Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-08-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5336, 16/4986

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-08-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5336, 16/4986

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 augustus 2016
Datum publicatie
26 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:5348
Zaaknummer
16/4986

Inhoudsindicatie

Sluiting woning op grond van artikel 13b Opiumwet.

Onaannemelijk dat de aangetroffen hennep uitsluitend voor medicinaal gebruik in de woning aanwezig was.

Beleid van de burgemeester kan niet kennelijk onredelijk worden geacht.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 16/4986 WET VV

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,

en

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:

Woongoed Middelburg, te Middelburg.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 juli 2016 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake het opleggen van een last onder bestuursdwang tot het sluiten van een woning. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 19 augustus 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door [naam gemachtigde] . De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde] . Woongoed Middelburg heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Verzoeker is huurder van en woonachtig in de woning aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] . De woning is in eigendom van Woongoed Middelburg.

Uit het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 15 juni 2016 blijkt dat de politie Zeeland-West-Brabant op diezelfde datum in de woning onder meer heeft aangetroffen meerdere zakken verkruimelde henneptoppen, 3 bloempotten met daarin verdorde hennepplanten, 1 balletjespistool met houder, 1 alarmpistool, 1 digitale weegschaal, 97 kleine transparante gripzakjes en 50 grote gripzakken. Daarnaast zijn in de achtertuin van de woning 3 bloempotten met elk daarin een hennepplant aangetroffen.

Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester bij brief van 6 juli 2016 aan verzoeker medegedeeld dat hij voornemens is de woning voor een periode van 3 maanden te sluiten. Verzoeker heeft daartegen een zienswijze naar voren gebracht.

De burgemeester heeft in de zienswijze geen aanleiding gezien van zijn voornemen af te wijken en heeft bij het bestreden besluit aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd. De burgemeester gelast verzoeker de woning met ingang van 19 augustus 2016 tot en met 19 november 2016 te sluiten en gesloten te houden.

Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Naar aanleiding van het ingediende verzoek om voorlopige voorziening heeft de burgemeester de sluiting van de woning uitgesteld tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat de burgemeester ten onrechte de last onder bestuursdwang tot sluiting van de woning heeft opgelegd. Allereerst stelt verzoeker dat de burgemeester niet bevoegd is om de last onder bestuursdwang op te leggen, nu niet aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 13b van de Opiumwet wordt voldaan. Zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen niet dat een handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen. Daarnaast is volgens verzoeker geen sprake van handel, nu de aangetroffen hennep voor eigen medicinaal gebruik is. Hij verwijst in dit kader naar de door hem overgelegde verklaringen van zijn neuroloog en zijn huisarts. Verder stelt verzoeker dat de burgemeester in dit geval met een waarschuwing had moeten volstaan. Hierbij is volgens verzoeker van belang dat uit het proces-verbaal van bevindingen uitsluitend blijkt dat in de woning 6 hennepplanten zijn aangetroffen. Evenmin zijn overige indicatoren aan de orde die een directe sluiting van de woning rechtvaardigen. Tot slot stelt verzoeker dat sluiting van de woning onevenredig zwaar is en wijst hij op zijn persoonlijke belangen en zijn gezondheidssituatie. Verzoeker heeft geen andere woonruimte ter beschikking en kan deze redelijkerwijs ook niet vinden, gezien zijn beperkte financiële middelen. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.

3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.

4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van (in dit geval) een bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Gelet op de aanstaande sluiting van de woning is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft.

5. Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Artikel 3 van de Opiumwet bepaalt dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

  1. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

  2. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

  3. aanwezig te hebben;

  4. te vervaardigen.

Hennep is op lijst II, als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, geplaatst. Het betreft elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.

Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

6. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de burgemeester bevoegd is om een last onder bestuursdwang tot sluiting op te leggen.

Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS, zie onder meer de uitspraak van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1676) volgt dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing is bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Uit de tekst van het artikellid volgt dat het woord "daartoe" allereerst ziet op verkoop, maar tevens op aflevering en verstrekking. Dit betekent dat het artikellid ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn die elders zijn of zullen worden verkocht, maar in of vanuit het pand zullen worden afgeleverd of verstrekt. Daarnaast heeft de AbRS in deze uitspraak overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid drugs is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.

7. Voor zover verzoeker betwist dat een handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen is van belang dat volgens vaste rechtspraak van de AbRS (zie onder meer de uitspraak van 30 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:371) een bestuursorgaan, in dit geval de burgemeester, in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal.

