Rechtbank Utrecht, 29-11-2012, BY4610, 836281 UE VERZ 12-1399 LH 4059
Rechtbank Utrecht, 29-11-2012, BY4610, 836281 UE VERZ 12-1399 LH 4059
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Utrecht
- Datum uitspraak
- 29 november 2012
- Datum publicatie
- 29 november 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBUTR:2012:BY4610
- Zaaknummer
- 836281 UE VERZ 12-1399 LH 4059
Inhoudsindicatie
Ravu verzoekt de kantonrechter toestemming te geven om het voorgenomen besluit, inhoudende de invoering van een nieuw dienstrooster, te nemen, als bedoeld in artikel 27 lid 4 WOR. Het voorgenomen besluit wordt gevergd door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische en bedrijfssociale redenen. De ondernemingsraad heeft zijn instemming daaraan in redelijkheid kunnen onthouden, gezien de onevenredigheid tussen het belang van de ondernemer om het besluit te kunnen nemen en anderzijds het door de ondernemingsraad verdedigde belang dat daardoor wordt geschaad.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 836281 UE VERZ 12-1399 LH 4059
beschikking van 29 november 2012
inzake
de stichting
Stichting Regionale Ambulance Voorziening Provincie Utrecht,
gevestigd te Bilthoven,
verder ook te noemen Ravu,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. G.M. Gerdes,
tegen:
Ondernemingsraad Stichting Regionale Ambulance Voorziening Provincie Utrecht,
gevestigd te Bilthoven,
verder ook te noemen de ondernemingsraad,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A.W.H. Joosten.
Het verloop van de procedure
Ravu heeft op 3 oktober 2012 een verzoekschrift ingediend.
De ondernemingsraad heeft op 14 november 2012 een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 20 november 2012 behandeld. Voorafgaand aan de zitting heeft Ravu nog een productie in het geding gebracht. De gemachtigden van partijen hebben ter zitting het woord gevoerd, mr. Gerdes (mede) aan de hand van de door haar overgelegde pleitaantekeningen. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
De feiten
1.1. Ravu is verantwoordelijk voor het ambulancevervoer in de provincie Utrecht. De ondernemingsraad is het door Ravu ingevolge artikel 2 Wet op de ondernemingsraden (WOR) ingestelde medezeggenschapsorgaan. In het overleg met de ondernemingsraad treedt de heer [naam], directeur van Ravu, op als bestuurder.
1.2. Ravu heeft - verdeeld over acht teams - ongeveer 400 werknemers in dienst, onder wie ambulancechauffeurs en -verpleegkundigen, ambulancezorgbegeleiders en meldkamer-centralisten die in volcontinue (rij)dienst werken. Op hun arbeidsovereenkomsten is de CAO Ambulancezorg 2011-2012 (hierna: de CAO), een algemeen verbindend verklaarde sector-CAO met een standaardkarakter, van toepassing. Artikel 6.4 van de CAO, dat de arbeidstijd en het dienstrooster regelt, bepaalt onder meer dat de werkgever met inachtneming van het paraatheidrooster het basisdienstrooster vaststelt met instemming van de ondernemingsraad, en dat de werkgever het dienstrooster, dat is gebaseerd op dit basisdienstrooster, tenminste 28 kalenderdagen vóór de aanvang van de dienst vaststelt. Artikel 6.7 van de CAO bepaalt dat een reservedienst voor de betrokken werknemer arbeidstijd is en dat minimaal vier dagen van tevoren wordt bekend gemaakt welke bestaande dienst uit het dienstrooster het betreft. Artikel 4.9 van de CAO verleent recht op een onregelmatigheidtoeslag voor arbeid op onregelmatige uren, kort gezegd op maandag tot en met vrijdag vóór 08.00 uur en na 18.00 uur, op zaterdagen en op zon- en feestdagen. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat de onregelmatigheidstoeslag wordt toegekend over de feitelijke onregelmatige uren waarop de werknemer ter beschikking van de werkgever staat.
1.3. Enkele jaren geleden is het functioneel leeftijdontslag (FLO) voor ambulancepersoneel komen te vervallen, waardoor tot de 65-67e leeftijd moet worden doorgewerkt, waar voorheen bij het bereiken van de 55-jarige leeftijd werd gestopt met werken. Mede met het oog hierop wordt in het CAO-overleg door de vakbonden aangedrongen op maatregelen die een duurzame gezonde en veilige inzet van zowel jonge(re) als oude(re) werknemers waarborgen. De vakbonden verlangen onder meer voorspelbaarheid en tijdige bekendmaking van het dienstrooster en een beperking van de duur van de diensten tot 8 à 9 uur. In haar meerjarenbeleidspan 2012-2014 heeft Ravu zich ten doel gesteld om bij de verandering van de roostersystematiek rekening te houden met ‘de tevredenheid en belastbaarheid van medewerkers’ en te komen tot ‘een goed en breed gedragen dienstrooster.’
1.4. Tot nu toe heeft Ravu een basisdienstrooster met een cyclisch karakter gehanteerd. Tot en met 2012 werd voor een heel kalenderjaar vooraf vastgesteld welke soort (rij)dienst de werknemers achtereenvolgend in periodes van 13 weken hebben te draaien. In het rooster werd geen rekening gehouden met de aanstellingsomvang van de werknemers (het rooster ging uit van een fulltime dienstverband). Daarom, alsook om afwezigheid wegens ziekte, vakantie, scholing e.d. op te kunnen vangen, werkte Ravu met reservediensten van telkens een week, de zogenoemde ‘R-weken’, en werden daarnaast ‘poolers’, oproep- en uitzend-krachten of gedetacheerd personeel ingezet. Omdat met individuele roosterwensen van werknemers (bijvoorbeeld aangaande het werken in nacht- en weekenddiensten of verband houdend met privé zorgtaken) vooraf geen rekening werd gehouden, werden achteraf - in de loop van het jaar - door werknemers onderling veel diensten geruild. Dat stond hen ook vrij. De hoogte van de uit te betalen onregelmatigheidstoeslag werd, sinds 1 januari 2011 zo nodig in afwijking van het bepaalde in artikel 4.9 lid 4 van de CAO, jaarlijks per team op basis van het dienstrooster vastgesteld en over de werknemers van elk team omgeslagen. De betrokken werknemers ontvingen maandelijks een vaste onregelmatigheidstoeslag. Met een onder meer door het onderling ruilen van diensten veroorzaakte afwijking van het rooster werd bij de vaststelling van de maandelijkse onregelmatigheidstoeslag geen rekening gehouden, omdat de hoogte van die toeslag verondersteld werd te corresponderen met de gedurende het jaar gemiddeld per maand feitelijk op onregelmatige uren gewerkte tijd.
1.5. Ravu heeft in 2011 onder het personeel een enquête gehouden, waaruit onder meer bleek dat de werknemers graag lange diensten draaien en geruime tijd van tevoren willen weten hoe hun rooster eruit ziet. Ravu heeft zich ook door een deskundige op het gebied van arbeidsomstandigheden (‘365 KeurCompany’, onderdeel van ‘365 ArboNed’) doen adviseren. Daaruit volgde dat een ‘voorwaarts roterend’ rooster (met een patroon van kloksgewijs opeenvolgende diensten, zoals dag-avond-nacht) uit het oogpunt van gezondheid van het personeel veruit de voorkeur verdient en dat met het oog op het voorkómen van fouten een dienst niet langer dan negen uur behoort te duren. Zowel Ravu als haar ondernemingsraad beseften dat de dienstroosters verbetering behoefden, onder meer waar het de tot veel onzekerheid aanleiding gevende R-weken betreft. Ravu heeft een projectgroep ‘Roosteren naar de toekomst’ ingesteld, die de opdracht kreeg om onder externe begeleiding te onderzoeken hoe de roostersystematiek kan worden gewijzigd. In de projectgroep (die medio januari 2012 van start ging) waren, naast onder meer het management en P&O, ook de teams vertegenwoordigd, terwijl een lid van de ondernemingsraad als toehoorder was toegevoegd. Zogenoemde ‘koplopers’, afgevaardigden uit de teams die zich met roosterzaken bezighouden, hebben de bij hun collega’s levende wensen ingebracht.
1.6. In april 2012 heeft Ravu, op basis van de verwachte vraag naar ambulancevervoer vanuit de zorginstellingen in 2013 en binnen het door overheid en zorgverzekeraars beschikbaar gestelde budget, de paraatheid in dat jaar - verdeeld over de week - vastgesteld. Daarbij is onder meer voorzien in een wenselijk geachte verkorting van de aanrijdtijden in de periferie. Uit de geoptimaliseerde paraatheid vloeit voort dat er bij de in totaal benodigde inzet van personeel een verschuiving plaatsvindt van diensten door de week en overdag naar diensten in de avonduren en op zaterdagen. Hierdoor zal de behoefte aan personeelsinzet op onregelmatige tijden toenemen. Mede naar aanleiding hiervan hebben de koplopers bij brief van 20 april 2012 hun zorgen geuit over de (on)aanvaardbaarheid hiervan voor het personeel in de rijdienst. Zij wezen er onder meer op dat minder op de paraatheid moest worden gefocust, omdat dit het ‘gezond roosteren’ bemoeilijkt en de verhouding tussen werk en privé onder druk zet. Deze onvrede van de koplopers is in de projectgroep besproken. Uiteindelijk hebben de (meeste) koplopers zich niet kunnen verenigen met het eindoordeel van de projectgroep.
1.7. Ravu heeft op basis van de bevindingen van de projectgroep een per 1 januari 2013 in te voeren basisdienstrooster en de te hanteren ‘Werkafspraken rooster’ opgesteld. Op 31 mei 2012 heeft Ravu aan de ondernemingsraad gevraagd met dit voorgenomen besluit in te stemmen. In de instemmingsaanvraag heeft Ravu uiteengezet een andere roostersystematiek in te willen voeren teneinde de inzet van personeel proactief, en daardoor beter en gezonder, te kunnen plannen. Ravu wil van een cyclisch dienstrooster overgaan op een ‘voorwaarts roterend’ rooster, waarin geen R-weken meer voorkomen en nog slechts beperkte reservediensten zijn opgenomen, waarin de onregelmatige diensten evenredig over de werknemers zijn verdeeld, en waarin vooraf rekening wordt gehouden met de individuele roosterwensen van de werknemers en met hun voorzienbare afwezigheid wegens onder andere vakantie, scholing en andere taken dan de rijdienst. Met uitzondering van de - veelal minder drukke - zondagsdiensten (van 12 uur), is de duur van een dienst gelet op de gezondheid, belastbaarheid en alertheid van het personeel gesteld op ongeveer 9 uur. Ravu verwacht dat er met het nieuwe rooster minder uitval zal zijn en dat achteraf minder dan voorheen onderling hoeft te worden geruild. Ravu denkt dat de behoefte aan inzet van (duurder) flexibel personeel zal verminderen en dat het voor de afdeling planning gemakkelijker wordt om de arbeidstijdenwetgeving na te leven. Voorzien is in een evaluatie van het nieuwe rooster na ongeveer 6 en 12 maanden, waarbij de projectgroep weer zal worden betrokken.
1.8. Na overleg tussen ondernemingsraad en bestuurder, en nadat de vragen van de raad door de directeur waren beantwoord, heeft de ondernemingsraad op 4 juli 2012 schriftelijk aan Ravu meegedeeld de gevraagde instemming niet te verlenen. De ondernemingsraad acht het van groot belang dat de nieuwe roostersystematiek voor zijn achterban aanvaardbaar is. Volgens de raad ontbreekt echter het benodigde draagvlak voor het voorgenomen besluit en heeft Ravu zich er niet voldoende voor ingespannen om de ontstane onrust op de werkvloer weg te nemen. Met de inbreng van de koplopers is te weinig gedaan. Daarom is de kans op mislukking groot en is een ‘plan B’ onontbeerlijk. De ‘Werkafspraken rooster’ zijn onvoldoende duidelijk uitgewerkt, terwijl het dienstrooster niet lang genoeg van tevoren bij de werknemers bekend zal zijn. Het nieuwe rooster is door de duur van diensten en de verschuiving naar avond- en weekenddiensten niet gezonder, mogelijk zelfs ongezonder, dan het huidige. De beoogde verbetering van de paraatheid en verkorting van de aanrijdtijden kunnen zeer wel worden gerealiseerd zonder dat de roostersystematiek in de door Ravu bedoelde zin wordt veranderd. Zo kan bijvoorbeeld de ambulancecapaciteit worden uitgebreid in plaats van verschoven. De financiële gevolgen van het nieuwe rooster zijn niet duidelijk, zodat er rekening mee moet worden gehouden dat ook de financiële consequenties ervan voor de werknemers nadelig zijn, onder meer omdat zij meer gebruik moeten maken van kinderopvang. Waar de kosten voor het personeel door het nieuwe rooster oplopen, zal sprake zijn van een daling van de aanspraak op onregelmatigheidstoeslag. In maatregelen om deze gevolgen op te vangen, heeft Ravu niet voorzien. De ondernemingsraad maakt er ten slotte bezwaar tegen dat zijn instemming voor onbepaalde tijd is gevraagd, terwijl de roosterproblematiek in een onderneming als die van Ravu periodiek onderwerp van gesprek en evaluatie moet zijn.
1.9. De door Ravu ingeroepen bemiddeling door de bedrijfscommissie heeft er niet toe geleid dat de ondernemingsraad alsnog zijn instemming met het voorgenomen besluit heeft willen geven. Harerzijds was Ravu niet bereid door een aanpassing daarvan op zodanige wijze aan het verlangen van de raad tegemoet te komen dat alsnog overeenstemming over het nieuwe dienstrooster en de daarbij behorende werkafspraken kon worden bereikt.
Het verzoek
2.1. Ravu verzoekt de kantonrechter toestemming te geven om het voorgenomen besluit te nemen, als bedoeld in artikel 27 lid 4 WOR.
2.2. Aan het verzoek om vervangende toestemming legt Ravu ten grondslag dat de beslissing van de ondernemingsraad om de verzochte instemming niet te verlenen onredelijk is, omdat daarvoor een deugdelijke motivering ontbreekt. De ondernemingsraad heeft slechts niet willen instemmen, omdat niet aan alle wensen van het personeel tegemoet is gekomen. Dat kon Ravu niet, omdat die wensen elkaar deels tegenspreken en omdat het nu eenmaal niet iedereen naar de zin kan worden gemaakt. Wel is binnen de in acht te nemen kaders zoveel mogelijk aan de roosterwensen van het personeel (bijvoorbeeld niet meer dan 8 diensten in 14 dagen) tegemoet gekomen. De klachten van werknemers over het conceptrooster van januari 2013 zijn merendeels naar hun tevredenheid afgehandeld.
2.3. Het voorgenomen besluit wordt gevergd door zwaarwegende redenen. De vraag naar ambulancevervoer en de door ketenpartners verlangde paraatheid bepalen de spreiding van de inzet van personeel over de week. Met name op zaterdagen, tijdens de avondspits en in de periferie moeten de aanrijdtijden worden verbeterd. Het beschikbare budget is daarbij een gegeven. Om de werknemers langdurig gezond te kunnen laten werken (wat door het vervallen van het FLO nog meer nijpt dan voorheen), is een andere manier van roosteren vereist. De bestaande roostersystematiek biedt door de veelvuldige mutaties die achteraf op het dienstrooster plaatsvinden, alsook door de R-weken, geen waarborg voor ‘gezond roosteren’. Diensten zijn te lang, volgen elkaar niet goed op en er is onvoldoende hersteltijd. Van een gezond werkpatroon en voldoende hersteltijd is dan ook in het huidige rooster geen sprake. In het belang van de patiëntveiligheid moet de duur van de diensten worden gemaximeerd op acht à negen uur. Bij langere diensten neemt de alertheid af en de kans op fouten toe. Ravu heeft daarom alleen voor de rustiger zondagsdienst willen meegaan in de wens van het personeel om langere diensten te draaien.
