Rechtbank Utrecht, 06-08-2007, BB1791, SBR 06-3996
Rechtbank Utrecht, 06-08-2007, BB1791, SBR 06-3996
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Utrecht
- Datum uitspraak
- 6 augustus 2007
- Datum publicatie
- 15 augustus 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBUTR:2007:BB1791
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2009:BI4685, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- SBR 06-3996
Inhoudsindicatie
Artikel 13, zesde lid, van de Dagloonregels moet - als zijnde onverbindend - bij het vaststellen van de hoogte van het WW-dagloon van eiseres buiten toepassing worden gelaten.
Door de toegekende WW-uitkering niet te baseren op het door eiseres laatstgenoten loon of op het WAO-dagloon maar op het (lagere) WAO-vervolgdagloon wordt het loondervingsbeginsel als grondslag voor de berekening van het WW-dagloon verlaten. Artikel 13, zesde lid, van de Dagloonregels is daarmee in strijd met artikel 45, eerste lid, van de WW.
De vraag of dit artikellid niettemin verbindend is, nu op grond van artikel 45, tweede lid, van de WW zo nodig in afwijking van het eerste lid nadere regels kunnen worden gesteld, beantwoordt de rechtbank ontkennend. De bevoegdheid van de lagere regelgever om van artikel 45, eerste lid, van de WW af te wijken, strekt niet zover dat het loondervingsbeginsel als grondslag voor de dagloonberekening mag worden verlaten en mag worden vervangen door een uitkeringsgrondslag gebaseerd op het WAO-vervolgdagloon.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/3996
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 6 augustus 2007
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 oktober 2006 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 20 juni 2006 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiseres met ingang van 1 juni 2006 een loongerelateerde uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend ter hoogte van € 14,65 bruto per dag.
1.2 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2007. Eiseres is daar vertegenwoordigd door mr. S. Broens, advocaat te Utrecht. Namens verweerder is verschenen mr. E.B. Knollema, werkzaam bij het Uwv.
1.3 Na de behandeling ter zitting is het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend en verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 4 juni 2007 gesloten.
Overwegingen
2.1 Eiseres, laatstelijk werkzaam als coördinator in de geboortezorg gedurende 33,04 uur per week, ontving ten gevolge van haar uitval voor haar werkzaamheden op 22 juni 2000, sinds 21 juni 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Van 1 december 2003 tot 3 november 2005 werd deze uitkering, op grond van door eiseres met een werkweek van 24 uur verworven inkomsten uit arbeid, met toepassing van artikel 44 van de WAO, uitbetaald als ware eiseres in deze periode 35 tot 45% arbeidsongeschikt.
Bij besluit van 29 maart 2006 heeft verweerder de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 30 mei 2006 ingetrokken aangezien eiseres vanaf die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
2.2 Op 16 mei 2006 heeft eiseres zich tot verweerder gewend met het verzoek haar per 1 juni 2006 in aanmerking te brengen voor een WW-uitkering.
2.3 Bij primair besluit van 20 juni 2006 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 juni 2006 een loongerelateerde WW-uitkering toegekend naar een - van het WAO-vervolgdagloon afgeleid - dagloon van € 76,50 onder de navolgende overweging: Bij het vaststellen van uw uitkering zijn wij uitgegaan van het aantal uren dat u gemiddeld per week heeft gewerkt, 33,04 uur, en van het aantal uren dat u heeft verloren, 9,04 uur per week. Verder gaan we uit van het loon dat u gemiddeld per dag verdiende. Uw dagloon is € 76,50. Uw WW-uitkering is dan 70% van € 76,50 x 9,04/33,04, dat is dus € 14,65 bruto per dag.
2.4 Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat artikel 13, eerste en zesde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Staatsblad 2005, 546 en hierna: de Dagloonregels) van toepassing zijn en dat het WW-dagloon dient te worden gerelateerd aan het WAO-vervolgdagloon. Onder de werking van de Dagloonregels wordt het dagloon niet langer gebaseerd op het laatstelijk verdiende loon maar op het gemiddelde van het in het laatste jaar ontvangen loon, in dit geval de ontvangen WAO-uitkering, aldus verweerder.
2.5 In beroep heeft eiseres de juistheid van dit oordeel gemotiveerd bestreden. Daartoe heeft zij in het bijzonder naar voren gebracht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 januari 1998, LJN ZB7503, dat artikel 13 van de Dagloonregels onverbindend moet worden geacht. Door het WW-dagloon af te leiden van het WAO-vervolgdagloon wordt er geen recht gedaan aan het loondervingsbeginsel, zoals dat is neergelegd in het stelsel van de WW. Tot slot heeft eiseres verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente.
2.6 De toepasselijke regelgeving luidde op 1 juni 2006 als volgt.
Artikel 45, eerste lid, van de WW bepaalt dat voor de berekening van de uitkering waarop op grond van deze afdeling recht bestaat als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.
Artikel 13, eerste lid, van de (op grond van artikel 45, tweede lid, van de WW tot stand gekomen) Dagloonregels, bepaalt dat het WW-dagloon van de werknemer die op de dag voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO heeft ontvangen naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, indien die uitkering met ingang van de eerste werkloosheidsdag wordt ingetrokken dan wel niet meer wordt uitbetaald op grond van artikel 43, eerste lid, of artikel 44, eerste lid, onderdeel a, van de WAO, gelijk is aan het laatstelijk geldende WAO-dagloon.
Artikel 13, zesde lid, van de Dagloonregels bepaalt dat indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering laatstelijk was gebaseerd op een WAO-vervolgdagloon bij de toepassing van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid voor "WAO-dagloon" wordt gelezen: WAO-vervolgdagloon.
