Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3871, 02-820708-16

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3871, 02-820708-16

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
27 juni 2017
Datum publicatie
28 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:3871
Zaaknummer
02-820708-16

Inhoudsindicatie

Ondermijningzaak. Grootscheepse drugshandel gedurende periode van 3 jaren en witwassen van ongeveer 100.000 euro. Voor hoofdverdachte 42 maanden gevangenisstraf voor dealen drugs en witwassen. Voor de medeverdachte enkel veroordeling voor witwassen: taakstraf 240 uren en voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02/820708-16

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 juni 2017

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1984, te [geboorteplaats] ,

wonende te [adres] ,

raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 juni 2017, waarbij de officier van justitie, mr. Lanslots, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:

1.

zij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 12 juli 2016, te Tilburg althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig

heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s), van meerdere grote (contante) geldbedragen, waaronder een (contant) geldbedrag van 133.570 euro, althans van enig(e) (contante) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of enig(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze (contante) geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit

enig misdrijf;

art 420quater Wetboek van Strafrecht

art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht

art 420ter Wetboek van Strafrecht

art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht

art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht

2.

zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 12 juli 2016 te Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,

een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

art 2 ahf/ond B Opiumwet

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

art 10 lid 4 Opiumwet

subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling

mocht of zou kunnen leiden:

[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer medeverdachte(n) op verschillende tijdstippen, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 12 juli 2016 te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft/hebben verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een

hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,

tot/bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op verschillende tijdstippen, althans op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 12 juli 2016 te Tilburg, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door - op zoek te gaan naar een ruimte waar cocaïne, althans (een) middel(en) als bedoeld op lijst I van de Opiumwet, kan worden bewerkt en/of verwerkt en/of opgeslagen, en/of

- een sleutel(bos) voor de woning aan de [adres 1] te Tilburg van voornoemde [medeverdachte 2] in ontvangst te nemen en/of deze sleutelbos vervolgens aan voornoemde [medeverdachte 1] te overhandigen, en/of

- aanwezig te zijn bij verkoop van cocaïne en/of vervolgens het geld en/of opbrengst(en) van de verkoop van deze cocaïne in ontvangst te nemen en/of in bewaring te nemen;

3 De voorvragen

Door de verdediging is ten aanzien van feit 1 betoogd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard. De verdediging heeft betoogd dat in de tenlastelegging de feitelijke omschrijving van de elementen waaruit het (medeplegen van) witwassen zou bestaan ontbreekt, zodat het niet duidelijk is waartegen verdachte zich moet verdedigen. Het feit is daarmee onvoldoende feitelijk omschreven en daarom voldoet de tenlastelegging niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en dient nietigheid van de dagvaarding te volgen.

De rechtbank overweegt als volgt. Enkel een tenlastelegging die in de beschrijving van het gebeuren te weinig specifiek is, fysiek onleesbaar is, onduidelijk, innerlijk tegenstrijdig is of onbegrijpelijk is, kan niet dienen als grondslag voor een terechtzitting en leidt daarom tot nietigheid van de dagvaarding. Voor tenlastelegging van een bepaald feit is vereist dat het om een bepaalde geconcretiseerde gedraging gaat. Naar het oordeel van de rechtbank is de dagvaarding voldoende feitelijk omschreven. In de tenlastelegging is één geldbedrag opgenomen, dat in het Proces-verbaal deelonderzoek witwassen met nummer 162 nader is uitgewerkt in verscheidene kleinere geldbedragen, die tezamen weer het in de tenlastelegging genoemde totale geldbedrag vormen. Indien de tenlastelegging in combinatie met dit proces-verbaal wordt gelezen, weet verdachte waaruit de tegen haar bestaande verdenking bestaat en waartegen zij zich moet verdedigen. Daarmee is de dagvaarding voldoende feitelijk omschreven en ook overigens is aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldaan.

De dagvaarding is derhalve geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

5 De strafbaarheid

6 De strafoplegging

7 Het beslag

8 De wettelijke voorschriften

9 De beslissing