Uit het proces-verbaal van bevindingen van 15 juni 2016 blijkt dat op diezelfde datum tijdens een doorzoeking van de woning in een dressoir meerdere zakken met verkruimelde henneptoppen zijn aangetroffen. Verder zijn op zolder 3 bloempotten met verdorde hennepplanten en in de achtertuin eveneens 3 bloempotten met elk daarin een hennepplant aangetroffen. Uit de bij het proces-verbaal behorende kennisgeving van inbeslagneming blijkt dat in totaal 364 gram hennep in een sealbag in beslag is genomen. Op de bij de stukken gevoegde foto’s van de doorzoeking is deze sealbag met de (positief) uitgevoerde cannabistest zichtbaar.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester geen grond hoeven zien voor twijfel aan de juistheid van het proces-verbaal en bijbehorende kennisgeving van inbeslagneming. Op grond van hiervan heeft de burgemeester zich op het standpunt kunnen stellen dat in de woning een handelshoeveelheid softdrugs, namelijk meer dan de voor eigen gebruik gehanteerde hoeveelheid van 5 gram, is aangetroffen. Dat de aangetroffen hennep volgens verzoeker restafval betreft en niet meer bruikbaar was wegens beschimmeling is door verzoeker niet aannemelijk gemaakt en leidt niet tot een ander oordeel. Uit lijst II van de Opiumwet volgt immers dat ‘hennep’ elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep) betreft, waaraan de hars niet is onttrokken. Uit niets blijkt dat de hars aan de aangetroffen hennep was onttrokken.

8. Nu in de woning meer dan 5 gram softdrugs is aangetroffen, is in beginsel aannemelijk dat de drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker met zijn verklaringen voor de aanwezigheid van de drugs in de woning voor medicinaal gebruik het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de door verzoeker overgelegde verklaringen van zijn neuroloog en zijn huisarts blijkt weliswaar dat hij hennep gebruikt als pijnbestrijding voor zijn medische aandoening, maar blijkt niet dat het noodzakelijk is om de aangetroffen hoeveelheid hennep van 364 gram op voorraad te hebben. Dit klemt temeer nu de aangetroffen hoeveelheid ruimschoots de hoeveelheid voor eigen medicinaal gebruik overschrijdt. In de verklaring van de huisarts is namelijk vermeld dat verzoeker gemiddeld 1 gram hennep per dag gebruikt, wat betekent dat verzoeker een hoeveelheid voor een jaar op voorraad had. Dat dit alleen voor medicinaal gebruik zou zijn is niet aannemelijk.

De neuroloog heeft verklaard dat verzoeker in aanmerking komt voor medicinale wiet en dat dit volgens verzoeker niet wordt vergoed door de zorgverzekeraar. Dit zou de reden zijn waarom verzoeker zelf koopt. Uit de verklaring van de huisarts volgt dat medicinale wiet bij de apotheek ongeveer € 40,- per 5 gram kost. Uit een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 15 juni 2016 volgt, dat verzoeker heeft verklaard dat hij 20 à 25 gram hennep op straat heeft gekocht voor € 280,-. Dit is omgerekend per 5 gram € 56,- tot € 70,- en daarmee duurder dan medicinale wiet. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van het proces-verbaal te twijfelen. Niet aannemelijk is dan ook verzoekers verklaring dat hij vanwege de kosten geen medicinale wiet kan kopen. Gelet hierop en de wisselende verklaringen van verzoeker ter zitting over het medicinale gebruik acht de voorzieningenrechter het onaannemelijk dat de aangetroffen hennep uitsluitend voor medicinaal gebruik in de woning aanwezig was.

9. Uit het voorgaande volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is voldaan. De burgemeester was dan ook bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen tot sluiting van de woning.

10. Vervolgens ligt ter beoordeling aan de voorzieningenrechter de vraag voor of de burgemeester in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Hierbij is van belang dat de burgemeester bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet over beleidsvrijheid beschikt. Dit betekent dat de rechter de invulling van die bevoegdheid met enige terughoudendheid moet toetsen.

11. De burgemeester hanteert ter zake van de toepassing van zijn bevoegdheid op grond van dit artikel het beleid dat is neergelegd in de op 24 januari 2014 vastgestelde “Beleidsnota Bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet 2014” en de eerste wijziging daarvan, zoals vastgesteld op 9 februari 2016 (Beleidsregels). Deze Beleidsregels zijn op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en gepubliceerd, waardoor verzoeker hiervan op de hoogte had kunnen zijn. Of verzoeker daadwerkelijk op de hoogte was, is voor de verdere beoordeling niet van belang.

Uit de in tabel 2 in artikel 4.5 van de Beleidsregels opgenomen handhavingsmatrix blijkt dat indien in een woning een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is, bij een eerste overtreding in beginsel een waarschuwing volgt (stap 1). Bij een tweede overtreding (stap 2) volgt sluiting van de woning voor een periode van 3 maanden. Met de eerste wijziging is artikel 4.5 aangevuld met de mogelijkheid dat de burgemeester, afhankelijk van de ernst van de situatie, kan besluiten om de eerste stap van waarschuwing te laten vervallen en direct over te gaan tot sluiting voor de duur van drie maanden (stap 2).

Bij de afweging of met een waarschuwing wordt volstaan of dat direct een sluiting wordt bevolen zijn onder meer de volgende indicatoren van belang:

  1. de hoeveelheid softdrugs die wordt aangetroffen: bij een handelsvoorraad van minder dan 20 planten of minder dan 30 gram wordt in beginsel volstaan met een waarschuwing;

  2. indicatoren van enige professionaliteit: de professionaliteit wordt afgemeten aan de aanwezigheid van attributen in het lokaal die wijzen op regelmatige handel in verdovende middelen, zoals de aanwezigheid van weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, verpakkings- en versnijdingsmaterialen en/of overige attributen die wijzen op beroeps- of bedrijfsmatige teelt;

(…)

er is sprake van verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie;

(…).

