Home

Rechtbank Zutphen, 02-08-2006, AY5421, 66162 FARK 04/2073

Rechtbank Zutphen, 02-08-2006, AY5421, 66162 FARK 04/2073

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zutphen
Datum uitspraak
2 augustus 2006
Datum publicatie
2 augustus 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZUT:2006:AY5421
Zaaknummer
66162 FARK 04/2073

Inhoudsindicatie

Vrouw heeft tegen de man aangifte gedaan van poging tot verkrachting en/of poging tot zware mishandeling, alsmede van het plegen van ontucht met de zoon van partijen. Een dergelijke zeer ernstige beschuldiging aan het adres van de man kan naar het oordeel van de rechtbank, indien niet bewezen, reden zijn om alimentatie te ontzeggen.

Uit door de politie ingesteld onderzoek is onvoldoende (juridisch) bewijs naar voren gekomen op grond waarvan met vrucht proces-verbaal kan worden opgemaakt, reden waarom de politie de zaak niet heeft doorgezonden aan het O.M.. Vorenstaande beslissing is genomen na telefonisch overleg met de officier van justitie te Zutphen.

De vrouw heeft vervolgens bij het gerechtshof te Arnhem een klaagschrift ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend. Het gerechtshof heeft dit beklag ongegrond verklaard.

De zeer ernstige beschuldigingen van de vrouw aan het adres van de man hebben derhalve niet geleid tot een strafrechtelijke vervolging van de man. Nu ook verder geen bewijzen van de door de vrouw gedane aantijgingen zijn ingebracht moet het ervoor worden gehouden dat de vrouw deze ten onrechte heeft gedaan. Aannemelijk is dat deze zeer ernstige beschuldigingen van de vrouw door de man als zeer schokkend en ingrijpend zijn ervaren en dat deze beschuldigingen een onherroepelijk einde hebben gemaakt aan elk gevoel van lotsverbondenheid van de man ten opzichte van de vrouw. Dit terwijl juist die verbondenheid, ontstaan door het huwelijk, die ook daarna nog doorwerkt, een van de voornaamste gronden is van de alimentatieplicht. Nu van de man niet kan worden verwacht dat hij die verbondenheid nog voelt en het daartegen begrijpelijk is dat hij door de beschuldiging van de vrouw aan zijn adres ernstig is gegriefd, kan redelijkerwijs niet gevergd worden dat hij nog langer bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN

Sector Civiel

Afdeling Familie

Uitspraak: 2 augustus 2006

Zaaknummer: 66162 FARK 04/2073

Beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],

verzoekster, hierna te noemen de vrouw,

procureur: mr. A.J. van Zeyl,

advocaat: mr. J.G.M. Hovius te Zwolle,

e n

[verweerder],

wonende te [woonplaats],

verweerder, hierna te noemen de man,

procureur: mr. E.G.M. Wiggers.

Het verdere verloop van de procedure

Dit verloop blijkt uit:

de (tussen)beschikking van deze rechtbank van 25 mei 2005;

de brief met bijlage van mr. Wiggers van 1 juli 2005;

de brief van mr. Hovius van 14 juli 2005;

de brief van mr. Wiggers van 21 juli 2005;

de brief met bijlagen van mr. Hovius van 20 september 2005;

de brief van mr. Wiggers van 28 november 2005;

de brief van mr. Hovius van 28 november 2005;

de brief van mr. Wiggers van 30 november 2005;

de brief met bijlagen van mr. Wiggers van 17 mei 2006;

de brief met bijlagen van mr. Hovius van 19 juni 2006;

de brief van mr. Wiggers van 27 juni 2006.

De verdere beoordeling

De rechtbank neemt over al hetgeen is overwogen en beslist in voormelde (tussen)beschikking van 25 mei 2005. In deze beschikking is de behandeling ten aanzien van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw aangehouden en zijn partijen verzocht zich uit te laten over het verdere verloop van het politie-onderzoek c.q. strafrechtelijke vervolging.

De rechtbank zal thans overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de vraag of van de man in redelijkheid kan worden verlangd dat hij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. Bij de beantwoording van deze vraag dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden. Ook niet financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoudverzoekende echtgenoot spelen hierbij een rol. Daarbij geldt als criterium of er feiten en omstandigheden zijn, in verband waarmee van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet kan worden verlangd tot het levensonderhoud van de ander bij te dragen.

Vaststaat dat de vrouw op 10 maart 2005 tegen de man aangifte heeft gedaan van poging tot verkrachting en/of poging tot zware mishandeling, alsmede van het plegen van ontucht met haar zoon Michael. Zoals in de (tussen)beschikking van deze rechtbank van 25 mei 2005 reeds overwogen kan een dergelijke zeer ernstige beschuldiging aan het adres van de man, indien niet bewezen, reden zijn om alimentatie te ontzeggen. Voor de beantwoording van de vraag of van de man in redelijkheid kan worden verlangd dat hij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, acht de rechtbank niet relevant in welk stadium van de procedure de vrouw met haar beschuldiging naar buiten is gekomen.

