Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-01-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7410, 6186775 17-3484

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-01-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7410, 6186775 17-3484

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
3 januari 2018
Datum publicatie
26 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:7410
Zaaknummer
6186775 17-3484

Inhoudsindicatie

Vordering tot uitbetaling van gewerkte overuren wordt deels toegewezen. Ten aanzien van de overuren waarvoor de werkgever geen toestemming heeft verleend wordt de vordering tot uitbetaling afgewezen. Die toestemming was vereist en werknemer heeft onvoldoende onderbouwd dat hij de vereiste toestemming had.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken

Middelburg

zaak/rolnr.: 6186775 / 17-3484

inzake

wonende te [plaats 1] ,

eiser,

hierna te noemen: [eiser] ,

in persoon,

tegen

1. de vennootschap onder firma [gedaagde 1], mede handelend onder de naam [de vestiging],

gevestigd te [plaats 2] ,

2. de besloten vennootschap [gedaagde 2] B.V., vennoot van [gedaagde 1] ,

gevestigd te [plaats 2] ,

3. de besloten vennootschap [gedaagde 3] B.V., vennoot van [gedaagde 1] ,

gevestigd te [plaats 3] ,

gedaagden,

hierna in vrouwelijk enkelvoud te noemen: [gedaagde] ,

gemachtigde: mr. R.L.H. Boas.

het verloop van de procedure

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:

a. de dagvaarding van 17 juli 2017 met producties,

b. de mondelinge toelichting op eis door [eiser] met producties,

c. de conclusie van antwoord met productie,

d. overlegging producties [eiser] ,

e. overlegging productie [gedaagde] ,

f. comparitie van partijen gehouden op 4 december 2017.

de beoordeling van de zaak

1. [eiser] was in dienst van [gedaagde] . De arbeidsovereenkomst is per 1 juli 2016 ontbonden door de kantonrechter te Bergen op Zoom. In hoger beroep is de beschikking tot ontbinding bekrachtigd. Op de arbeidsovereenkomst is de cao van [gedaagde] van toepassing.

2. [eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 4.981,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2017 tot de dag der algehele voldoening en de buitengerechtelijke incassokosten van € 623,17, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij vanaf 20 april 2015 t/m 3 januari 2016 de in bijlage 1 bij dagvaarding vermelde uren heeft overgewerkt en deze overuren en gedeclareerde reiskosten niet uitbetaald heeft gekregen van [gedaagde] . [eiser] maakt aanspraak op € 4.756,00 aan nog niet betaalde overuren en € 225,72 aan gedeclareerde reiskosten. Ondanks sommatie is betaling door [gedaagde] uitgebleven.

3. [gedaagde] voert verweer. Zij stelt dat de vordering ten aanzien van gedaagden sub 2 en 3 afgewezen dient te worden, omdat [eiser] de vennoten niet afzonderlijk heeft gesommeerd tot betaling. Voorts stelt zij dat [eiser] uitbetaling van overuren eist die door haar niet als zodanig zijn aangemerkt omdat daar geen opdracht voor is gegeven. Alle uren waarvoor (mondeling of schriftelijk) toestemming is gegeven zijn uitbetaald. Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten stelt [gedaagde] dat die niet onderbouwd zijn.

4. De kantonrechter overweegt als volgt.

5. De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat de vordering ten aanzien van de vennoten afgewezen dient te worden. De vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk. [gedaagde 1] is door [eiser] gesommeerd tot betaling, dus ook haar vennoten worden geacht te zijn gesommeerd tot betaling.

6.1

[eiser] erkent dat hij sinds 20 november 2015 eerst toestemming moest vragen aan zijn leidinggevende voordat hij ging overwerken. [eiser] stelt dat hij toestemming had gekregen van zijn leidinggevende om over te werken op 7 december 2015, 19 december 2015, 20 december 2015 en 3 januari 2016. [eiser] stelt dat hij voor de periode 20 november 2015 tot en met 3 januari 2016 toestemming heeft gekregen voor in totaal 11,5 uur aan overuren. [gedaagde] betwist dat [eiser] voor voornoemde dagen toestemming had gekregen van zijn leidinggevende om over te werken. De stelling van [eiser] dat hij toestemming had gekregen van zijn leidinggevende om over te werken op 7 december 2015, 19 december 2015, 20 december 2015 en 3 januari 2016 is door [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking de e-mail van 2 januari 2016 van [eiser] leidinggevende [naam]. In die e-mail wordt aan [eiser] toestemming verleend om over te werken op zondag 3 januari 2016.

