Home

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 28-03-2012, BW0407, Awb 11/1822

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 28-03-2012, BW0407, Awb 11/1822

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Datum uitspraak
28 maart 2012
Datum publicatie
30 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RBZLY:2012:BW0407
Formele relaties
Zaaknummer
Awb 11/1822

Inhoudsindicatie

Weigering vergoeding omrijschade door gehele en gedeeltelijke afsluiting van de Hollandse Brug in de periode van 27 april 2007 tot 7 juli 2008; toepassing van een drempel van 15% is geen onredelijke invulling van hetgeen tot het normale ondernemersrisico behoort; beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector Bestuursrecht

Registratienummer: Awb 11/1822

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Almere Distributie en Opslag B.V.,

gevestigd te Almere, eiseres,

en

de Minister van Infrastructuur en Milieu (voorheen: de Minister van Verkeer en Waterstaat),

verweerder,

gemachtigde: mr. J.A. Spee

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2010 heeft verweerder het verzoek van eiseres om nadeelcompensatie wegens het afsluiten van de Hollandse Brug voor het vrachtverkeer afgewezen.

Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 13 juli 2011 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 9 februari 2012 heeft eiseres een nadere reactie ingezonden.

Het beroep is ter zitting van 22 februari 2012 behandeld. Eiseres is verschenen bij haar directeur F.H. Schouten. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd, vergezeld door mr. J. Oosting en drs. A. den Boer.

Overwegingen

Feiten

De Hollandse Brug is de brugverbinding in de Rijksweg A6 tussen de provincies Flevoland en Noord-Holland op de plaats waar het Gooimeer over gaat in het IJmeer. De brug is onderdeel van de verbinding tussen Almere en Amsterdam.

Verweerder heeft op 27 april 2007 besloten de Hollandse Brug vanaf 21.00 uur die dag uit verkeersveiligheidsoverwegingen in beide richtingen af te sluiten voor vrachtverkeer.

Op 11 juni 2007 heeft verweerder deze afsluiting vastgelegd in een verkeersbesluit. Dit verkeersbesluit is inmiddels door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 11 maart 2009 onherroepelijk geworden.

Op 14 april 2008 is besloten om weer één rijstrook open te stellen voor vrachtverkeer in de richting van Almere naar Amsterdam. Uiteindelijk is op 7 juli 2008 ook één rijstrook opengesteld voor het vrachtverkeer in de andere richting. In de maanden juli, augustus en september 2008 is de brug vervolgens nog zeven dagen volledig afgesloten geweest wegens afrondende werkzaamheden.

Eiseres heeft bij brief van 3 september 2007 verweerder verzocht om schadevergoeding op grond van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (hierna: de Regeling), omdat door de afsluiting van de Hollandse Brug de vrachtwagens van eiseres per rit 2 x 40 km om moeten rijden. Daarnaast wordt schade geleden omdat de klanten niet meer de snelle service geboden kan worden zoals men dat gewend is. Eiseres heeft daarbij aangegeven dat sinds de sluiting van de brug een schade van € 3.200,00 per week wordt geleden.

Dit verzoek is door verweerder voorgelegd aan een door hem ingestelde adviescommissie, de Schadecommissie Hollandse Brug (hierna: de commissie). Deze commissie heeft op 15 november 2007 een hoorzitting gehouden.

Bij brief van 1 april 2009 heeft eiseres aangegeven dat haar totale schade wegens afsluiting van de Hollandse Brug berekend is op € 115.833,31.

Op 20 oktober 2009 heeft de commissie een conceptadvies uitgebracht. Zowel eiseres als verweerder hebben een reactie op dit conceptadvies kenbaar gemaakt.

De commissie heeft op 16 november 2010 een definitief advies uitgebracht.

Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 15 december 2010 het verzoek van eiseres om nadeelcompensatie afgewezen.

Naar aanleiding van het door eiseres tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft op 18 maart 2011 een hoorzitting plaatsgevonden bij de bezwaarcommissie. De bezwaarcommissie heeft op 13 juli 2011 advies uitgebracht, waarna verweerder bij het thans bestreden besluit van 13 juli 2011 het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard.

Wettelijk kader

Artikel 2, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de minister degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toekent, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge artikel 3 van de Regeling komt binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico vallende schade niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 4 van de Regeling bepaalt dat schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, alleen voor vergoeding in aanmerking komt wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren drukt.

Standpunt eiseres

Eiseres heeft aangevoerd dat de door de commissie gehanteerde uitgangspunten voor afwijzing van de claim gebaseerd is op onjuiste gronden. In de jurisprudentie wordt gesproken van derving van 15% van de omzet, maar de commissie gaat uit van 15% stijging van de kosten.

In de reactie van 9 februari 2012 heeft eiseres nog gesteld dat van de zes door verweerder in het verweerschrift genoemde uitspraken van de ABRS er slechts één is die een drempel van 15% lijkt te hanteren bij kostenstijging. Eiseres heeft de door haar geleden schade, gebaseerd op alleen de vrachtauto’s die op ritbasis over de Hollandse Brug zouden zijn gegaan in de periode van afsluiting, berekend op € 115.833,31.

Standpunt verweerder

Verweerder is tot de conclusie gekomen dat de afsluiting van de Hollandse Brug voor het vrachtverkeer voor een periode van ongeveer veertien maanden in beginsel het normaal ondernemersrisico van eiseres te boven gaat. Vervolgens heeft verweerder beoordeeld of de aard en omvang van de schade ook het normaal ondernemersrisico te buitengaan. Verweerder gaat er vanuit dat indien de schade niet meer bedraagt dan 15% van de totale jaaromzet dan wel 15% van de totale kosten, die schade het normaal ondernemersrisico niet overschrijdt. De afsluiting van de Hollandse Brug heeft voor eiseres geen negatief effect gehad op de omzet. De kostenstijging bedroeg 3,5% van de totale gemiddelde kosten en oversteeg dus niet de drempel van 15%.

Het oordeel van de rechtbank

Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres door de gehele en gedeeltelijke afsluiting van de Hollandse Brug in de periode van 27 april 2007 tot 7 juli 2008 omrijschade heeft geleden.

Evenmin is tussen partijen in geschil dat de afsluiting van de Hollandse Brug in deze periode het normaal ondernemers risico van eiseres in beginsel te boven gaat.

Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de omvang van de omrijschade het normaal ondernemersrisico te buiten gaat.

De commissie heeft in haar advies van 16 november 2010 vermeld dat zij normaliter uitgaat van de lijn zoals die in de jurisprudentie uiteen is gezet. Deze lijn houdt in dat slechts indien tenminste 15% minder omzet wordt behaald als gevolg van de verkeersmaatregel ten opzichte van de gemiddelde omzet in de drie (ononderbroken) jaren voorafgaand aan het schade jaar er sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt.

Nu eiseres heeft bevestigd dat de afsluiting van de Hollandse Brug geen nadelige invloed heeft gehad om de omzet, heeft de commissie onderzocht of er anderszins sprake is van een abnormale last voor zover het de omrijschade betreft.

Van een abnormale last is volgens de commisse eerst sprake als een drempel van 15% van de gemiddelde transportkosten van het totale wagenpark wordt overschreden. De consequentie van deze aanpak door de commissie is onder meer dat is uitgegaan van het totaal aantal kilometers van het totale wagenpark van eiseres (31 auto’s) en niet slechts van die vrachtauto’s die dienen om te rijden. Uitgaande van deze gegevens heeft de commissie de omrijschade berekend op 3,5% van de gemiddelde transportkosten.

De commissie heeft naar aanleiding van de reactie van eiseres op het concept-advies ook berekeningen gemaakt op basis van een wagenpark van 21 of 17 auto’s. De omrijschade komt dan uit op 5,18% dan wel 6,4% van de gemiddelde transportkosten.

Uit deze berekeningen van de commissie volgt dat de drempel van 15% van de gemiddelde transportkosten niet overschreden wordt en geen sprake is van een abnormale last voor eiseres.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder het advies van de commissie – zoals hiervoor weergegeven – heeft mogen overnemen. Toepassing van een drempel van 15%, gerelateerd aan het bedrag van een gemiddelde omzet en gemiddelde kosten, is geen onredelijke invulling van hetgeen tot het normale ondernemersrisico behoort. Hierbij wordt betrokken dat de omzet van eiseres in de periode van veertien maanden van afsluiting van de Hollandse Brug is gestegen, als gevolg waarvan ook meer kosten zijn gemaakt. Daarnaast dient een transportbedrijf zoals dat van eiseres rekening te houden met infrastructurele werken en de daaruit voortvloeiende omrijdkosten.

Het uitgangspunt van eiseres, dat de drempel van 15% moet worden toegepast op de geleden schade, op grond waarvan 85% van de geleden schade vergoed zou moeten worden, is naar het oordeel van de rechtbank een onjuiste interpretatie van de lijn zoals deze in de jurisprudentie van de ABRS is uitgezet.

Uit voorgaande volgt dat het beroep van eiseres ongegrond is.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en door hem en Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag

U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep