Rechtbank Utrecht, 15-10-2003, AM2622, 127905/HAZA 01-579
Rechtbank Utrecht, 15-10-2003, AM2622, 127905/HAZA 01-579
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Utrecht
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2003
- Datum publicatie
- 4 november 2003
- ECLI
- ECLI:NL:RBUTR:2003:AM2622
- Formele relaties
- Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2008:BC0256
- Conclusie in (sprong)cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BC0256
- Zaaknummer
- 127905/HAZA 01-579
Inhoudsindicatie
Nadeelcompensatie/egalité-beginsel. Terugkomen op bindende eindbeslissing.
Uitspraak
VONNIS
van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ASHA HORECA B.V.,
gevestig te Velp,
e i s e r e s,
procureur: mr. P.J. Soede,
advocaat : mr. I.P.A. van Heijst,
- t e g e n -
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE AMERSFOORT,
zetelende te Amersfoort,
g e d a a g d e,
procureur: mr. B.F. Keulen,
advocaten: mrs. J.F. de Groot en V.H. Affourtit.
De respectieve partijen worden hierna aangeduid als Asha en de Gemeente.
Dit vonnis is een vervolg op het op 16 oktober 2002 in deze zaak uitgesproken tussenvonnis.
1.
Het verdere verloop van de procedure
Het verloop van de procedure na voornoemd tussenvonnis blijkt uit de volgende processtukken:
- akte na tussenvonnis tevens akte houdende wijziging van eis aan de zijde van Asha;
- antwoordakte na tussenvonnis en na wijziging van eis tevens akte uitlating producties aan de zijde van de Gemeente;
- akte aan de zijde van Asha;
- antwoordakte aan de zijde van de Gemeente.
Partijen hebben nadien weer vonnis gevraagd.
2.
De verdere beoordeling
2.1
Asha heeft bij akte haar eis veranderd. De Gemeente heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. De rechtbank zal recht doen op de gewijzigde eis.
2.2
In voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag welk percentage van het totaal geleden nadeel in de gegeven omstandigheden tot het normaal maatschappelijk risico, dat Asha zelf behoort te dragen, moet worden gerekend. Hieromtrent hebben partijen hun visie in voornoemde processtukken gegeven.
2.3
De Gemeente heeft evenwel in de eerste plaats onder verwijzing naar jurisprudentie, die na het tussenvonnis is verschenen, aangevoerd dat de rechtbank op (eind)beslissingen in haar tussenvonnis dient terug te komen, omdat die jurisprudentie, meer in het bijzonder het arrest van de Hoge Raad van 6 december 2002 (RvdW 2002/200), meebrengt dat het nadeel dat Asha stelt geleden te hebben niet in onderhavige procedure voor vergoeding in aanmerking kan komen. Voorts heeft de Gemeente betoogd dat zo de vordering al voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen, deze toch afgewezen had behoren te worden, omdat Asha het vereiste causale verband niet heeft bewezen.
2.4
De rechtbank stelt voorop dat op een eindbeslissing in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen, behoudens indien bijzondere, door de rechtbank in haar desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven, omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechtbank aan de eindbeslissing in kwestie gebonden zou zijn.
Hoewel nieuwe rechtspraak op zichzelf beschouwd zo'n bijzondere omstandigheid zou kunnen opleveren, geeft de in onderhavige zaak door de Gemeente genoemde rechtspraak, meer in het bijzonder voormeld arrest van de Hoge Raad, alsmede de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 september 2001 (BR 2002/797), de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op haar tussenvonnis, waartoe zij als volgt overweegt.
2.5
De Gemeente heeft - onder verwijzing naar voornoemde rechtspraak- aangevoerd dat Asha tegen de diverse besluiten, die ten grondslag liggen aan de uitgevoerde werkzaamheden en getroffen maatregelen in het kader van het project Centraal Stadsgebied als belanghebbende bezwaar en beroep had kunnen instellen. Asha had daarbij kunnen aanvoeren dat zij door de desbetreffende besluiten onevenredig in haar belangen zou worden geschaad en dat die besluiten derhalve in strijd zouden komen met het mede aan artikel 3:4 lid 2 Awb ten grondslag liggende beginsel van de egalité devant les charges publiques. Asha heeft zulks nagelaten en ziet zich thans geconfronteerd met de formele rechtskracht van die onderliggende besluiten, die zich mede uitstrekt tot de aan die desbetreffende besluiten ten grondslag liggende belangenafweging op grond van artikel 3:4 lid 2 Awb en het daaraan ten grondslag liggende egalité-beginsel, aldus de Gemeente.
2.6
De rechtbank kan de Gemeente niet volgen in dit standpunt. De omstandigheid dat de onderliggende besluiten formele rechtskracht hebben verkregen staat inwilliging van de schadevordering van Asha niet zonder meer in de weg. Daartoe overweegt de rechtbank dat de formele rechtskracht meebrengt dat voor haar uitgangspunt dient te zijn dat de Gemeente bij het nemen van de desbetreffende besluiten een zorgvuldige afweging van belangen heeft gemaakt en daarbij de nadelige gevolgen voor Asha (en andere ondernemers) aan het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:4 lid 2 Awb heeft getoetst. Laatstbedoelde toetsing ziet echter op de vraag of iemand onevenredig wordt getroffen in verhouding tot de met dat besluit te dienen doeleinden, terwijl het bij de toetsing aan het egalitébeginsel, dat ten grondslag ligt aan het onderhavige verzoek om nadeelcompensatie, veeleer de vraag betreft of Asha in vergelijking met andere burgers of instellingen onevenredig wordt getroffen.
