Home

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 22-12-2009, BK9047, 465335 CV 09-4923

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 22-12-2009, BK9047, 465335 CV 09-4923

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Datum uitspraak
22 december 2009
Datum publicatie
13 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBZLY:2009:BK9047
Zaaknummer
465335 CV 09-4923

Inhoudsindicatie

Arbeidszaak. Uitleg van een relatiebeding. Schending daarvan leidt tot verbeurte van een boete, die in de gegeven omstandigheden echter aanmerkelijk wordt gematigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD

sector kanton – locatie Zwolle

zaaknr.: 465335 CV 09-4923

datum : 22 december 2009

Vonnis in de zaak van:

de besloten vennootschap [EISENDE PARTIJ] B.V.,

statutair gevestigd te [vestigingsplaats],

eisende partij, hierna [eisende partij] te noemen,

gemachtigde mr. M.R. Vossen

tegen

[GEDAAGDE PARTIJ],

wonende te [woonplaats],

gedaagde partij, hierna [gedaagde partij] te noemen,

gemachtigde mr. P. Boezeman.

De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:

- de dagvaarding

- de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele conclusie tot verwijzing naar de sector kanton ex artikel 71 Rv. van de zijde van [gedaagde partij]

- de incidentele conclusie van antwoord

- een vonnis in incident van 12 augustus 2009 van deze rechtbank, sector civiel recht, waarbij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, is verwezen naar de sector kanton, locatie Zwolle, van deze rechtbank

- de conclusie van repliek van de zijde van [eisende partij]

- de conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde partij].

Het geschil

[eisende partij] heeft gevorderd dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:

1) wordt verklaard voor recht dat [gedaagde partij] in strijd heeft gehandeld met artikel 9 van de tussen partijen overeengekomen vaststellingsovereenkomst;

2) [gedaagde partij] wordt veroordeeld tot betaling van het tussen partijen in de

vaststellingsovereenkomst overeengekomen boetebedrag ad € 50.000, althans een door

de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke

handelsrente vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele

voldoening, uiterlijk binnen 14 dagen na datum van het vonnis;

3) [gedaagde partij] wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom ad € 5.000, althans een

door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, per dag of deel daarvan, dat

[gedaagde partij] in gebreke blijft om de vordering zoals hierboven onder 2) genoemd, te voldoen;

4) [gedaagde partij] wordt veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten

ad € 1.788,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag,

uiterlijk binnen 14 dagen na datum van het te wijzen vonnis;

5) voor het geval niet binnen 14 dagen na datum vonnis volledig aan de inhoud ervan is

voldaan, tot afgifte van een bevelschrift ex artikel 237 lid vier Rv., voor nakosten

met een bedrag ad € 131,00, dan wel, indien betekening van het in deze te wijzen

vonnis plaats vindt, voor nakosten ad € 199,00;

6) [gedaagde partij] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, daar onder begrepen de

door [eisende partij] te maken executie kosten;

7) voor het geval voldoening van de in punt 4) bedoelde proceskosten niet binnen 14

dagen na datum vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke (handels)

rente te rekenen vanaf bedoelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening,

althans wordt bepaald zoals de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren.

[gedaagde partij] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

De vaststaande feiten

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist –mede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de overgelegde producties- het volgende vast:

1.1

[gedaagde partij] is van [datum] tot [datum] bij [eisende partij] in dienst geweest als accountmanager. [eisende partij] is een onderneming, die zich onder meer toelegt op de verkoop en verzorging van data storage trainingen.

1.2

Ter beëindiging van het dienstverband van [gedaagde partij] bij [eisende partij] hebben partijen op 14 november 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Bij die vaststellingsovereenkomst zijn partijen in artikel 8 overeengekomen dat het tussen partijen in hun arbeidsovereenkomst neergelegde concurrentiebeding buiten werking wordt gesteld en dat dit wordt vervangen door een relatiebeding.

1.3

Artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst luidt als volgt:

“9. Relatiebeding

Het is Werknemer verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Werkgever gedurende een periode van een jaar na de einddatum op enigerlei wijze zakelijke contacten aan te gaan en/of te onderhouden met de navolgende relaties van werkgever, dan wel met de aan deze relaties gelieerde ondernemingen waarmee partijen worden verondersteld bekend te zijn en/of voor zover handelend onder een zodanige naam dat elke willekeurige persoon in redelijkheid kan vermoeden dat het gaat om een aan de hierna opgenomen relaties gelieerde onderneming:……

Daarnaast is het Werknemer uitdrukkelijk verboden om gedurende een halfjaar na de Einddatum Data Storage trainingen aan te bieden ten aanzien van de volgende systemen c.q. producten: EMC,……Ten aanzien van andere systemen c.q. producten is het Werknemer toegestaan trainingen te geven die daarop betrekking hebben.