2.4. Het werken in onregelmatige diensten is inherent aan het ambulancevervoer. De belastende (avond-, nacht- en weekend)diensten moeten zoveel mogelijk gelijkmatig over de werknemers worden verdeeld en aan de arbeidstijdenwetgeving moet de hand worden gehouden. Dat is in de huidige situatie, waarin werknemers hun diensten veelvuldig onderling ruilen, niet mogelijk. Door het ‘voorwaarts roteren’ van het nieuwe rooster zijn een goede verdeling van belastende diensten en verantwoorde arbeidstijden wèl gewaarborgd. Met uitzondering van het AZB-team (dat in 2013 minder onregelmatige diensten zal gaan draaien) leidt de nieuwe roostersystematiek niet tot een verminderde aanspraak op onregelmatigheidstoeslag. Waar tot nu toe een vaste onregelmatigheidstoeslag per maand is betaald die geacht werd overeen te stemmen met de gemiddeld over het jaar gewerkte onregelmatige tijd, zal vanaf 1 januari 2013 bij een toegenomen onregelmatigheid in de andere teams en bij toepassing van artikel 4.9 van de CAO (ORT over feitelijk gewerkte onregelmatige uren) de gemiddelde aanspraak op onregelmatigheidstoeslag niet dalen.
Het verweer
3.1. De ondernemingsraad verweert zich tegen toewijzing van het verzoek om vervangende toestemming. Het was niet onredelijk dat de raad zijn instemming aan het nieuwe rooster en de bijbehorende werkafspraken heeft onthouden. Het voorgenomen besluit van Ravu wordt niet gevergd door zwaarwegende redenen. Er bestaan juist klemmende redenen om niet tot de voorgenomen wijziging van de roostsystematiek over te gaan.
3.2. De weigering om instemming te verlenen is reeds hierom niet onredelijk, omdat van de ondernemingsraad niet gevergd kan worden dat hij het massieve verzet van zijn achterban veronachtzaamt. De ‘koplopers’, de woordvoerders van de teams, zijn van mening dat de door hen in de projectgroep ingebrachte wensen zijn genegeerd, althans niet zijn gehonoreerd. Volgens hen heeft steeds voorop gestaan dat niet mocht worden getornd aan de door de CAO, de arbeidstijdenwetgeving en de paraatheid gestelde grenzen. Naar de wens van het personeel om lange (12 uurs-)diensten te blijven draaien is niet geluisterd. Omdat handhaving van het bestaande cyclische rooster niet bespreekbaar was, is niet onderzocht of met aanpassingen binnen de huidige roostersystematiek kon worden volstaan. Voorts is de ondernemingsraad overspoeld door e-mails van werknemers die zich kritisch uitlaten over en afwijzend staan tegenover de voorgestelde roostersystematiek. Nadat het conceptrooster voor januari 2013 was gepubliceerd, hebben werknemers zich ook daarover in groten getale beklaagd.
3.3. Het voorgenomen besluit wordt niet door zwaarwegende redenen gevergd en de door de ondernemingsraad daartegen ingebrachte bezwaren zijn ernstig en steekhoudend. Er wordt al jaren naar volle tevredenheid met het cyclische rooster gewerkt. De werknemers kennen lang van tevoren hun rooster en kunnen daarop hun privéleven afstemmen. Het ziekteverzuim is mede hierdoor beperkt.
De ondernemingsraad betwist dat het voorgestelde rooster ‘gezonder’ is dan het huidige, omdat verkorting van de duur van de diensten meebrengt dat op meer dagen en vaker ’s avonds en in de weekeinden moet worden gewerkt. Dit maakt het moeilijker om werk en privé te combineren. Hier zal het sociale en gezinsleven onder lijden. Dit is schadelijk voor de gezondheid. Niet gebleken is dat er in de huidige 12-uursdiensten sprake is van een hogere kans op fouten.
De mogelijkheid om, zoals tot nu toe kon, onbelemmerd diensten onderling te ruilen, vergroot de flexibiliteit van de organisatie, het welbevinden en de onderlinge solidariteit tussen de werknemers. Dat komt ook de werksfeer ten goede, terwijl de afdeling planning van dergelijke mutaties weinig of geen last heeft.
De ondernemingsraad heeft zijn bedenkingen bij het motief om de paraatheid te verbeteren, omdat Ravu uitstekend scoort waar het de aanrijdtijden betreft. Zou het Ravu inderdaad om verkorting van de aanrijdtijden gaan, dan zou zijn gekozen voor meer inzet in de nachtelijke uren. Dit is echter in het nieuwe rooster juist niet het geval. Ter verbetering van de paraatheid is een wijziging van de roostersystematiek niet nodig, omdat dit kan geschieden binnen het cyclische rooster.
Anders dan Ravu stelt, staat de CAO niet aan R-weken in de weg. Gewezen wordt op artikel 6.7 van de CAO. Om te waarborgen dat aan de arbeidstijdenwetgeving wordt voldaan, had Ravu kunnen besluiten om de R-weken over twee werknemers te verdelen.