12. De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat het beleid niet kennelijk onredelijk kan worden geacht. Uit het beleid volgt dat nog steeds uitgangspunt is dat bij een eerste overtreding, waarbij een handelshoeveelheid softdrugs in een woning wordt aangetroffen, een waarschuwing volgt. Afhankelijk van de ernst van de situatie, die wordt beoordeeld aan de hand van in het beleid vastgelegde indicatoren, kan de burgemeester echter aan dit uitgangspunt voorbijgaan en bij een eerste overtreding direct tot sluiting overgaan. Hiermee kan aan het uitgangspunt van de wetgever dat bij een overtreding zorgvuldig moet worden bezien of in plaats van sluiting van een woning kan worden volstaan met een waarschuwing, voldoende inhoud worden gegeven (zie ook de uitspraak van de AbRS van 6 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2616).

13. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval sprake is van een dusdanig ernstige situatie dat sluiting van de woning voor de duur van 3 maanden is gerechtvaardigd en niet met een waarschuwing kan worden volstaan. Hierbij heeft de burgemeester van belang geacht dat in dit geval 364 gram hennep is aangetroffen, dat het aantal gram voor een waarschuwing (30 gram) met het tienvoudige overstijgt. Verder zijn in de woning attributen aangetroffen die duiden op de handel in softdrugs (de weegschaal en de verpakkingsmaterialen) en valt het aangetroffen balletjespistool onder het verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie. Ter zitting heeft de burgemeester ook nog gewezen op het (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen van 15 juni 2016, waaruit volgt dat op 18 februari 2016 een melding is gedaan bij Meld Misdaad Anoniem wegens de aanloop van gebruikers naar de woning en de overlast van verslaafden in de wijk.

14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Hierbij acht hij van belang dat niet alleen 6 hennepplanten in de woning zijn aangetroffen, zoals verzoeker stelt, maar ook 364 gram hennep is aangetroffen. De burgemeester heeft terecht overwogen dat deze hoeveelheid als een grote handelsvoorraad kan worden aangemerkt, vergeleken met de bij een coffeeshop gedoogde handelsvoorraad van 500 gram. Met betrekking tot de overige indicatoren is niet aannemelijk dat de weegschaal en verpakkingsmaterialen in de woning aanwezig waren voor het medicinale gebruik van verzoeker. Zo heeft de burgemeester onweersproken gesteld dat verzoeker als (ervaren) roker om, in zijn geval, pijn te bestrijden de hennep niet hoeft af te wegen. De burgemeester heeft dan ook de aanwezigheid van de weegschaal en de grote hoeveelheid gripzakjes als indicatoren voor enige professionaliteit en handel kunnen aanmerken. Met betrekking tot het balletjespistool is van belang dat dit pistool niet als verboden wapenbezit in de zin van de Wet Wapens en Munitie wordt aangemerkt voor leden van door de minister van Veiligheid en Justitie erkende verenigingen, die zich toeleggen op de uitoefening van de airsoftsport. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij lid is van een dergelijke vereniging. Het balletjespistool moet dan ook als verboden wapenbezit worden aangemerkt.

15. Met betrekking tot de belangen van verzoeker en het geheel afzien van sluiting op grond van artikel 4:84 van de Awb is van belang dat op grond van dit artikel het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Dit betekent dat de burgemeester is gehouden te handelen overeenkomstig zijn beleid, tenzij zich omstandigheden voordoen waarmee bij het opstellen van het beleid geen rekening is gehouden. Het gaat dan om omstandigheden die niet te voorzien waren en niet in de beleidsregels zijn verdisconteerd.

De omstandigheid dat verzoeker geen vervangende woonruimte heeft is verdisconteerd in het beleid. De voorzieningenrechter begrijpt dat het vinden van vervangende woonruimte moeilijk is, maar dit is het gevolg van de aangetroffen hoeveelheid drugs in de woning. Met betrekking tot de gezondheidssituatie van verzoeker is niet in geschil dat hij een medische aandoening heeft. Uit de door verzoeker overgelegde verklaringen blijkt niet dat zijn gezondheidssituatie op dit moment dusdanig ernstig is dat de burgemeester van sluiting van de woning had moeten afzien. In de verklaring van de neuroloog is namelijk vermeld dat sprake is van een klinisch en radiologisch stabiel beeld. Evenmin is de voorzieningenrechter gebleken dat een acute medische noodsituatie ontstaat als verzoeker zijn woning moet verlaten of dat er geen adequate opvangvoorzieningen voorhanden zijn, waar verzoeker na sluiting van de woning terecht kan.

16. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven. Daarom zal hij het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de begunstigingstermijn te verlengen, nu hij uit het verhandelde ter zitting afleidt dat de burgemeester enigszins welwillend zal omgaan met het bepalen van de datum van de daadwerkelijke sluiting van de woning.

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.M.A. Laheij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2016.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel