Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7074, AWB 18_3066 en 18_3207

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7074, AWB 18_3066 en 18_3207

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
20 december 2018
Datum publicatie
26 december 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:7074
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 18_3066 en 18_3207

Inhoudsindicatie

Verzoek om planschade in verband met de inwerkingtreding van een bestemmingsplan te Udenhout.

Deze uitspraak is één van de in totaal 12 uitspraken van de rechtbank van dezelfde datum in 22 beroepen over 20 verzoeken om planschade in verband met de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

Met het bestemmingsplan is de realisatie van een nieuwe woonwijk met circa 380 woningen planologisch mogelijk gemaakt. Eigenaren van woningen in de omgeving hebben het college van de gemeente Tilburg verzocht om hen een tegemoetkoming in de planschade toe te kennen, bestaande uit waardevermindering van hun woningen door de komst van de woonwijk.

De rechtbank heeft in deze uitspraken onder meer geoordeeld over de vraag of voor de woningeigenaren ten tijde van de aanschaf van hun woningen woningbouw op de locatie van de nieuwe woonwijk voorzienbaar was (“actieve risicoaanvaarding”) en over de vraag in hoeverre de schade voor rekening moet blijven van de woningeigenaren (“normaal maatschappelijk risico”).

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 18/3066 WET en BRE 18/3207 WET

uitspraak van 20 december 2018 van de meervoudige kamer in de zaken tussen

Grondexploitatiemaatschappij [eiseres 1] en

[eiseres 2],

beide te [woonplaats 1],

eisers in de zaak met zaaknummer BRE 18/3066 WET,

derde partijen in de zaak met zaaknummer BRE 18/3207 WET,

hierna samen te noemen: [eiseres 2].,

gemachtigde: mr. C.G.J.M. Termaat,

en

[naam aanvrager], te [woonplaats 2],

eisers in de zaak met zaaknummer BRE 18/3207 WET,

derde partijen in de zaak met zaaknummer BRE 18/3066 WET,

hierna te noemen: aanvragers,

gemachtigde: [naam gemachtigde],

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

[eiseres 2]. en aanvragers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 27 maart 2018 (bestreden besluit) van het college inzake de toekenning aan aanvragers van een tegemoetkoming in de planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) als gevolg van de inwerkingtreding van bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan 1]”.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 november 2018, tegelijk met het onderzoek in 20 andere beroepen over verzoeken om planschade in verband met de inwerkingtreding van bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan 1]”.

Aanvragers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

[eiseres 2]. heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Daarnaast is namens [eiseres 2]. [naam projectdirecteur], projectdirecteur, verschenen. Ten slotte is namens [eiseres 2]. [naam deskundige 2] als deskundige verschenen.

Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.C.J.M. Willemse. Hij heeft zich laten vergezellen door mr. A.A.M. Bruggeman KRMT en mr. J.H.J. van Erk van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) als deskundigen.

De termijn voor het doen van uitspraak is ter zitting verlengd.

Overwegingen

1 Feiten

Aanvragers zijn eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 2] 3 te [woonplaats 2].

Op 17 februari 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente [woonplaats 1] het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan 1]” vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 8 augustus 2014 in werking getreden en op 20 november 2014 onherroepelijk geworden. Bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan 1]” is de planologische basis voor het realiseren van een woonwijk met circa 380 woningen met bijbehorende voorzieningen op een dichtbij aanvragers woning gelegen gebied dat onder het direct voorafgaand aan bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan 1]” geldende planologische regime onder meer bestemd was voor agrarische doeleinden en voor openbaar groen.

Aanvragers hebben op 8 februari 2016 een aanvraag gedaan voor een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro. Zij hebben daaraan - samengevat - ten grondslag gelegd dat door de planologische verandering de waarde van hun woning is verminderd.

Het college heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan de SAOZ. De SAOZ heeft haar advies neergelegd in een rapport van oktober 2017.

