Home

Rechtbank Utrecht, 12-08-2008, BF1911, SBR 07-2781

Rechtbank Utrecht, 12-08-2008, BF1911, SBR 07-2781

Gegevens

Instantie
Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak
12 augustus 2008
Datum publicatie
23 september 2008
ECLI
ECLI:NL:RBUTR:2008:BF1911
Zaaknummer
SBR 07-2781

Inhoudsindicatie

Verzoek om schadevergoeding. Geen voldoende mate van waarschijnlijkheid dat de opgedragen werkzaamheden de klachten hebben veroorzaakt. Geen plaats voor toepassing zogeheten omkeringsregel

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht

zaaknummer: SBR 07/2781

uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 12 augustus 2008

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

tegen

de Staatssecretaris van Financiën,

verweerder.

Inleiding

1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 augustus 2007 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 april 2007 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder het verzoek van eiser tot erkenning van aansprakelijkheid voor de schadelijke gevolgen van zijn lichamelijke klachten voor zover die het gevolg zijn van de werkomstandigheden, afgewezen.

1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 19 juni 2008, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E.G.M. van den Heuvel, advocaat te Breda. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. P.H. Jacobs, werkzaam bij verweerders ministerie.

Overwegingen

2.1 Bij brieven van 14 mei 2001 en 18 mei 2005, aangevuld op 26 juli 2005, is namens eiser verweerder aansprakelijk gesteld voor de bij eiser sedert december 2000 ontstane arbeidsongeschiktheid, als gevolg waarvan eiser materieel en immaterieel schade zou hebben geleden.

2.2 Na advies te hebben ingewonnen bij BSA Schaderegeling te 's-Gravenhage heeft verweerder bij primair besluit van 11 april 2007 aansprakelijkheid afgewezen omdat er geen sprake is van een causaal verband tussen de gestelde schade en de uitoefening van de werkzaamheden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard.

2.3 In beroep heeft eiser - kort samengevat - aangevoerd dat de beslissing op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Voldoende waarschijnlijk is dat de klachten, die alle wijzen in de richting van RSI, door de opgedragen werkzaamheden in samenhang met een ondeugdelijke werkplek, zijn veroorzaakt. Zo er niet kan worden gesproken van RSI, dan is voldoende aangetoond dat er sprake van een beroepsziekte (in de zin van artikel 35, aanhef en onder d, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR)). Verweerder heeft verder niet aan zijn zorgplicht voldaan.

2.4 De rechtbank stelt vast dat het eiser te doen is om schadevergoeding wegens vermeend onrechtmatig handelen van verweerder. Dit beweerdelijk onrechtmatig handelen, ziet op schending van de zorgplicht van de werkgever veroorzaakt door de aard van de aan eiser opgedragen werkzaamheden in samenhang met de onvoldoende inrichting van eisers werkplek.

2.5 Het primaire besluit van 11 april 2007, waarin verweerder aansprakelijkheid afwijst, merkt de rechtbank aan als een zuiver schadebesluit. De afwijzing moet worden opgevat als een beslissing om geen schade te vergoeden die - volgens eisers verzoek om schadevergoeding van 18 mei 2005 - niet kan worden vergoed op grond van de op de dienstbetrekking van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften en daarom niet gebaseerd is op een wettelijke grondslag of een beleidsregel omtrent vergoeding van schade en welke schade veroorzaakt zou zijn binnen het kader van de uitoefening door verweerder van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid.

2.6 Indien sprake is van een zuiver schadebesluit dat verband houdt met de door de ambtenaar beweerdelijk in de uitoefening van zijn dienstbetrekking geleden schade hanteert de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals onder meer is overwogen in de uitspraak van 22 juni 2000, (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN AB0072), de navolgende norm:

"voor zover zulks niet reeds voortvloeit uit op de ambtenaar van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten, alsmede voor het verrichten van de werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of roekeloosheid van de ambtenaar".

De CRvB heeft voorts uitgesproken dat in de bewoordingen 'in de uitoefening van zijn werkzaamheden' tot uitdrukking is gebracht dat er tussen de uitoefening van de werkzaamheden en de schade causaal verband moet bestaan. Dit causaal verband tussen de opgedragen werkzaamheden en geleden schade is eerst aanwezig indien er op grond van door de ambtenaar aan te dragen feiten en omstandigheden een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de werkzaamheden de ziekte daadwerkelijk hebben veroorzaakt.

2.7 Aan de beoordeling van de vraag of verweerder de werkzaamheden van eiser op zodanige wijze heeft ingericht, alsmede voor het verrichten van die werkzaamheden zodanige maatregelen heeft getroffen als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat eiser in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden, zal dan ook slechts worden toegekomen, indien op grond van door eiser gestelde feiten en omstandigheden een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de hem opgedragen werkzaamheden zijn klachten daadwerkelijk hebben veroorzaakt.