Zoals uit de vele reacties van werknemers op het conceptrooster voor januari 2013 blijkt, leidt de nieuwe wijze van roosteren tot een aanzienlijke afwijking van de aanstellings-omvang. Dit heeft tot gevolg dat mensen gedwongen worden over te werken of dat zij in de andere maanden het opgelopen tekort aan gewerkte uren moeten inlopen. Uit het conceptrooster voor januari 2013 blijkt ook dat het Ravu met de nieuwe wijze van roosteren niet lukt om de onregelmatige diensten gelijkmatig over het jaar te verdelen. Dit leidt in de maanden waarin weinig onregelmatig wordt gewerkt tot een drastische verlaging van de onregelmatigheidstoeslag, vergeleken met de vaste maandelijkse toeslag die zij thans ontvangen. Waar werknemers hun maandelijkse lasten op die vaste ORT hebben afgestemd, zullen zij niet aan hun financiële verplichtingen kunnen blijven voldoen.
De beoordeling
4.1. Het gaat in dit geding om de vraag of de kantonrechter aan Ravu, ter vervanging van de aan de ondernemingsraad gevraagde maar door de raad niet verleende instemming, toestemming dient te verlenen om het voorgenomen besluit tot vaststelling van het basisdienstrooster voor 2013 en de bijbehorende ‘Werkafspraken roosters’ te nemen. Tussen partijen is niet in geschil dat het voorgenomen besluit ingevolge artikel 27 lid 1, aanhef en onder b WOR de instemming van de ondernemingsraad behoeft. Het voorgenomen besluit ziet op de vaststelling en wijziging van een arbeids- en rusttijdenregeling die betrekking heeft op het ambulancepersoneel in dienst van Ravu. Met de door artikel 6.4 van de toepasselijke CAO vereiste instemming van de ondernemingsraad wordt kennelijk ook gedoeld op de instemming van de ondernemingsraad in de zin van de WOR.
4.2. Ingevolge artikel 27 lid 4 WOR geeft de kantonrechter aan de ondernemer slechts toestemming om het besluit, waarmee de ondernemingsraad niet heeft willen instemmen, te nemen, indien de beslissing van de ondernemingsraad om geen instemming te geven onredelijk is, of het voorgenomen besluit van de ondernemer gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen.
Bij deze maatstaf stelt de kantonrechter voorop dat hem, gezien de aard van het in artikel 27 lid 1 WOR aan de ondernemingsraad verleende ‘instemmingsrecht’ en de strekking van artikel 27 lid 4 WOR als correctief daarop, terughoudendheid past bij de beoordeling van de (on)redelijkheid van de wijze waarop de ondernemingsraad van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Voor zover in dat verband andere aspecten aan de orde zijn dan die welke de inhoudelijke afweging van de bij het besluit betrokken belangen raken (zie hierna, onder 4.4.) komt aan de ondernemingsraad een ruime beoordelingsvrijheid toe. Alleen onder bijzondere omstandigheden zal het optreden van de ondernemingsraad de rechterlijke toets aan het onredelijkheidscriterium niet kunnen doorstaan, zoals bijvoorbeeld in het geval de raad zijn bevoegdheid uitoefent met geen ander doel dan de ondernemer te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend (vgl. de twee eerste gevallen van misbruik van recht, genoemd in artikel 3:13 lid 2 BW). Een ondernemingsraad die zich bij de beoordeling van het voorgenomen besluit verlaat op de mening van (een gedeelte van) zijn achterban en ervan afziet het besluit zelfstandig op zijn merites te beoordelen, handelt daarom niet zonder meer onredelijk in de zin van artikel 27 lid 4 WOR. Zulks klemt temeer in een situatie, zoals die zich in dit geding voordoet, dat de ondernemer er blijk van heeft gegeven te willen streven naar een besluit dat door de betrokken werknemers ‘breed gedragen’ wordt. Onder meer in het geval van roosterproblematiek in een sector (zoals het ambulancevervoer) waarin die kwestie gevoelig ligt, is het niet zonder meer onredelijk dat de ondernemingsraad zich laat leiden door de omstandigheid dat het personeel zich (massaal) verzet tegen het voornemen van de ondernemer. Dit geldt ook indien het zo mocht zijn dat - zoals Ravu heeft betoogd - de werknemers zich voornamelijk door koudwatervrees of een gevoelsmatige weerstand tegen verandering laten leiden. De ondernemingsraad mag, zonder van onredelijkheid te kunnen worden beticht, rekening houden, niet alleen met inhoudelijke argumenten, maar ook met minder rationele bezwaren van de betrokken werknemers.