Ingeval de werknemer in strijd handelt met voornoemde relatiebedingen, verbeurt de Werknemer ten behoeve van de Werkgever een direct -zonder sommatie en/of ingebrekestelling- opeisbare boete van € 50.000,-- per overtreding, te vermeerderen met € 5.000,-- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd de bevoegdheid van Werkgever om in plaats van de boete vergoeding te vorderen van de volledige schade.”

1.4

Op 10 november 2008 heeft [gedaagde partij] de eenmanszaak [eenmanszaak] opgericht. Op de website van [eenmanszaak] heeft [gedaagde partij] een trainingencatalogus geplaatst. Daarin staan alle trainingen die door [gedaagde partij] in zijn onderneming worden aangeboden. Hoofdstuk 1 draagt de titel “Data/ Storage” en is onderverdeeld in de paragrafen: 1.1 Storage Trainingen, 1.2 Enterprise Backup, 1.3 Virtualisatie en 1.4 Storage Networking. Onder de paragraaf 1.2 Enterprise Backup wordt onder 1.2.3. EMC vermeld en meer specifiek “Networker 7. x Administrator” (hierna ook wel “de EMC-training” te noemen) .

1.5

Bij brief van 23 januari 2009 heeft de gemachtigde van [eisende partij] [gedaagde partij] gesommeerd om binnen de daarbij gestelde termijn het boetebedrag ad € 50.000,00 aan [eisende partij] te betalen. Tevens is [gedaagde partij] daarbij gesommeerd om te bevestigen dat [gedaagde partij] de EMC-training niet meer zal aanbieden. [gedaagde partij] heeft daarna de EMC-training uit de trainingencatalogus verwijderd. Hij heeft het boetebedrag van € 50.000,00 niet betaald.

De beoordeling

2.1.

[eisende partij] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde partij] het relatiebeding heeft geschonden. Hij heeft blijkens zijn trainingencatalogus immers de EMC-training en daarmee een data storage training aangeboden. Hij heeft volgens [eisende partij] dan ook de boete van € 50.000,00 verbeurd.

Volgens [eisende partij] is het onjuist om een onderscheid te maken tussen enerzijds het begrip “data storage” en anderzijds het begrip “back up” c.q. tussen enerzijds “data storage trainingen” en anderzijds “back up trainingen”. Volgens [eisende partij] is “data storage” een verzamelbegrip voor alle diensten, producten en trainingen, die te maken hebben met het verzamelen, opslaan en beheren van gegevens. [eisende partij] biedt, naar zij heeft betoogd, een totaal pakket aan storage oplossingen, waarvan back up een wezenlijk onderdeel vormt. Van de data storage trainingen, die [eisende partij] aanbiedt, maken back up trainingen dan ook onderdeel uit, aldus [eisende partij]. Een back up training is volgens haar niet meer dan één van de categorieën data storage training.

2.2.

Volgens [gedaagde partij] heeft hij het relatiebeding niet geschonden. Er moet volgens hem onderscheid gemaakt worden tussen “data storage” en “back up”. Dit onderscheid maakte [eisende partij] volgens [gedaagde partij] eveneens toen [gedaagde partij] daar nog werkte. Ook in de praktijk van IT-trainingen en IT-producten wordt volgens hem dat onderscheid gemaakt. Omdat de EMC-training geen data storage product betreft, maar een back up product, heeft [gedaagde partij] naar zijn mening het relatiebeding niet geschonden.

Overigens is [gedaagde partij] van mening dat als hij het relatiebeding heeft geschonden, de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de verbeurde boete wordt gematigd tot nihil. Hij heeft de EMC-training uit zijn catalogus geschrapt en [eisende partij] heeft geen schade geleden. Hij heeft volledig te goeder trouw gehandeld, terwijl [eisende partij] er slechts een slaatje uit probeert te slaan.

[gedaagde partij] heeft tenslotte de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokostenvergoeding betwist.

2.3.

Het voornaamste geschilpunt tussen partijen betreft de vraag wat de strekking is van het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen relatiebeding. Volgens [eisende partij] omvat het in dit beding opgenomen verbod voor [gedaagde partij] om data storage trainingen aan te bieden tevens het verbod om back up trainingen aan te bieden, omdat een back up training, zoals de EMC-training, een categorie data storage training betreft. Volgens [gedaagde partij] laat het relatiebeding hem echter vrij om back up trainingen te verzorgen, nu deze trainingen onderscheiden dienen te worden van data storage trainingen.

2.4.