2.8 De rechtbank deelt niet de bezwaren die eiser naar voren heeft gebracht met betrekking tot de zijns inziens onvoldoende draagkrachtige motivering. Het heeft eiser gedurende de procedure steeds vrijgestaan om gegevens, zoals medische verklaringen, in het geding te brengen en verweerder heeft op aanvaardbare wijze invulling gegeven aan zijn uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeiende verplichting om, ter voorbereiding van de beslissing op het inleidende verzoek, de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

2.9 Gelet op de in het geding gebrachte medische gegevens, waaronder de door eiser in de loop van de procedure overgelegde (medische) rapportages en de rapportage van BSA schaderegeling te 's-Gravenhage van 2 november 2005 met bijlagen zoals nadien aangevuld, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat er bij eiser sprake is van (deels objectiveerbare) beperkingen van het houdings- en bewegingsapparaat. Het gaat daarbij met name om klachten aan rug, nek, schouder en arm.

2.10 Daargelaten de vraag of deze klachten en beperkingen kunnen worden aangemerkt als RSI (gerelateerd), vloeit uit de medische gegevens naar het oordeel van de rechtbank niet voort dat met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de aan eiser opgedragen werkzaamheden de oorzaak zijn geweest van die klachten en beperkingen. Hoewel door de revalidatiearts J.P. van den Berg in zijn brief van 17 januari 2002 een mogelijke relatie met het verrichten van werkzaamheden wordt aangegeven, wordt in geen van de aanwezige medische rapporten onderbouwd de conclusie getrokken dat van een directe relatie met de werkzaamheden of -omstandigheden bij eisers werkgever sprake is. De door de revalidatiearts Van den Berg aangegeven mogelijke relatie is bovendien gebaseerd op de eigen uitlating van eiser dat hij veel computerwerk doet bij zijn werkgever. Daarentegen heeft de arbo-arts van Maetis Arbo in de brieven van 12 september 2001 en 29 december 2003 aangegeven dat het geen beroepsgerelateerde klachten betreffen en heeft de medisch adviseur drs. H.A. Voogt, evenals de door Winnock Reïntegratie geraadpleegde medisch specialist dr. H. Tacken, er in haar rapporten van 30 november 2005, 30 maart 2006 en 15 maart 2007 op gewezen dat de klachten van eiser multifactorieel van aard zijn en heeft zij onderbouwd dat uit de door eiser ingebrachte medische rapporten blijkt van mogelijke andere medische oorzaken voor de klachten, te weten de bij eiser bekende nekklachten, depressieve klachten, maagklachten, klachten van het bewegingsapparaat en met name klachten van de rechterarm en ernstig overgewicht. Verder heeft de revalidatiearts Van den Berg aangegeven dat eiser vanwege een oogtrauma bij het zien zijn hoofd/nek naar rechts moet roteren en lateroflecteren, hetgeen eveneens nekklachten tot gevolg heeft, en heeft de orthopedisch chirurg H.J.J. Zwart in zijn brief van 14 mei 2001 aangegeven dat er lichte kalkvorming in de rechterschouder aanwezig is welke mogelijk basis kunnen zijn voor de pijnklachten. In dit verband is mede van belang dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 19 februari 2002 eisers aanvraag om hem in aanmerking te brengen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft afgewezen om reden dat eiser in staat kan worden geacht zijn eigen werkzaamheden te verrichten.

Dat de arts M.W. van Essen van het Nederlands RSI Instituut in de brief van 4 april 2004 heeft aangegeven dat het lastig is om te stellen dat de klachten voor een groot deel of meer hun oorzaak vinden in het werk, maar dat er sterke aanwijzingen zijn dat er sprake is van een belangwekkende bijdrage vanuit het werk en de werkomstandigheden, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht voor een andersluidend oordeel nu deze visie niet wordt ondersteund door andere medici en is gebaseerd op door eiser aan Van Essen verstrekte gegevens.

2.11 Evenmin valt aan de aard van eisers werkzaamheden te ontlenen dat daarin de oorzaak van de klachten zou zijn gelegen. Zo is niet komen vast te staan dat eiser, zoals hij stelt, gedurende de periode hier van belang in 2000 en nadien dagelijks (onafgebroken) zes uur beeldschermwerk moest verrichten waardoor er sprake zou zijn geweest van langdurige statische belastingen of repeterende bewegingen, welke omstandigheden als mogelijke oorzaak zouden kunnen worden aangewezen. Enerzijds lieten eisers beeldschermwerkzaamheden de nodige ruimte voor afwisseling met andere, niet computergebonden activiteiten en anderzijds is eiser, zo stelt verweerder onweersproken, na het openbaren van zijn klachten uitgebreid gelegenheid gegeven zijn werkzaamheden thuis uit te oefenen, zijn eigen werktijden in te delen en gebruik te maken van zijn eigen auto voor cliëntbezoek en woon-werkverkeer. Mede gelet op dit gegeven is naar het oordeel van de rechtbank verder evenmin gebleken van een aan verweerder toe te rekenen blootstelling aan te hoge werkdruk.