4.3. De kantonrechter wijst er overigens op dat de ondernemingsraad zich in dit geval niet uitsluitend op het gevoelen van zijn achterban heeft beroepen. Reeds in de beslissing van de raad van 4 juli 2012 zijn ook inhoudelijke bezwaren tegen het voorgenomen besluit geformuleerd. Hierbij zij benadrukt dat bij de toetsing aan de wettelijke maatstaf van artikel 27 lid 4 WOR het partijdebat ook niet in die zin ‘gefixeerd’ is dat bij de waardering van de over en weer verdedigde standpunten uitsluitend met de door partijen eerder gewisselde standpunten rekening kan worden gehouden. Het staat de ondernemingsraad vrij om zich ook te beroepen op argumenten die niet reeds zijn verwoord in de beslissing om niet in te stemmen met het voorgenomen besluit van de ondernemer. De ondernemingsraad heeft zich er noch bij de bemiddeling door de bedrijfscommissie, noch ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 20 november 2012 toe beperkt naar de mening van de achterban te verwijzen, maar heeft ook inhoudelijke bezwaren tegen het nieuwe dienstrooster naar voren gebracht. Daarop zal hierna dan ook worden ingegaan. Het beroep dat Ravu op de onredelijke opstelling van de ondernemingsraad heeft gedaan, slaagt daarom niet.
4.4. De verdere beoordeling van de (on)redelijkheid van de weigering van de ondernemingsraad om zijn instemming te geven, vindt plaats in het kader van de inhoudelijke afweging van de bij het voorgenomen besluit betrokken belangen. Hierbij is het allereerst de vraag of het ondernemersbesluit, op zichzelf genomen, door zwaarwegende (bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale) redenen wordt gevergd. Wordt deze vraag bevestigend beantwoord, dan dient vervolgens te worden onderzocht of, in het licht van alle (relevante) omstandigheden van het geval, daaronder de aard en ingrijpendheid van het voorgenomen besluit, het belang van de ondernemer en de door hem gedreven onderneming, en het belang van het personeel bij handhaving van de status quo, van de ondernemingsraad gevergd kon worden dat hij instemde met het voornemen van de ondernemer. Anders dan bij de geïsoleerde toetsing aan het onredelijkheidscriterium het geval is (zie hierboven onder 4.2.), komt het in dit stadium van de beoordeling aan op een weging van de inhoudelijke belangen van de ondernemer tegenover die aan de zijde van het personeel. Uiteindelijk zal een ondernemingsraad vervangende toestemming daarom niet kunnen vermijden, enkel door zich te beroepen op het verzet van zijn achterban. Overigens is de rechterlijke toetsing, gezien de aard van het instemmingsrecht van artikel 27 WOR, ook hier in die zin beperkt dat de rechter slechts vervangende toestemming verleent in het geval de ondernemingsraad in redelijkheid zijn instemming niet heeft kunnen onthouden, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen enerzijds het belang van de ondernemer om het besluit te kunnen nemen en anderzijds het door de raad verdedigde belang dat daardoor zou worden geschaad (vgl. het derde geval van misbruik van recht in artikel 3:13 lid 2 BW). Aan de door de ondernemer aangevoerde belangen zal dan ook, wil vervangende toestemming kunnen worden verkregen, méér gewicht moeten toekomen dan aan die waarvoor de ondernemingsraad zich sterk heeft gemaakt. Zo zullen, in het geval tegenover de zwaarwegende belangen aan de zijde van de ondernemer zwaarwichtige bezwaren aan de kant van de ondernemingsraad staan, de ondernemersbelangen zwaarder moeten wegen dan die van de ondernemingsraad. Eerst dan kan van de ondernemingsraad in redelijkheid worden gevergd dat hij het voorgenomen besluit aanvaardt en moeten de door de raad verdedigde belangen wijken voor het ondernemersbelang.
4.5. Ravu heeft betoogd dat zwaarwegende belangen haar besluit vergen. Niet alle door haar verdedigde (soorten) belangen verdienen evenwel naar het oordeel van de kantonrechter het predicaat ‘zwaarwegend’. De aangevoerde bedrijfseconomische redenen namelijk imponeren niet als zodanig, nu de nieuwe roostersystematiek volgens Ravu tot een kostenreductie van niet meer dan twee fte’s leidt en de gestelde besparing aan kosten voor flexibel personeel (zoals uitzendkrachten) niet nader is gekwantificeerd. De nadruk ligt - ook volgens Ravu - bij de bedrijfsorganisatorische en bedrijfssociale beweegredenen voor het voorgenomen besluit. Bij de weging van deze belangen dienen niet alleen de beschikbare financiële middelen tot uitgangspunt te worden genomen (zoals de ondernemingsraad ook niet heeft betwist), maar dient tevens de door de vraag naar ambulancevervoer bepaalde paraatheid, en de verdeling van de personeelsinzet over de week die hiervan het gevolg is, als een vaststaand gegeven te worden beschouwd. Anders dan de ondernemingsraad meent, ziet de kantonrechter geen reden om te twijfelen aan het doorslaggevend gewicht dat binnen een ambulancevervoer-bedrijf aan de paraatheid toekomt. Dat Ravu er niet voor heeft gekozen de aanrijdtijden in de nachtelijke uren te verbeteren doet hieraan niet af. Ter zitting heeft Ravu immers gesteld dat zij prioriteit heeft gegeven aan de verkorting van de aanrijdtijden in de avonduren, op zaterdag en in de periferie. Ravu heeft bij de vaststelling van de omvang van de personeelsinzet en van het moment waarop inzet plaatsvindt binnen de grenzen van het beschikbare budget te blijven. Dat dit budget het niet mogelijk maakt om ook de paraatheid in de nachtelijke uren te verbeteren, heeft de ondernemingsraad niet bestreden. Ravu dient er inderdaad, zoals zij heeft benadrukt, naar te streven dat zij de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aanwendt.
