Rechtbank Utrecht, 02-03-2011, BR3743, 290670 / HA ZA 10-1672
Rechtbank Utrecht, 02-03-2011, BR3743, 290670 / HA ZA 10-1672
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Utrecht
- Datum uitspraak
- 2 maart 2011
- Datum publicatie
- 29 juli 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBUTR:2011:BR3743
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2012:BX4596, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 290670 / HA ZA 10-1672
Inhoudsindicatie
Art. 12 lid 1 EVO, cessiestatuut; toepassing HR 16 mei 1997, NJ 1998, 585 (Brandsma q.q./Hansa Chemie). Verbod overdracht vordering is i.c. geen onoverdraagbaardheidsbeding ex art. 3:83 lid 2 BW. Geen bevrijdende betaling A-B, noch bevrijdende betaling B (namens A)-C ter zake vordering van C op A i.v.m. eerdere cessie door C aan D. B niet te goeder trouw t.a.v. cessie, daarom geen bevrijding ex art. 6:35 lid 2 BW.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel, handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 290670 / HA ZA 10-1672
Vonnis van 2 maart 2011
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
COFACE FINANZ GMBH,
gevestigd te Mainz, Bondsrepubliek Duitsland,
eiseres,
advocaat mr. A.T. Eisenmann te Amstelveen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERGAMMA B.V.,
gevestigd te Leusden,
gedaagde,
advocaat mr. S.V. Rutgers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Coface en Intergamma genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 september 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Intergamma heeft sedert 2005 elektronica gekocht en geleverd gekregen van tot het AFK-concern behorende vennootschappen. Vanaf september 2007 werd formeel zaken gedaan met AFK Holland B.V. (hierna: AFK Holland). Tussen AFK Holland en Intergamma golden daarbij de algemene inkoopvoorwaarden van Intergamma voor bouwmarktassortiment, versie juli 2003 (hierna: de inkoopvoorwaarden). De inkoopvoorwaarden behelzen in artikel 22 lid 1 een keuze voor Nederlands recht (met uitzondering van het Weens Koopverdrag).
2.2. Op verzoeken van AFK Holland en AFK Deutschland GmbH (hierna: AFK Duitsland) is vanaf begin 2008 AFK Duitsland opgetreden als formele contractspartij voor Intergamma. AFK Duitsland nam met die overgang alle lopende contracten met en rechten en verplichtingen jegens Intergamma over van AFK Holland; facturen voor geleverde goederen werden vanaf toen ook verzonden door AFK Duitsland. De bestellingen en feitelijke contacten bleven niettemin via AFK Holland lopen.
2.3. AFK Duitsland heeft op grond van een Factoringvertrag met Coface, gedateerd 4/13 december 2006, al haar vorderingen op Intergamma tot factuurdatum 1 maart 2009 aan Coface verkocht en gecedeerd. De facturen van AFK Duitsland aan Intergamma vermeldden steeds ook uitsluitend het rekeningnummer van Coface. Daarbij werd Coface overigens niet als rekeninghouder (of cessionaris) vermeld.
2.4. Bij e-mail van 18 maart 2009 heeft AFK Holland aan Intergamma verzocht om alle facturen vanaf 1 maart 2009 te betalen aan AFK Holland. Op 27 maart 2009 heeft Intergamma aan AFK Holland een bedrag van EUR 72.634,69 betaald en op 4 april 2009 nog een bedrag van EUR 2.711,82. Volgens de eigen betalingsspecificaties van Intergamma zagen beide betalingen uitsluitend op debetfacturen van AFK Duitsland van vóór 1 maart 2009, en creditfacturen van AFK Duitsland en nog een als “van Gamma België” aangeduide creditpost, van na die datum.
2.5. Op 15 en 16 april 2009 hebben AFK Holland en AFK Duitsland aan elkaar medegedeeld dat zij de hiervoor bedoelde betalingen van Intergamma aan AFK Holland, ieder op haar Verrechnungskonto zou boeken.
