Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-01-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:6288, 7193867
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-01-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:6288, 7193867
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 januari 2019
- Datum publicatie
- 14 december 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2019:6288
- Zaaknummer
- 7193867
Inhoudsindicatie
Verzoek om voor recht te verklaren dat werkneemster tijdig de nietigheid/vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet heeft ingeroepen wegens gebrek aan belang afgewezen. Werkneemster had de kantonrechter om vernietiging van het ontslag op staande voet moeten vragen, omdat dit niet buitengerechtelijk kan plaatsvinden. Voor zover wel een inhoudelijk oordeel gegeven had moeten worden was het ontslag op staande voet gerechtvaardigd. Werkneemster heeft gedurende een langere periode stelselmatig ongeoorloofd een aantal patiëntendossiers ingezien, waardoor de privacy van de patiënten is geschonden. Werkneemster had middels voorschriften, intranet en een e-learningmodule op de hoogte kunnen zijn van de consequenties hiervan.
Uitspraak
Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 7193867 AZ VERZ 18-73
beschikking d.d. 29 januari 2019
inzake
[verzoeker] ,
wonende te ([postcode]) [woonplaats], aan de [adres],
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,
verder te noemen: “[verzoeker]”,
gemachtigde: mr. F.L.L. Vermeeren, advocaat te Drunen, gemeente Heusden,
tegen
de stichting [verweerder],
gevestigd en kantoorhoudende te ([postcode 2] [woonplaats 2], aan de [adres 2],
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: “[verweerder]”,
gemachtigde: mr. D. van Heeten, advocaat te Arnhem.
1 Het procesverloop
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om voor recht te verklaren dat [verzoeker] tijdig een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van het haar op
13 augustus 2018 gegeven ontslag en dat dit verleende ontslag op staande voet nietig is. Het verzoekschrift is op 7 september 2018 ter griffie ontvangen. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het tegenverzoek is op 31 oktober 2018 ter griffie ontvangen.
Op 17 december 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling is [verzoeker] in persoon verschenen, vertegenwoordigd door
mr. Vermeeren voornoemd. Namens [verweerder] waren aanwezig mevrouw [A] (secretaris Raad van Bestuur) en mevrouw [B] (Clustermanager HRM), bijgestaan door mr. Van Heeten voornoemd. De gemachtigde van [verzoeker] heeft ter gelegenheid van de zitting pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
2 De feiten
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.[verzoeker], geboren op [geboortedatum], is op 1 februari 2006 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) [verweerder]. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van planningsmedewerker IC/CCU, laatstelijk voor 28 uur per week, met een salaris van
€ 2.072,84 bruto per maand, te vermeerderen met emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Ziekenhuizen van toepassing.
[verweerder] maakt gebruik van het elektronisch patiëntendossier (hierna: “EPD”).
[verweerder] is wettelijk verplicht de privacy van haar patiënten te waarborgen en daarom gelden binnen [verweerder] strikte voorschriften omtrent het inzien van medische gegevens. De regels hieromtrent staan onder meer beschreven in het “Reglement informatiebeveiliging voor medewerkers [verweerder]”, het “Privacyreglement”, het “Patiëntgegevens-uitwisselingsbeleid” en de “Handleiding Omgaan met medische gegevens”. Ook de consequenties van het niet naleven van de voorschriften omtrent het inzien van medische gegevens – zoals een berisping, schorsing of beëindiging van de arbeidsovereenkomst – staan hierin vermeld.
[verweerder] brengt haar voorschriften regelmatig via Intranet onder de aandacht van haar medewerkers. Zo is onder meer op 18 november 2015 het volgende bericht geplaatst:
“ Medewerkers van het [verweerder] mogen uitsluitend patiëntgegevens inzien wanneer men direct betrokken is bij de behandelovereenkomst.” en op 6 april 2018: “ De boodschap blijft: laat je niet verleiden om een dossier te raadplegen als je niet direct, als behandelaar, bij de behandelovereenkomst bent betrokken. Onrechtmatige inzage kan je je baan kosten.”.
De voorschriften omtrent het inzien van medische gegevens worden ook onder de aandacht van de medewerkers van [verweerder] gebracht middels de e-learning module Informatiebeveiliging, welke module door de medewerkers om de drie jaar moet worden doorlopen. In de module wordt onder meer melding gemaakt dat er een sanctie volgt na ongeoorloofde inzage, zijnde een schriftelijke waarschuwing, schorsing of direct ontslag, en dat alleen degene die direct bij het behandelproces van een patiënt betrokken is inzagerecht heeft. [verzoeker] heeft voormelde e-learning module in 2018 met goed gevolg afgerond.
Bij het inloggen in het EPD worden de voorschriften omtrent het inzien van medische gegevens ook onder de aandacht gebracht door middel van het doorlopen van een zogenaamde noodprocedure. Er wordt middels een pop-up naar de reden van inzage gevraagd, waarna de betreffende medewerker de reden kan invullen of wegklikken.
[verweerder] heeft op 10 juli 2018 een melding van een patiënte ontvangen dat [verzoeker] mogelijk ongeoorloofd haar medische gegevens heeft ingezien. De patiënte heeft de privacyfunctionaris van [verweerder] verzocht hieromtrent een controle in het logboek van [verzoeker] te verrichten.