6.2.

Voor zo ver [gedaagde] stelt dat een deel van de uren, namelijk 9,4 uur van de 11,5 uur, voor de periode na 20 november 2015 zijn uitbetaald, wordt zij daar niet in gevolgd. De urencorrectie, overgelegd als bijlage 9a bij de mondelinge toelichting op eis door [eiser] , ziet niet op uren na 20 november 2015. In de tabel zijn de maanden december 2015 en januari 2016 niet opgenomen.

6.3

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde betaling van overuren van in totaal 11,5 uur wordt toegewezen. Een bedrag van € 313,72 voor de overuren gemaakt op 7 december 2015, 19 december 2015, 20 december 2015 en 3 januari 2016 zal worden toegewezen. Het bedrag is als volgt berekend. Onweersproken staat vast dat het uurloon van [eiser] € 15,21 bedraagt. [eiser] heeft voor overuren op een doordeweekse dag recht op 150% van het basisuurloon. Het uurloon voor 7 december 2015 bedraagt dan € 22,82. Op 7 december 2015 heeft [eiser] 45 minuten overgewerkt zodat hij recht op (0,75 x € 22,82 =) € 17,12. Voor de overuren in het weekend op 19 december 2015, 20 december 2015 en 3 januari 2016 heeft [eiser] recht op 200% van het basisuurloon. Het uurloon bedraagt dan € 30,42. [eiser] heeft in totaal 9,75 uur gewerkt op 19 december 2015, 20 december 2015 en 3 januari 2016. [eiser] heeft voor die drie dagen recht op (9,75 x € 30,42 =) € 296,60. Voor de periode na 20 november 2015 heeft [eiser] dus in totaal recht op € 313,72 bruto (€ 17,12 + € 296,60).

7. [eiser] vordert voor de periode na 20 november 2015 reiskosten voor 3 januari 2016 omdat hij die dag buiten zijn normale werktijden op het werk is verschenen. [naam] heeft op 2 januari 2016 schriftelijk toestemming gegeven aan [eiser] om over te werken op 3 januari 2016, zodat de reiskosten voor die dag toewijsbaar zijn. Een bedrag van € 6,27 netto (€ 0,19 x 33 kilometer) zal worden toegewezen.

8. [eiser] vordert ook voor de periode van 20 april 2015 tot 20 november 2015 gewerkte overuren en gedeclareerde reiskosten. [eiser] stelt dat hij tot 20 november 2015 geen toestemming nodig had van zijn werkgever en dat de regel inzake overwerk na toestemming leidinggevende opnieuw is ingevoerd op 20 november 2015. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dit verweer niet slagen aangezien artikel 17 lid 1 van de cao het volgende bepaald:

“Als overwerk wordt beschouwd door of namens de werkgever opgedragen arbeid, waardoor de in de onderneming geldende normale dagelijkse arbeidsduur wordt overschreven”.

Dit houdt in dat [eiser] ook voor 20 november 2015, voordat hij ging overwerken, eerst toestemming moest hebben van zijn werkgever. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij toestemming had van zijn werkgever om te mogen overwerken.

9. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] een betalingstoezegging heeft gedaan voor alle door [eiser] gewerkte overuren, wordt door [gedaagde] betwist. De bewijslast voor de gestelde toezegging rust op [eiser] . [eiser] heeft echter geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. De kantonrechter laat hem niet ambtshalve toe tot bewijslevering. De vordering tot betaling van overuren en reiskosten voor de periode 20 april 2015 tot en met tot 20 november 2015 is dus niet toewijsbaar.

10. De mede gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 319,99 wordt als niet bestreden toegewezen. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiser] zijn vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten niet gehandhaafd. Deze vordering is dus niet toewijsbaar.

11. Nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk worden gesteld, zullen tussen hen de proceskosten worden verdeeld, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

de beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 313,72 bruto en een bedrag van € 6,27 netto vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 17 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;

bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst de vordering voor het overige af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Kool, en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2018.