2.6. AFK Duitsland en AFK Holland zijn gefailleerd. Volgens opgave van Coface zijn facturen van AFK Duitsland aan Intergamma tot een bedrag van EUR 121.755,22 niet op het op de betreffende facturen vermelde rekeningnummer – dat wil zeggen: niet aan Coface – betaald. Volgens dezelfde opgave heeft Intergamma aanspraak op gedeeltelijke verrekening van dit bedrag met EUR 20.929,45, uit hoofde van creditnota’s van AFK Duitsland. Het saldo bedraagt aldus, volgens deze opgave, EUR 100.825,77.
3. Het geschil
3.1. Coface vordert veroordeling van Intergamma tot betaling van EUR 100.825,77, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de respectievelijke factuurbedragen vanaf 90 dagen na de respectievelijke factuurdata, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van Intergamma in de kosten van het geding. Aan deze vordering legt Coface de hiervoor in 2.6 genoemde facturen van AFK Duitsland ten grondslag, en haar aanspraak op betaling van het saldo daarvan uit hoofde van haar hoedanigheid van cessionaris.
3.2. Intergamma voert de volgende verweren:
- de cessie van de facturen aan Coface is ongeldig;
- Intergamma heeft bevrijdend betaald aan AFK Holland;
- AFK Holland heeft de gestelde vordering bevrijdend betaald aan AFK Duitsland door middel van verrekening;
- tot een bedrag van EUR 25.479,26 heeft Intergamma verrekenbare tegenvorderingen;
- wettelijke handelsrente is niet verschuldigd, hoogstens wettelijke rente.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
toepasselijk recht
4.1. Op grond van de omstandigheid dat AFK Duitsland per begin 2008 alle contracten met Intergamma van AFK Holland heeft overgenomen, geldt dat ook tussen AFK Duitsland en Intergamma de inkoopvoorwaarden van toepassing zijn, en daarmee ook Nederlands recht – met uitsluiting van het Weens Koopverdrag – de gestelde vordering beheerst. Dit wordt niet anders door de gestelde cessie; het toepasselijk recht kan daarmee immers niet zijn gewijzigd.
verweer: cessie ongeldig
4.2. Intergamma legt aan haar verweer dat de cessie ongeldig is ten grondslag dat zij voorafgaande aan het faillissement van AFK Duitsland niet over de cessie is geïnformeerd, en voorts dat de cessie in strijd is met de inkoopvoorwaarden.
4.3. Het verweer faalt. In het midden kan blijven de tussen partijen omstreden vraag of de cessie voorafgaand aan het faillissement van AFK Duitsland aan Intergamma is medegedeeld. De vraag of een rechtsgeldige cessie tot stand is gekomen dient op voet van artikel 12 lid 1 van het op 19 juni 1980 te Rome tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, Trb. 1980, 156 (hierna: EVO) te worden beantwoord op basis van het op de overeenkomst tot cessie toepasselijke recht (HR 16 mei 1997, NJ 1998, 585 (Brandsma q.q./Hansa Chemie)). Bij ontbreken van een afwijkende rechtskeuze – die is gesteld noch gebleken – moeten op voet van artikel 4 EVO zowel het Factoringvertrag als de daaruit voortvloeiende verkopen van de in dit geding aan de orde zijnde vorderingen, geacht worden te worden beheerst door Duits recht. Zowel immers Coface als AFK Duitsland waren ten tijde van het sluiten van het Factoringvertrag en de uitvoering ervan, in Duitsland gevestigd. Naar Duits recht is voor cessie mededeling aan de debiteur geen constitutief vereiste. Het gestelde ontbreken van mededeling staat dus niet in de weg aan de rechtsgeldigheid van de gestelde cessie.
4.4. De cessie is evenmin ongeldig vanwege strijd met de inkoopvoorwaarden. De vraag of de gestelde vorderingen vatbaar waren voor cessie, dient op voet van artikel 12 lid 2 EVO te worden beantwoord door het op de betreffende vorderingen toepasselijke recht, dat wil zeggen Nederlands recht (vlg. hiervoor, 4.1). Naar Nederlands recht kunnen partijen de overdraagbaarheid van vorderingen goederenrechtelijk uitsluiten (artikel 3:83 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)). Partijen kunnen echter ook slechts obligatoir de overdracht van vorderingen verbieden, en een zodanige afspraak heeft – naar Nederlands recht – niet automatisch goederenrechtelijke werking. Intergamma beroept zich voor haar verweer tegen de gestelde cessie slechts op het “niet toegestaan” zijn van cessie op grond van artikel 21 lid 3 van de inkoopvoorwaarden. Zowel die bewoordingen als de relevante tekst van bedoelde bepaling zelf, die er louter over spreekt dat de verkoper (in dit geval: AFK Duitsland) zijn rechten niet “zal” overdragen, duiden slechts op een (obligatoir) verbod, niet op (goederenrechtelijke) onoverdraagbaarheid. De inkoopvoorwaarden staan dus niet in de weg aan de rechtsgeldigheid van de gestelde cessie.