Uit de bij brief van mr. Wiggers van 1 juli 2005 in het geding gebrachte brief van de hulpofficier van justitie van de Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, district Noord-West Veluwe van 14 juni 2005, blijkt dat de politie besloten heeft het proces-verbaal ter zake van de aangiften van seksueel misbruik van de minderjarige door de man en de poging tot het hebben van onbeschermde seks door de man met de vrouw, niet door te sturen aan de officier van justitie. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat uit het door de politie ingestelde onderzoek onvoldoende (juridisch) bewijs naar voren is gekomen op grond waarvan met vrucht proces-verbaal kan worden opgemaakt.

Vorenstaande beslissing is genomen na telefonisch overleg met de officier van justitie te Zutphen.

Blijkens de brief van mr. Hovius van 14 juli 2005 kon de vrouw zich in voormelde beslissing van de hulpofficier van justitie tot niet verdere vervolging van de man niet vinden en heeft zij bij het gerechtshof te Arnhem een klaagschrift ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend.

Bij beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 15 mei 2006 is het door de vrouw gedane beklag ongegrond verklaard.

Uit voorgaande blijkt dat de zeer ernstige beschuldigingen van de vrouw aan het adres van de man niet hebben geleid tot een strafrechtelijke vervolging van de man. In zijn beschikking heeft het gerechtshof ten aanzien van:

de aangifte van seksueel misbruik van de minderjarige overwogen:

“Anders dan de vrouw is het gerechtshof van oordeel dat gelet op de beschikbare gegevens de beslissing om de man niet te vervolgen te billijken valt. Bij de beoordeling van het beklag heeft het gerechtshof bijzonder in aanmerking genomen dat niet vaststaat dat de minderjarige seksueel is misbruikt. Er zijn wel aanwijzingen, maar deze zijn gevonden in de verklaringen van de vrouw en haar moeder en in hetgeen door hen is verklaard over uitlatingen en gedrag van de minderjarige. Ondubbelzinnige fysieke indicaties die het geuite vermoeden van misbruik ondersteunen, ontbreken. Tegenover de aangifte staat immers de uitdrukkelijke ontkenning van misbruik door de man. Aanvullend bewijs is er niet. Ook de huisarts heeft in zijn verklaringen niets aangegeven dat belastend is voor de man dat hij uit eigen waarneming heeft kunnen meedelen. Evenmin is uit het door de politie gehouden onderzoek ander bewijs naar voren gekomen.”

de aangifte van poging tot verkrachting en poging tot zware mishandeling overwogen:

“De beslissing van de officier van justitie om de zaak te seponeren is terecht genomen. Er zijn naar de strenge regels die gelden voor het bewijs in strafzaken onvoldoende aanwijzingen om te kunnen komen tot een succesvolle vervolging van de man. Tegenover de aangifte van de vrouw staat immers de uitdrukkelijke ontkenning van de man. Ander bewijsmateriaal is niet voorhanden. Nu de beschuldigingen van de vrouw een situatie betreffen waarbij geen derden aanwezig zijn geweest, zal een nader onderzoek geen rechtstreeks aanvullend bewijs kunnen opleveren. Uit het voorgaande volgt dat het door de vrouw gedane beklag ongegrond is. Daarom kan een verhoor van betrokkenen achterwege blijven.”

Nu ook verder geen bewijzen van de door de vrouw gedane aantijgingen zijn ingebracht moet het ervoor worden gehouden dat de vrouw deze ten onrechte heeft gedaan. Aannemelijk is dat deze zeer ernstige beschuldigingen van de vrouw door de man als zeer schokkend en ingrijpend zijn ervaren en dat deze beschuldigingen een onherroepelijk einde hebben gemaakt aan elk gevoel van lotsverbondenheid van de man ten opzichte van de vrouw. Dit terwijl juist die verbondenheid,

ontstaan door het huwelijk, die ook daarna nog doorwerkt, een van de voornaamste gronden is van de alimentatieplicht. Nu van de man niet kan worden verwacht dat hij die verbondenheid nog voelt en het daartegen begrijpelijk is dat hij door de beschuldiging van de vrouw aan zijn adres ernstig is gegriefd, kan redelijkerwijs niet gevergd worden dat hij nog langer bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te bepalen, afwijzen.

De beslissing

De rechtbank:

wijst af het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.

Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.

[zie ook de tussenbeschinkking LJN AT6627 red.]