Bij besluit van 19 oktober 2017 (primair besluit) heeft het college de aanvraag onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de SAOZ toegewezen en een tegemoetkoming toegekend van € 8.900,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Aanvragers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Daarnaast heeft ook [eiseres 2]. bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

In het kader van de totstandkoming van bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan 1]” is een samenwerkingsovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiseres 2] derde-belanghebbende is in procedures waarin in verband met de inwerkingtreding van bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan 1]” een tegemoetkoming in planschade is gevraagd. [eiseres 2] is beherend vennoot van Grondexploitatiemaatschappij [eiseres 1] Op grond van de samenwerkingsovereenkomst is Grondexploitatiemaatschappij [eiseres 1] de partij die zorgdraagt voor de betaling aan de gemeente van door het college toegekende en uitgekeerde tegemoetkomingen.

De bezwaren zijn toegelicht tijdens de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften van 22 februari 2018.

Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van aanvragers en [eiseres 2]. ongegrond verklaard.

2 De wettelijke grondslag voor toekenning van een tegemoetkoming

Artikel 6.1, eerste lid, van de Wro bepaalt, voor zover van belang, dat burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toekennen, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven.

Het tweede lid, aanhef en onder a bepaalt dat een oorzaak als bedoeld in het eerste lid een bepaling van een bestemmingsplan is.

3 Advisering door de SAOZ

Het college heeft, naast deze aanvraag, ook andere aanvragen ontvangen voor een tegemoetkoming in de planschade. Het college heeft de aanvragen ter advisering voorgelegd aan de SAOZ en heeft de besluitvorming in dit geval gebaseerd op het advies van de SAOZ.

Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, rechtsoverweging 8.3) volgt dat als uit een advies van een door een bestuursorgaan ingeschakelde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.

Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat de SAOZ als onafhankelijk deskundige op het gebied van planschade te beschouwen is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2203). Tussen partijen is dit overigens ook niet in geschil. Het college mag in beginsel dan ook op een door de SAOZ uitgebracht advies afgaan. Dit is slechts anders indien niet is voldaan aan de eis dat de in het advies neergelegde gedachtegang duidelijk en voldoende controleerbaar is en voldoende basis biedt voor verdere besluitvorming.

[eiseres 2]. en aanvragers hebben aangevoerd dat het college niet van de adviezen van de SAOZ heeft mogen uitgaan, omdat moet worden getwijfeld aan de juistheid en de volledigheid daarvan.

Ter onderbouwing daarvan hebben aanvragers erop gewezen dat de SAOZ in het conceptadvies van november 2016 tot de conclusie kwam dat voor aanvragers ten tijde van de aanschaf van hun woning geen aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in voor hen ongunstige zin zou veranderen. De SAOZ adviseerde een bedrag toe te kennen van € 14.900,-. In het latere, conceptadvies van april 2017 is de SAOZ vervolgens tot de conclusie gekomen dat de schadeoorzaak wel voorzienbaar was en werd geadviseerd de aanvraag af te wijzen. In het definitieve advies van oktober 2017 concludeerde de SAOZ vervolgens dat de schadeoorzaak deels voorzienbaar was. De omstandigheid dat de SAOZ is teruggekomen op eerdere standpunten vormt volgens aanvragers een concreet aanknopingspunt op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de volledigheid en juistheid van het advies dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit.

[eiseres 2]. heeft er op gewezen dat nadat de SAOZ in april 2016 een advies had uitgebracht over drie andere aanvragen, bleek dat in die zaken onvoldoende onderzoek was gedaan in de archieven. [eiseres 2]. heeft vervolgens aanvullende documenten aangeleverd aan de SAOZ, waarna de SAOZ zich genoodzaakt zag terug te komen op eerder ingenomen standpunten. Volgens [eiseres 2]. kan niet worden uitgesloten dat ook in deze zaak als gevolg van het gebrekkige dossier- en archiefonderzoek relevante informatie ontbreekt. Er moet dan ook worden getwijfeld aan de volledigheid en, in het verlengde daarvan, aan de juistheid van het advies dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, aldus [eiseres 2].

De rechtbank volgt [eiseres 2]. en aanvragers niet in deze betogen.