verweer: bevrijdende betaling aan AFK Holland
4.5. De vraag of bevrijdend aan AFK Holland is betaald, dient op voet van artikel 10 lid 1 sub d EVO te worden beantwoord aan de hand van Nederlands recht.
4.6. Intergamma legt aan haar verweer dat zij bevrijdend aan AFK Holland heeft betaald ten grondslag dat AFK Holland haar had verzocht om facturen vanaf 1 maart 2009 aan AFK Holland te betalen, dat zij aan dit verzoek gevolg heeft gegeven omdat de feitelijke bestellingen en leveringen toch al via AFK Holland verliepen, dat zij daaropvolgend met AFK Holland heeft besproken dat zij alles aan AFK Holland zou gaan betalen, ongeacht de factuurdatum, en dat dit later ook – na de betalingen aan AFK Holland – aan AFK Duitsland bekend is geworden. Ook wijst Intergamma erop dat AFK Holland en AFK Duitsland nadien hebben afgesproken om de betalingen aan AFK Holland, voor zover bestemd voor AFK Duitsland, onderling te verrekenen.
4.7. Voor zover Intergamma hiermee beoogt te stellen dat AFK Holland tot het ontvangen van betaling daadwerkelijk bevoegd was op grond van machtiging of bekrachtiging van AFK Duitsland, miskent zij dat op grond van de cessie niet AFK Duitsland, maar uitsluitend Coface tot inning bevoegd was. Machtiging of bekrachtiging van de zijde van Coface is gesteld noch gebleken. Een eventuele incassovolmacht (slechts) van AFK Duitsland aan AFK Holland, zou van het bestaan daarvan veronderstellenderwijs worden uitgegaan, is in dit verband dus betekenisloos. Tot bevrijdende betaling aan AFK Holland zou deze niet hebben kunnen leiden.
4.8. Voor zover Intergamma beoogt te stellen dat zij bij haar betaling was afgegaan op aan AFK Duitsland toe te rekenen schijn van incassobevoegdheid van AFK Holland – naast onbekendheid met de cessie aan Coface –, geldt dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd. De enkele – gestelde – omstandigheid dat de feitelijke bestellingen en leveringen via AFK Holland liepen en dat Intergamma ook afspraken had gemaakt met AFK Holland over betaling aan deze, vormt onvoldoende rechtvaardiging voor de veronderstelling dat AFK Holland ook daadwerkelijk bevoegd was om namens AFK Duitsland betalingen in ontvangst te nemen. De gestelde nadere goedkeuring door AFK Duitsland van de betalingen, in de vorm van eigen verrekening met AFK Holland, is in dit verband betekenisloos. Het betreft hier immers een – gestelde – omstandigheid van na het moment van betaling. Intergamma heeft niet onderbouwd, en het valt ook niet zonder meer in te zien, dat en zo ja hoe deze aanleiding zou kunnen geven tot schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid op het moment van betaling.
verweer: bevrijdende betaling door AFK Holland aan AFK Duitsland
4.9. Ook de vraag of AFK Holland bevrijdend aan AFK Duitsland heeft betaald dient te worden beoordeeld aan de hand van Nederlands recht. Het gaat dan immers nog steeds om dezelfde, door Nederlands recht beheerste schuld.
4.10. Het verweer faalt. Voor zover Intergamma beoogt te stellen dat haar schuld – ondanks de cessie – daadwerkelijk door middel van verrekening tussen AFK Holland en AFK Duitsland is gekweten, miskent zij dat niet AFK Duitsland, maar uitsluitend Coface tot inning bevoegd was. AFK Holland, van wie gesteld noch gebleken is dat die van dit laatste niet op de hoogte was, heeft zich dus al niet ter zake van de betreffende schuld, met het oog op verrekening, tot debiteur van AFK Duitsland kunnen maken. Zij heeft om die reden al niet met AFK Duitsland kunnen verrekenen.
4.11. Voor zover Intergamma beoogt te stellen te goeder trouw op verrekeningsbevoegdheid van AFK Holland te zijn afgegaan, miskent zij dat voor bevrijdende betaling in dat geval niet alleen vereist is dat zijzelf, maar ook dat AFK Holland op goede gronden verrekeningsbevoegdheid heeft aangenomen (artikel 6:35 lid 2 BW). Dat laatste is, als gezegd, gesteld noch gebleken. De gestelde eigen goede trouw van Intergamma kan daarom in het midden blijven.
verweer: verrekenbare vorderingen
4.12. Aan haar verweer dat zij verrekenbare tegenvorderingen heeft, afgezien van de creditnota’s die Coface reeds in aanmerking heeft genomen, heeft Intergamma niet anders ten grondslag gelegd dan de – niet met stukken of anderszins onderbouwde – stelling dat het gaat om creditnota’s en verrekeningen in verband met defecte producten (conclusie van antwoord) en/of facturen van Intergamma in verband met bonussen, promoties en dergelijke (comparitie van partijen). Dit is onvoldoende, zodat het verweer faalt.
verweer: geen handelsrente
4.13. Intergamma onderbouwt haar verweer dat geen handelsrente verschuldigd is in de eerste plaats met de stelling dat niet duidelijk is of Coface deze vordert, dan wel wettelijke rente. Het petitum van de dagvaarding vermeldt niettemin met zoveel woorden dat de wettelijke handelsrente wordt gevorderd, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte laat voor twijfel hierover. In de tweede plaats stelt Intergamma dat de vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente, in plaats van de wettelijke rente, niet is gemotiveerd. Dit behoefde echter ook geen motivering. De vordering van Coface vindt haar grondslag in verkoopovereenkomsten tussen twee rechtspersonen (AFK Duitsland en Intergamma), zodat sprake is van handelsovereenkomsten in de zin van artikel 6:119a lid 1 BW. Dat betekent dat het handelsrenteregime van artikel 6:119a BW van toepassing is.
4.14. Nu Coface zich beroept op verrekening van de creditfacturen aan Intergamma met haar vordering uit hoofde van de debetfacturen, maar niet verklaart met welke debetfacturen wordt verrekend, dient op voet van artikel 6:137 lid 1 BW verrekening plaats te vinden volgens de regels van artikelen 6:43 lid 2 en 6:44 lid 1 BW. Uit de door Coface overgelegde specificaties en facturen blijkt dat de vordering van Coface (vóór saldering met creditfacturen) is gebaseerd op een vijftal facturen van 7 januari 2009 ten bedrage van in totaal EUR 6.076,20 en voor het overige op facturen van 17 februari 2009. Op voet van artikel 6:43 lid 2 BW dienen de creditfacturen eerst met de oudste facturen te worden verrekend, dat wil zeggen met die van 7 januari 2009, en voor het overige met de facturen van 17 februari 2009. Dat betekent dat met de verrekening in elk geval de facturen van 7 januari 2009 zijn voldaan en er over deze facturen dus geen wettelijke handelsrente verschuldigd is. De wettelijke handelsrente over het saldo zal, zoals gevorderd, worden toegewezen vanaf 90 dagen na de factuurdatum van de resterende facturen, dat wil zeggen 90 dagen na 17 februari 2009, dus vanaf 18 mei 2009.
kosten
4.15. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Coface heeft niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan Coface vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.16. Intergamma zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Coface worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
- dagvaarding EUR 73,89
- vast recht 2.220,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 5.135,89
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt Intergamma om aan Coface te betalen een bedrag van EUR 100.825,77 (éénhonderdduizend achthonderdvijfentwintig euro en zevenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag vanaf 18 mei 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt Intergamma in de proceskosten, aan de zijde van Coface tot op heden begroot op EUR 5.135,89,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2011.