Het is vaste jurisprudentie dat de beantwoording van de vraag wat is overeengekomen niet kan worden beantwoord enkel op grond van een taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Steeds komt het aan op de zin die partijen aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

Vaststaat dat in de vaststellingsovereenkomst niet is omschreven wat het begrip data storage trainingen inhoudt. Ook overigens vallen in die overeenkomst geen aanknopingspunten te vinden hoe dit begrip dient te worden uitgelegd.

Vaststaat echter dat in de trainingencatalogus van de afdeling “[K]” -de afdeling bij [eisende partij] waarvoor [gedaagde partij] werkzaam is geweest- in hoofdstuk 1 alle data storage trainingen worden vermeld, dat één van de daar genoemde trainingen de “Enterprise back up training” is en dat volgens pagina 4 van de catalogus onder laatst gemelde training onder meer de door [gedaagde partij] aangeboden EMC-training valt. [gedaagde partij] heeft er dan wel (terecht) op gewezen dat de titel van Hoofdstuk 1 van genoemde catalogus “Data Storage/Content Management & Virtualisatie Trainingen” luidt en dat niet wordt aangegeven onder welke van die trainingen back up valt, maar hij heeft niet gesteld, hetgeen evenmin is gebleken, dat de “Enterprise Backup Training”een “Content Management & Virtualisatie Training” betreft. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat volgens voormelde catalogus de “Enterprise Back up Training”, waaronder de door [gedaagde partij] aangeboden EMC-training ressorteert, een data storage training betreft en dat [gedaagde partij] daarmee bekend was, althans dat hij daarmee bekend had kunnen zijn. Ook de door [eisende partij] overgelegde verklaring van een van haar medewerkers (haar productie 11) ondersteunt haar stelling dat binnen haar onderneming een back up training wordt beschouwd als een categorie data storage training. Deze medewerker heeft verklaard: “Binnen [K]/ISIT wordt onder Data Storage alle opslag, Back-up en Recovery werkzaamheden/training verstaan.” [gedaagde partij] heeft daartegenover dan wel een verklaring van een voormalige werknemer van [eisende partij], ene [B], in het geding gebracht, maar die verklaring is in dit verband van te weinig betekenis. Hij heeft niet meer verklaard, voor zover relevant, dan dat EMC Networker geen data of storage training betreft, maar een geavanceerd back-up utility. Anders dan door [gedaagde partij] is bepleit, blijkt uit de verklaring van [B] niet dat binnen [eisende partij] een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds data storage trainingen en anderzijds back up trainingen.

Ook uit de door [eisende partij] als productie 9 overgelegde printscreens van haar website kan naar het oordeel van de kantonrechter voldoende worden opgemaakt dat back up trainingen binnen [eisende partij] worden gezien als een categorie data storage trainingen. [gedaagde partij] heeft er weliswaar op gewezen dat op de eerste pagina van die printscreens “Storageconsolidatie” en “Backup & Restore” afzonderlijk, naast elkaar worden genoemd, maar blijkens dezelfde pagina is dit onderscheid slechts gemaakt om daarmee aan te geven dat beiden onderdelen van “Storage oplossingen” zijn. Dat de betreffende website volgens [gedaagde partij] pas in 2009, na het vertrek van [gedaagde partij], op internet is gezet, is verder niet relevant. Zo heeft hij niet gesteld dat het onderscheid tussen data storage training en back up training voorheen nog wel werd gemaakt bij [eisende partij], maar inmiddels niet meer.

Bovendien valt ook uit de catalogus van de onderneming van [gedaagde partij] op te maken dat hij er in elk geval tot voor kort ook zelf nog vanuit ging dat een back up training een categorie data storage training betreft. Totdat hij tot de verwijdering daarvan door [eisende partij] werd gesommeerd, was de EMC-training in zijn catalogus immers opgenomen in het hoofdstuk van de door zijn onderneming aangeboden data storage trainingen. Een verklaring hiervoor heeft [gedaagde partij] niet gegeven. Dat zou van hem toch verwacht mogen worden, gelet op het door hem bepleite onderscheid tussen enerzijds data storage trainingen en anderzijds back up trainingen.

Gezien voormelde feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde partij], toen hij het relatiebeding aanging, kon weten dat in de visie van [eisende partij] het in dat beding opgenomen begrip “Data Storage trainingen” tevens back up trainingen omvat. In elk geval had van [gedaagde partij] verwacht mogen worden dat hij, toen hij de vaststellingsovereenkomst aanging, bij [eisende partij] expliciet aan de orde zou hebben gesteld wat precies verstaan diende te worden onder het begrip “Data Storage trainingen”. Dat hij dat gedaan heeft, is gesteld, noch gebleken. Hij kan [eisende partij] thans dan ook niet in redelijkheid tegenwerpen dat een back up training, zoals de EMC-training, geen data storage training betreft.