De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de totstandkoming van de adviezen van de SAOZ van april 2016 over drie andere aanvragen essentiële documenten ontbraken, zodat die adviezen, maar ook andere in die periode opgemaakte conceptadviezen niet volledig waren. De rechtbank stelt daarnaast vast dat pas nadat [eiseres 2]. het college heeft gewezen op het ontbreken van essentiële informatie, daarnaar aanvullend onderzoek is gedaan. Naar aanleiding van de documenten en publicaties zoals die vervolgens naar voren zijn gekomen, is de SAOZ in een aantal adviezen, waaronder ook het conceptadvies van november 2016 over de aanvraag van aanvragers, teruggekomen op eerder ingenomen standpunten.

Zoals het college ter zitting ook heeft erkend, is deze gang van zaken niet juist geweest. Naar het oordeel van de rechtbank mogen aanvragers en overige betrokkenen, zoals [eiseres 2], in geval van een aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade verwachten dat de adviseur, of, als de onderlinge afspraken daar aanleiding toe geven, het college zich binnen de grenzen van hetgeen redelijkerwijs mogelijk is inspant om de voor de beoordeling van de aanvraag essentiële documenten te verzamelen. Doordat het college pas in een later stadium actief onderzoek is gaan doen naar de voor de beoordeling van de aanvragen essentiële documenten, heeft het college niet gehandeld zoals van het college als een zorgvuldig handelende overheidsinstantie mocht worden verwacht. In dit licht acht de rechtbank het door [eiseres 2]. en aanvragers over de gang van zaken geuite ongenoegen dan ook invoelbaar. Deze constatering heeft op zichzelf evenwel geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

Dat ten tijde van de totstandkoming van de (concept-)adviezen van de SAOZ in 2016 essentiële documenten ontbraken, rechtvaardigt echter niet automatisch de conclusie van [eiseres 2]. dat ook moet worden getwijfeld aan de volledigheid van het advies van de SAOZ zoals dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Nadat [eiseres 2]. het college heeft gewezen op het ontbreken van essentiële documenten, heeft het college aanvullend onderzoek gedaan, onder andere in de (gemeente-)archieven. Het college heeft gesteld dat er naast de publicaties en documenten zoals die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen, geen andere publicaties en documenten meer beschikbaar zijn. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om hieraan te twijfelen.

In het licht van het voorgaande vormt de omstandigheid dat de SAOZ ook in de zaak van aanvragers is teruggekomen op eerder ingenomen standpunten, geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de volledigheid en juistheid van het advies zoals dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Volstrekt helder is dat de SAOZ op eerder ingenomen standpunten is teruggekomen, omdat nieuwe informatie en inzichten daar aanleiding toe gaven. Deze handelwijze biedt op zichzelf dan ook geen aanleiding voor twijfel aan de volledigheid of juistheid van de adviezen. Integendeel: van een onafhankelijk deskundige wordt verwacht dat hij conclusies aanpast, als nieuwe informatie daartoe noopt. Bovendien hebben aanvragers niet concreet gemaakt op welk punt het advies zoals dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd onvolledig of onjuist zou zijn. De enkele omstandigheid dat aanvragers zich niet met de conclusies uit het advies kunnen verenigen, betekent nog niet dat het advies onvolledig of onjuist is.

Bij gebrek aan concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de volledigheid en, in het verlengde daarvan, aan de juistheid van het door de SAOZ uitgebrachte advies, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het college reeds daarom niet van het advies van de SAOZ heeft mogen uitgaan.

Voor zover de conclusies van de SAOZ inhoudelijk zijn weersproken, zal daarop hierna verder worden ingegaan.

4 Voorzienbaarheid

5 Voorzienbaarheid: beoordelingskader

6 Voorzienbaarheid: wijze van beoordeling door de rechtbank

7 Voorzienbaarheid in het concrete geval

8 Waardevermindering

9 Taxatie waarde woning onder het oude planologische regime

10 Planvergelijking en taxatie waardevermindering

11 Normaal maatschappelijk risico: beoordelingskader

12 Normaal maatschappelijk risico: wijze van beoordeling door de rechtbank

13 Het normaal maatschappelijk risico in deze situatie

14 Conclusie

15 Proceskosten