4.6. De door Ravu aangevoerde bedrijfsorganisatorische en bedrijfssociale belangen moeten in hun onderlinge samenhang worden bezien. Ravu heeft gesteld dat de huidige wijze van roosteren ertoe leidt dat in de loop van het jaar, waarop het huidige cyclische dienstrooster betrekking heeft, 40 tot 60% van de diensten onderling door de werknemers pleegt te worden geruild, zodat in de praktijk eigenlijk geen sprake is van een rooster dat vooraf vastlegt wie, wanneer, welke diensten draait. De ondernemingsraad heeft niet weersproken dat een aanzienlijk deel van de diensten - achteraf - wordt geruild, maar heeft benadrukt dat, nu dit wat betreft de onregelmatigheidstoeslag ‘met gesloten beurzen’ kan, de solidariteit, het welbevinden en de werksfeer hierbij gebaat zijn, terwijl de organisatie (ook de afdeling planning) daarvan geen hinder ondervindt en de voortgang van het werk gewaarborgd is. De kantonrechter oordeelt als volgt. Ravu heeft er een zwaarwegend belang bij dat de werkzaamheden in de onderneming worden verricht volgens een dienstrooster dat - vooraf - zoveel mogelijk rekening houdt met de aanstellingsomvang, de voorzienbare afwezigheid (wegens verlof) en het geheel van activiteiten dat de werknemers ten behoeve van Ravu verrichten (rijdienst, overige werkzaamheden, OR-werk, scholing e.d.) en dat daarop naderhand nog slechts in beperkte mate wijziging wordt gebracht. Ravu heeft bij een dergelijke georganiseerdheid van het werk groot belang, omdat zij er alleen zo op kan toezien dat de arbeidstijdenwetgeving wordt nageleefd. De wens van de werknemers om hun diensten onbelemmerd te kunnen blijven ruilen, moet hiervoor wijken. In de huidige situatie dat onderling ruilen onbeperkt is toegestaan, is een gezonde afwisseling van soorten diensten en de vereiste hersteltijd niet gewaarborgd. Ravu heeft op dit vlak als werkgever een zorgverplichting, die zij niet kan - blijven - overlaten aan de werknemers. Dit klemt temeer nu, ook vanwege het vervallen van de FLO-voorziening, de sociale partners (partijen bij de CAO) van Ravu verlangen dat zij maatregelen neemt die duurzaam gezond werken van het gehele personeel - oud en jong - mogelijk maken. Daarbij past de huidige wijze van cyclisch roosteren niet. Ook de zogenoemde R-weken laten zich daarmee, al zouden ze (zoals de ondernemingsraad heeft betoogd) niet onverenigbaar zijn met de CAO, slecht verenigen vanwege de onzekerheid die zij als zodanig met zich meebrengen.
4.7. Een ander punt van geschil tussen partijen betreft de duur van de diensten. Blijkens de in 2011 gehouden enquête stellen de werknemers er in het algemeen prijs op lange diensten (van 12 uur) te blijven draaien, omdat zij bij verkorting van de diensten vaker zullen moeten opkomen en meer in de avonduren en de weekenden moeten gaan werken. Hiertegenover staat het belang van Ravu om de duur van de diensten in beginsel tot ongeveer 9 uur te beperken, nu uit arbeidskundig onderzoek is gebleken dat de kans op fouten toeneemt als er langer wordt gewerkt. De kantonrechter volgt Ravu in haar standpunt, waar zij stelt dat dit laatste in het ambulancevervoer een zwaarwegend belang is, waarvoor het belang van de werknemers behoort te wijken. Nu aan Ravu de zorg voor en de veiligheid van kwetsbare patiënten is toevertrouwd en levensbedreigende situaties zich op elk moment kunnen voordoen, mag zij de ervaringsregel dat werknemers die lange diensten draaien minder alert of geconcentreerd zijn en meer fouten maken niet veronachtzamen. De door het personeel als belastend ervaren gevolgen, te weten dat zij vaker en op inconveniënte uren zullen moeten werken, wegen hiertegen niet op. Dat Ravu voor de zondagsdiensten toch een afwijking van de optimale dienstduur heeft toegestaan (op zondag duurt de dienst 12 uur), maakt dit niet anders omdat dit rustiger, minder hectische diensten zijn waarin normaliter voldoende rust kan worden genomen.
4.8. De ondernemingsraad heeft er voorts op gewezen dat de werknemers tot nu toe voor een periode van een jaar weten hoe hun rooster er uit ziet, hetgeen hen in staat stelt hun privéleven daarop af te stemmen. Het personeel hecht hieraan groot belang en wil dit zo houden. Ravu stelt er daartegenover belang bij te hebben flexibel te kunnen inspelen op een veranderende of afwijkende vraag naar ambulancevervoer, bijvoorbeeld bij evenementen. De kantonrechter is er niet van overtuigd geraakt dat het bij dit aspect gaat om belangen die, net als de hierboven besproken belangen op het gebied van gezondheid (van personeel) en veiligheid (van patiënten), zwaar wegen. Enerzijds heeft Ravu niet aangegeven hoe groot de behoefte is om flexibel te kunnen reageren op een gewijzigde of bijzondere behoefte aan ambulancevervoer. Anderzijds moeten de werknemers, die drie maanden van tevoren het conceptrooster vernemen en uiterlijk 28 dagen tevoren weten welke diensten zij moeten draaien, in het algemeen geacht worden voldoende gelegenheid te hebben hun privé activiteiten te plannen. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat uit de ‘Werkafspraken rooster’ volgt dat de werknemers vooraf hun individuele roosterwensen hebben kunnen inbrengen (bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal nachtdiensten) en dat de afdeling planning de taak krijgt om ook binnen het rooster ‘maximaal’ respectievelijk ‘zo veel als mogelijk’ rekening te houden met ‘harde’ respectievelijk ‘zachte’ wensen (ten aanzien van een specifieke dienst of roostervrij).