Hoewel uit de gedingstukken is gebleken dat werkplekonderzoeken in Amsterdam en Utrecht een aantal tekortkomingen aan het licht hebben gebracht, kan dat in het onderhavige geval niet de conclusie rechtvaardigen dat eiser zijn klachten heeft ontwikkeld als gevolg van de omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden diende te verrichten. Het enkele gegeven dat eisers werkplek niet volledig in overeenstemming met de arbonormen was ingericht, is op zichzelf onvoldoende om uitsluitend om die reden een causaal verband aan te nemen.

2.12 De rechtbank is dan ook van oordeel dat in hetgeen eiser heeft aangevoerd niet een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de hem opgedragen werkzaamheden zijn klachten hebben veroorzaakt.

2.13 Ter zitting heeft eiser, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad Unilever/Dikmans, NJ 2001, 596, nog een beroep gedaan op de zogeheten omkeringsregel.

De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval voor toepassing van deze omkeringsregel geen plaats is. Naar het oordeel van de rechtbank is immers in het onderhavige geval niet komen vast te staan dat sprake was van een onrechtmatig handelen door verweerder met betrekking tot (de aard van) de aan eiser opgedragen werkzaamheden en is evenmin sprake van de omstandigheid waarin het risico op het ontstaan van schade aanzienlijk is vergroot, welk risico zich vervolgens zou hebben verwezenlijkt. Van een situatie dat het causaal verband tussen dat handelen en de aldus ontstane schade in beginsel een gegeven is, tenzij verweerder aannemelijk maakt dat die schade ook zonder dat handelen zou zijn ontstaan, is dan ook geen sprake. Het beroep van eiser op de omkeringsregel kan dan ook niet slagen.

2.14 De rechtbank komt gelet op de vorenstaande overwegingen niet toe aan de beantwoording van de vraag of verweerder zijn zorgplicht heeft geschonden.

2.15 Voor zover eiser in beroep, door aan te voeren dat er sprake is van een beroepsziekte als bedoeld in artikel 35, onder d, van het ARAR, gelet op het hoofdstuk VI ´Bedrijfsgeneeskundige begeleiding, rechten en verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid´ waarin dit artikel is geplaatst, heeft beoogd aanspraak te maken op vergoeding op de voet van § 3 van dit hoofdstuk, overweegt de rechtbank dat aan verweerders primaire besluit van 11 april 2007 niet kan worden ontleend dat verweerder mede heeft beoogd eiser een tegemoetkoming op de voet van hoofdstuk VI, § 3 van het ARAR te weigeren en die weigering bij het bestreden besluit op inhoudelijke gronden te handhaven. Mitsdien zal de rechtbank deze grond buiten beschouwing laten nu beoordeling hiervan niet ten grondslag heeft gelegen aan verweerders besluitvorming.

Voor zover eiser in artikel 35, onder d, van het ARAR een voorwaarde ziet om op grond van artikel 69 van het ARAR aanspraak te kunnen maken op vergoeding van schade, overweegt de rechtbank dat verweerder artikel 69 van het ARAR evenmin ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluitvorming. De rechtbank merkt in dit verband ook op dat artikel 69 van het ARAR een algemene bepaling is die ziet op de bevoegdheid om in individuele gevallen besluiten te nemen omtrent schadeloosstelling en kan worden gezien als uitdrukking van de norm dat de overheidswerkgever verplicht is zich als een goed werkgever te gedragen. Deze bepaling laat de ruimte om in voorkomende gevallen de gebruikmaking van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid in te kleuren aan de hand van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Dit zo zijnde, is de rechtbank van oordeel dat de rechterlijke inhoudelijke toetsingsmaatstaf in het onderhavige geval niet anders zou zijn geweest indien verweerder de in het primaire besluit van 11 april 2007 neergelegde afwijzing (mede) zou hebben gebaseerd op artikel 69 van het ARAR.

2.16 Het geheel van de door eiser naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat verweerder aansprakelijkheid voor de gestelde schade had behoren te aanvaarden. Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank Utrecht,

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet als voorzitter en mrs. S. Wijna en P.M.J.H. Muijlaert als leden en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2008.

De griffier: De voorzitter van de meervoudige kamer:

E. Heemsbergen mr. Y. Sneevliet

(de griffier is verhinderd deze

uitspraak mede te ondertekenen)

Afschrift verzonden op:

Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Let wel:

Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.