De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat het begrip “Data Storage trainingen” in het relatiebeding in die zin dient te worden uitgelegd, dat daar ook back up trainingen onder moeten worden verstaan.

2.5.

Op grond van het vorenstaande, en nu vaststaat dat [gedaagde partij] de EMC-training, zijnde een backup training, heeft aangeboden, moet geconcludeerd worden dat [gedaagde partij] het relatiebeding heeft geschonden. De gevorderde verklaring voor recht ligt dan ook voor toewijzing gereed.

2.6.

Nu [gedaagde partij] het relatiebeding heeft geschonden, heeft hij in beginsel de overeengekomen boete van € 50.000,00 verbeurd. Ook al heeft [eisende partij] dan geen schade geleden en heeft [gedaagde partij] weliswaar aanstonds, nadat hij daartoe gesommeerd was, de EMC-training uit de catalogus van zijn onderneming verwijderd, anders dan door [gedaagde partij] is bepleit, brengen deze omstandigheden nog niet met zich dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ononaanvaardbaar is dat [eisende partij] zich beroept op het boetebeding.

Wél is de kantonrechter van oordeel dat de billijkheid eist dat de volgens [eisende partij] door [gedaagde partij] te betalen boete wordt gematigd tot € 1.500,00. Daarvoor is onder meer redengevend dat [gedaagde partij] het relatiebeding slechts heeft geschonden door vermelding van de EMC-training in zijn trainingencatalogus en dat hij die vermelding direct heeft geschrapt na sommatie daartoe. Tevens is redengevend dat enerzijds is gesteld noch gebleken dat [gedaagde partij] feitelijk voordeel heeft genoten van de schending van het relatiebeding, terwijl anderzijds is gesteld noch gebleken dat [eisende partij] schade heeft geleden door verloren en/of misgelopen opdrachten. In het licht van deze omstandigheden acht de kantonrechter de in beginsel verbeurde boete buitensporig en zal deze daarom worden gematigd tot een bedrag van € 1.500,00. [gedaagde partij] zal derhalve worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de (onweersproken gebleven) gevorderde wettelijke handelrente vanaf 30 januari 2009.

2.7.

Gelet op het bepaalde in artikel 611a Rv. zal de gevorderde dwangsom worden afgewezen.

2.8.

De gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten zal eveneens worden afgewezen. Na gemotiveerd verweer daartegen bij conclusie van antwoord is [eisende partij] daar bij conclusie van repliek in het geheel niet meer op ingegaan. Dit onderdeel van de vordering van [eisende partij] is derhalve onvoldoende onderbouwd.

2.9.

[gedaagde partij] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Die kosten bestaat uit a) een bedrag van € 208,00, zijnde het bedrag dat [eisende partij] aan vastrecht zou hebben moeten betalen als zij de zaak direct bij de sector kanton aanhangig zou hebben gemaakt, b) € 72,25 terzake van explootkosten en c) een bedrag van € 1.200,00 (2 punten van € 600,00 per punt) aan salaris gemachtigde. Met laatstgemeld bedrag zal echter verrekend worden het door [gedaagde partij] bij de sector civiel betaalde bedrag van € 1.185,00 aan vastrecht. Zou de zaak immers reeds meteen bij de juiste sector aanhangig zijn gemaakt, dan zou [gedaagde partij] dit bedrag niet hebben hoeven te betalen.

2.10.

De door [eisende partij] gevorderde vergoeding voor nakosten zal worden afgewezen. Dat die kosten zullen worden gemaakt, staat niet vast. Die vergoeding zal [eisende partij] in een afzonderlijke procedure moeten claimen.

2.11.

In het incident zal [eisende partij] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde partij] worden veroordeeld, zijnde € 200,00 voor salaris gemachtigde.

De beslissing

De kantonrechter:

I) verklaart voor recht dat [gedaagde partij] in strijd heeft gehandeld met artikel 9 van de tussen

partijen overeengekomen vaststellingsovereenkomst;

II) veroordeelt [gedaagde partij] tegen bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen een bedrag van

€ 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 30

januari 2009 tot de dag van algehele voldoening;

III) veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisende partij]

begroot op:

• € 15,00 voor salaris gemachtigde

• € 72,25 voor explootkosten

• € 208,00 voor vastrecht;

IV) verklaart de veroordelingen sub II) en sub III) uitvoerbaar bij voorraad;

V) wijst het meer of anders gevorderde af.

In het incident

VI) veroordeelt [eisende partij] in de kosten van het incident. Deze kosten worden aan de zijde van

[gedaagde partij] begroot op € 200,00 voor salaris gemachtigde;

VII) verklaart de veroordeling sub VI uitvoerbaar bij voorraad.

Aldus gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 22 december 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.