De door de Gemeente aangehaalde uitspraken doen aan voorgaande niet af, nu in die zaken de vraag centraal stond of de economische belangen van een getroffen ondernemer al dan niet in voldoende mate meegenomen waren in een verkeersbesluit en derhalve niet de vraag of de desbetreffende ondernemer zwaarder getroffen is dan andere ondernemers.
Daar komt nog bij dat in onderhavige zaak - anders dan in de beide andere zaken, waarin steeds sprake was van één concreet besluit - Asha zich geconfronteerd zag met een veelheid van besluiten en daaruit voortvloeiende feitelijke handelingen, die tezamen geleid hebben tot de in het tussenvonnis onder 4.2 beschreven situatie. Het feit dat de door Asha geleden schade een gevolg is van juist die samenloop van meerdere besluiten en feitelijke uitvoeringshandelingen brengt mee dat Asha redelijkerwijs niet tevoren heeft kunnen voorzien tot welke schade die afzonderlijke besluiten zouden gaan leiden. Zulks brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat van Asha niet verwacht kon worden dat zij de openstaande administratiefrechtelijke rechtsgangen zou benutten en kan de formele rechtskracht van die besluiten haar achteraf niet met succes worden tegengeworpen.
2.7
De opmerkingen van de Gemeente over hetgeen de rechtbank in haar tussenvonnis heeft overwogen ten aanzien van het causale verband, laat de rechtbank voor wat zij zijn, nu de rechtbank volgens de onder 2.4 weergegeven hoofdregel niet op haar tussenvonnis mag terugkomen en de desbetreffende opmerkingen de rechtbank verder geen aanleiding geven om op de hoofdregel een uitzondering te maken.
2.8
Ter beslissing staat tenslotte de vraag welk percentage van het totaal geleden nadeel als maatschappelijk risico voor rekening van Asha behoort te blijven. De rechtbank overweegt dat het haar redelijk voorkomt dit percentage vast te stellen op 15%. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen hetgeen partijen hieromtrent in hun akten naar voren hebben gebracht en voorts aansluiting gezocht bij jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin 15% in enigszins vergelijkbare situaties een aanvaardbaar percentage voor de vaststelling van de grens van het maatschappelijk aanvaardbaar risico werd geoordeeld. Daarmee oordeelt de rechtbank dat 85% van het totaal geleden nadeel in de periode 1997 tot september 2001 voor vergoeding in aanmerking komt.
Asha heeft gesteld dat haar totale nadeel € 232.335,47 (NLG 407.000,- over de periode 1997 tot en met 2000 en NLG 105.000,- over de periode 1 januari 2001 tot 1 september 2001) bedraagt. Bij de vaststelling van het uiteindelijk door de Gemeente aan Asha te vergoeden bedrag dient de rechtbank ingevolge hetgeen zij eerder overwogen heeft in het tussenvonnis onder 4.3 uit te gaan van de juistheid van de door Asha gepresenteerde cijfers over de periode 1997 tot en met 2000. Ook de nadien bij akte gepresenteerde cijfers over 2001 zal de rechtbank als correct beschouwen, nu de Gemeente in haar antwoordakte daarop verder niet is ingegaan. Zulks brengt mee dat de rechtbank de Gemeente zal veroordelen om aan Asha een bedrag van € 197.485,15 (85% van € 232.335,47) te betalen.
Deskundigenkosten en wettelijke rente
2.9
Met betrekking tot de vordering in de dagvaarding sub c, die betrekking heeft op vergoeding van de door Asha gemaakte deskundigenkosten in verband met de begroting en vaststelling van de door haar geleden schade en haar (buitengerechtelijke) pogingen om deze schade vergoed te krijgen, welke schade zij heeft begroot op € 3.403,- (NLG 7.500,-), overweegt de rechtbank dat zij deze schade als niet weersproken en op de wet gebaseerd (artikel 6:96 lid 2 sub b en c BE) zal toewijzen.
De Gemeente heeft geen specifiek verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijk rente, zodat de rechtbank deze eveneens conform de hoofdvordering zal toewijzen.
2.10
De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van Asha zijn gemaakt.
3.
De beslissing
De rechtbank:
3.1
Veroordeelt de Gemeente om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Asha te betalen een bedrag van € 197.485,15( zegge: honderd zevenennegentigduizend vierhonderd vijfentachtig euro en vijftien eurocent) als vergoeding voor de schade die Asha in de periode 1997 tot september 2001 heeft geleden, alsmede tot betaling van een bedrag van € 3.403,- (zegge: drieduizend vierhonderd en drie euro) ter zake van gemaakte deskundigenkosten, vermeerderd met de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf het moment dat Asha de desbetreffende schade heeft geleden respectievelijk kosten heeft gemaakt tot aan de dag van voldoening;
3.2.
Veroordeelt de Gemeente in de proceskosten aan de zijde van Asha gevallen, tot op deze uitspraak begroot op € 3.438,- aan verschotten en op € 8.620,- aan salaris;
3.3
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Messer, Gehlen en Van Amstel en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 15 oktober 2003.
w.g. griffier w.g. rechter