4.9. Het merendeel van de overige bedenkingen van de ondernemingsraad keert zich niet tegen het voorgenomen besluit als zodanig, maar richt zich tegen de wijze waarop de nieuwe roostersystematiek is vertaald in het conceptrooster voor januari 2013. Uit de klachten over dit conceptrooster die de ondernemingsraad uit haar achterban heeft ontvangen, en de wijze waarop Ravu daarop is gereageerd, maakt de kantonrechter op dat de gebreken van het conceptrooster niet - zoals de ondernemingsraad meent - exemplarisch zijn voor de voorgenomen wijziging van de roostersystematiek. Naar Ravu onbetwist ter zitting heeft gesteld, is een groot deel van de ervaren knelpunten inmiddels naar tevredenheid opgelost. Kennelijk was dat - binnen de door Ravu gehanteerde nieuwe systematiek - mogelijk.
4.10. Waar voorts een groot deel van de klachten over het conceptrooster voor januari 2013 betrekking heeft op de hoogte van de onregelmatigheidstoeslag (deze is in die maand soms veel lager dan wat iemand tot nu toe per maand aan vaste ORT ontving) moet dit naar het oordeel van de kantonrechter samenhangen met een minder optimale verdeling van de onregelmatige diensten over het jaar. De CAO is op dit punt immers niet gewijzigd en het aantal onregelmatige diensten in de onderneming als geheel is juist toegenomen. Bij een evenredige verdeling van de onregelmatige diensten over het personeel (dit maakt onderdeel uit van het voornemen van Ravu) kan de gemiddelde aanspraak op onregelmatigheidstoeslag dan niet lager uitvallen, óók niet nu Ravu artikel 4.9 van de CAO (dat de aanspraak op toeslag koppelt aan de feitelijk gemaakte onregelmatige uren) strikter zal toepassen dan toen het totale recht op ORT per team nog gelijkelijk over de teamleden werd verdeeld. Zoals de ondernemingsraad heeft aangevoerd, leidde ook de oude situatie er immers toe dat de vaste maandelijkse onregelmatigheidstoeslag grosso modo neerkwam op de toeslag voor de in een jaar feitelijk gemaakte onregelmatige uren, verdeeld over twaalf maanden. Benadrukt zij dat op Ravu - als goed werkgever - wel de verplichting rust om zich ervoor in te spannen dat de onregelmatige diensten van een team niet alleen evenredig over de teamleden worden verdeeld, maar ook dat schommelingen per maand zoveel mogelijk worden voorkómen. Dit aspect kan zonodig in de evaluatie worden betrokken. De kantonrechter vertrouwt erop dat Ravu een voorziening treft ten behoeve van de werknemers die worden geconfronteerd met een per maand zodanig in hoogte wisselende ORT dat zij hun maandelijkse verplichtingen niet meer tijdig kunnen voldoen. Het ligt in de rede dat Ravu hen de mogelijkheid biedt om in een maand dat de onregelmatigheidstoeslag veel lager is dan het jaarlijks gemiddelde een voorschot te verkrijgen op de latere hogere ORT-aanspraak.
4.11. Ten slotte verzet de ondernemingsraad zich tegen de in het voorgenomen besluit toegestane afwijking van de aanstellingsomvang. Ingevolge de voorgestelde ‘Werkafspraken rooster’ zorgt de afdeling planning ervoor dat de arbeidstijd per periode van vier weken niet meer dan tien uren (naar boven of beneden) afwijkt van de aanstelling van een werknemer. De kantonrechter wijst er op dat Ravu ook hier een inspanningsverplichting heeft, die meebrengt dat zij werknemers steeds zoveel mogelijk overeenkomstig hun aanstelling inroostert. Voldoet zij daaraan, dan weegt het belang van werknemers om in elke maand niet meer te werken dan het overeengekomen aantal uren (of minder dan tien uren extra per vier weken te hoeven werken) minder zwaar dan dat van Ravu om het rooster rond te krijgen.
4.12. De eindconclusie luidt dat het voorgenomen besluit wordt gevergd door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische en bedrijfssociale redenen en dat de ondernemingsraad zijn instemming daaraan in redelijkheid niet heeft kunnen onthouden, gezien de onevenredigheid tussen het belang van de ondernemer om het besluit te kunnen nemen en anderzijds het door de raad verdedigde belang dat daardoor wordt geschaad. De ondernemingsraad wordt daarom in het ongelijk gesteld. Ingevolge artikel 22a WOR kan de raad niet in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
verleent aan Ravu toestemming om het voorgenomen besluit, dat zij op 31 mei 2012 aan haar ondernemingsraad ter instemming heeft voorgelegd, te nemen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 november 2012.