. Te voet en te paard worden de omliggende dorpen op meerdere uren lopen bereikt. Op grond van vorenstaande toelichting, welke door verweerders informatie in het bestreden besluit noch door het ter zitting overgelegde (kaart)materiaal wordt weerlegd en mede gezien de omgeving waar eiser stelt vandaan te komen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zonder nadere motivering en onderzoek niet kan worden gevolgd in het hiervoor weergegeven standpunt.

2.14 Verweerder heeft verder aan eiser tegengeworpen dat hij niet de namen kent van de bevolkingsgroepen die in de door hem opgegeven omgeving volgens www.etnologue.com bekend zijn, te weten de [bevolkingsgroepen]. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat deze bevolkingsgroepen volgens de algemene informatie aan de rivier wonen en dit een zeer lange rivier is en eiser daar meerdere uren lopen vandaan woonde, zodat hem niet kan worden verweten dat hij de namen van deze bevolkingsgroepen niet kende. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser worden gevolgd in zijn verklaring. Verweerder heeft gelet hierop niet deugdelijk gemotiveerd waarom van eiser niettemin mocht worden verwacht dat hij deze bevolkingsgroepen had moeten kennen.

2.15 Uit hetgeen onder de rechtsoverwegingen 2.11 tot en met 2.14 is overwogen volgt dat verweerders conclusie dat eiser onjuiste verklaringen heeft afgelegd over zijn gestelde woonomgeving enkel toereikend is gemotiveerd voor wat betreft eisers verklaring over de ligging van de plaats [plaatsnaam] ten opzichte van de gelijknamige rivier. Gelet hierop en het feit dat verweerder niet langer aan eiser tegenwerpt dat hij geen Mandarijn spreekt, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat eiser omtrent zijn herkomst, identiteit en nationaliteit ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd berust op een ontoereikende motivering. Hieraan kan niet afdoen de omstandigheid dat verweerder aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat eiser niet op de hoogte was van de verplichting in China tot het aanvragen van een identiteitskaart binnen drie maanden na de zestiende verjaardag. Daarvoor is dit punt, naar het oordeel van de rechtbank, van te ondergeschikte betekenis. Uit het vorenstaande vloeit voort dat verweerder eveneens ontoereikend heeft gemotiveerd dat het asielrelaas geen positieve overtuigingskracht heeft en ongeloofwaardig is.

2.16 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met 3:46 Awb.

2.17 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.

2.18 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

3. Beslissing

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt het bestreden besluit;

3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag;

3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eiser;

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2010.

Afschrift verzonden op :

Coll:

Rechtsmiddel

Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.

Let wel:

Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit de uitspraak blijkt dat de rechtbank een aantal beroepsgronden van eiser uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Als eiser het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal hij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.