2.7 Aan de toelichting bij artikel 13, eerste en zesde lid, van de Dagloonregels ontleent de rechtbank dat met het opnemen van het zesde lid is beoogd te voorkomen dat de overgang van een WAO-vervolguitkering naar een WW-uitkering leidt tot een verhoging van het dagloon. Dit blijkt ook uit de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 juni 2006 (TK, 2005-2006, Aanhangsel) waarin de minister schrijft dat ervoor gekozen is om voor werknemers die voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag een WAO-vervolguitkering ontvingen, de WW-uitkering te baseren op het (lagere) vervolgdagloon.
De WW-uitkering is dan niet hoger dan de voorafgaande WAO-uitkering.
De rechtbank stelt vast dat verweerder deze bepaling ook heeft toegepast bij de berekening van het thans in geschil zijnde dagloon voor de 9,04 uren waarvoor eiseres bij het besluit van 20 juni 2006 met ingang van 1 juni 2006 een WW-uitkering is toegekend.
2.8 Gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, overweegt de rechtbank dat de bepalingen van de Dagloonregels algemeen verbindende voorschriften zijn waaraan slechts verbindende kracht kan worden ontzegd indien de door de regelgever gemaakte keuzes strijdig moeten worden geacht met een hogere - algemeen verbindende - regeling, dan wel indien met inachtneming van de beoordelingsvrijheid van de regelgever en derhalve met terughoudendheid toetsend, geoordeeld moet worden dat de voorschriften een toetsing aan algemene rechtsbeginselen niet kunnen doorstaan.
2.9 De rechtbank overweegt dat voor de dagloonberekening zoals neergelegd in artikel 45, eerste lid, van de WW, het loon voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden, in aanmerking wordt genomen. Het loondervingsbeginsel van de WW wordt hierin tot uitdrukking gebracht. De rechtbank merkt ter zake nog op dat zij verweerder niet volgt in zijn stelling dat bij de wijziging van de WW en de Dagloonregels is beoogd afstand te nemen van het loondervingsbeginsel. Naar haar oordeel is slechts beoogd (enige) wijziging aan te brengen in de wijze van berekening van het gederfde loon. Het arbeidsurenverlies, bedoeld in deze bepaling, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de bewoordingen van artikel 45, eerste lid, van de WW, geleden door de beëindiging van haar voormalige dienstbetrekking als zorgcoördinator bij Geboortezorg en niet als gevolg van de intrekking van haar WAO-uitkering met ingang van 30 mei 2006.
2.10 Door de aan eiseres toegekende WW-uitkering niet te baseren op het door eiseres genoten loon in dienst van haar hiervoor genoemde werkgever of op het WAO-dagloon maar op het (lagere) WAO-vervolgdagloon wordt het loondervingsbeginsel als grondslag voor de berekening van het dagloon verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank komt artikel 13, zesde lid, van de Dagloonregels daarmee in strijd met artikel 45, eerste lid, van de WW zodat die bepaling in zoverre als onverbindend buiten toepassing dient te blijven.
2.11 De vraag of artikel 13, zesde lid, van de Dagloonregels niettemin verbindend is, nu op grond van artikel 45, tweede lid, van de WW zo nodig in afwijking van het eerste lid nadere regels kunnen worden gesteld, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Naar haar oordeel strekt de bevoegdheid van de lagere regelgever om van artikel 45, eerste lid, van de WW af te wijken, gelet op strekking van dit artikel 45 en het verzekeringskarakter van de WW, niet zover dat het loondervingsbeginsel als grondslag voor de dagloonberekening mag worden verlaten en mag worden vervangen door een uitkeringsgrondslag gebaseerd op het WAO-vervolgdagloon dat gelijk is aan het minimumloon verhoogd met een percentage van het verschil tussen het minimumloon en het dagloon. Hieraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn voornoemde brief van 27 juni 2006 op gestelde vragen heeft geantwoord dat ervoor is gekozen om de WW-uitkering van werknemers die voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag een WAO-vervolguitkering ontvingen, te baseren op het lagere vervolgdagloon. Verweerder zal het WW-dagloon moeten vast stellen met inachtneming van de in artikel 45, eerste lid, van de WW omschreven maatstaf. De rechtbank merkt hierbij op dat zij, zoals de CRvB in zijn voornoemde uitspraak van 15 januari 1998 ook heeft geoordeeld, de koppeling van het WW-dagloon aan het loongerelateerde WAO-dagloon niet in strijd acht met voormelde grenzen omdat bij de vaststelling van een loongerelateerde WAO-uitkering eveneens wordt uitgegaan van het loondervingsbeginsel.
2.12 Uit het voorgaande volgt dat artikel 13, zesde lid, van de Dagloonregels - als zijnde onverbindend - bij het vaststellen van de hoogte van het dagloon van eiseres buiten toepassing moet worden gelaten. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met artikel 45, eerste lid, van de WW en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
2.13 In het vorenstaande vindt de rechtbank aanleiding verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- wegens kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting à € 322,- per punt). De rechtbank ziet in dit stadium geen aanleiding om het verzoek van eiseres om verweerder met toepassing van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade bestaande uit de wettelijke rente, toe te wijzen. Verweerder dient bij het nemen van een nieuw besluit (tevens) aandacht te besteden aan de vraag of, en zo ja, in hoeverre er termen zijn om de wettelijke rente te vergoeden.
De rechtbank beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart het beroep gegrond,
3.2 vernietigt het bestreden besluit,
3.3 draagt verweerder op om binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van
20 juni 2006,
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de het Uwv,
3.5 bepaalt dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 38,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.J. Overdijk, als voorzitter en mrs. G. van Zeben en Y. Sneevliet als leden en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2007.
De griffier: De voorzitter:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. D.A.J. Overdijk
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Let wel:
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.