De privacyfunctionaris heeft een controle uitgevoerd, waaruit bleek dat [verzoeker] gedurende langere periode het EPD vele malen had geraadpleegd ten behoeve van één patiënte waar mogelijk geen behandelrelatie mee bestond. Na de controle heeft de privacyfunctionaris bij e-mailbericht van 11 juli 2018 aan het management gemeld dat hij [verzoeker] verdenkt van het raadplegen van het EPD, terwijl zij mogelijk niet als behandelaar direct betrokken was bij de behandelovereenkomst. Daarbij heeft de privacyfunctionaris verzocht de verdenking van deze onrechtmatige inzagen te onderzoeken.
Op 12 juli 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en [verzoeker]. [verzoeker] heeft in dit gesprek erkend dat zij het EPD van de patiënte, die de melding heeft gemaakt van de ongeoorloofde inzagen in het medische dossier, meerdere malen onrechtmatig heeft ingezien. [verweerder] heeft [verzoeker] tijdens dit gesprek geschorst om nader onderzoek te verrichten. Dit is per brief van diezelfde datum aan haar bevestigd. Hierin valt onder mee te lezen: “ Gezien de ernst van de klacht en het feit dat het meerder malen in langere periode – van 2014 tot heden – heeft plaatsgevonden, is besloten nader onderzoek in te stellen om de feiten voor zover mogelijk boven tafel te krijgen en de arbeidsrechtelijke consequenties te bepalen. De op dit moment bekende feiten beoordelen wij als zodanig ernstig, dat voortzetting van de werkzaamheden door u niet langer verantwoord is. In verband daarmede heeft mevrouw [C] u aan het einde van het gesprek hedenochtend medegedeeld dat u op voormelde gronden met onmiddellijke ingang per heden bent geschorst. Conform CAO Ziekenhuizen, artikel 3.1.4 wordt u geschorst met behoud van salaris.”. Voorts valt te lezen: “De duur van de schorsing is vooralsnog 1 kalenderweek na 12 juli 2018, zijnde de datum waarop mevrouw [C] de schorsing aan u heeft medegedeeld.” en “U wordt bij deze in de gelegenheid gesteld binnen 4 werkdagen na dagtekening zich tegenover de werkgever te verantwoorden. U kunt zich hierbij laten bijstaan door raadsman. Mocht u van die gelegenheid gebruik willen maken, dan verzoeken wij u daartoe telefonisch een afspraak te maken via mw. [D] van HR” en “Wij wijzen u er nadrukkelijk op dat, indien op basis van ons nader onderzoek mocht komen vast te staan dat u inderdaad in ernstige mate op onrechtmatige wijze vele malen een of meerdere patiëntendossiers hebt ingezien, zulks voor ons een dringende reden zal vormen om uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen.”.
Bij e-mailbericht d.d. 15 juli 2018 heeft [verzoeker] gereageerd en een verklaring gegeven voor haar onrechtmatige gedrag, namelijk dat zij een onveilig gevoel had bij de betreffende patiënte. In het e-mailbericht vermeldt zij tevens: “Woensdag as. gaan [E] en ik met vakantie” en “Ik ben op maandag en dinsdag nog de hele dag beschikbaar mocht u een gesprek met mij willen aangaan. Ik zou mij dan graag laten vergezellen door [E].”.
Per e-mailbericht van 16 juli 2018 heeft [verweerder] daar onder meer als volgt op gereageerd: “Dhr. [F] heeft mij daarop laten weten dat hij er kennis van heeft genomen en geen behoefte heeft aan een gesprek daarover met u en uw partner.
Wij beschouwen uw schriftelijke reactie als uw verantwoording ten opzichte van uw werkgever. Indien u deze reactie mondeling wilt toelichten, kunt u daartoe – zoals vermeld in de brief van 12 juli 2018 – een afspraak maken via mw. [D] van HR. Dit gesprek is mogelijk tot en met woensdag 18 juli aanstaande.
Het nader onderzoek wordt tot woensdagmiddag 16 uur voortgezet, waarna wij de stand van zaken zullen opmaken. Indien het onderzoek niet is afgerond, zullen wij dit voortzetten. U zult door HR worden uitgenodigd voor een gesprek op 19 juli aanstaande. Het is aan u om te beslissen of u op de uitnodiging ingaat.”.
[verzoeker] heeft op diezelfde dag gereageerd: “Zoals eerder vermeld zijn wij vanaf woensdag 18 juli tot en met zaterdag 11 augustus in het buitenland ivm een al geplande vakantie.”.
Op 16 en 17 juli 2018 heeft [verweerder] nog drie meldingen over mogelijk onrechtmatige inzagen in het EPD ontvangen. Dit betroffen meldingen inzake de moeder en de twee dochters van de patiënte die reeds op 10 juli 2018 een melding heeft ingediend.
Op 17 juli 2018 is [verweerder] een nader onderzoek gestart naar de nieuwe meldingen.
[verweerder] heeft [verzoeker] zowel per reguliere als aangetekende post, alsmede per
e-mailbericht op de hoogte gesteld van de nieuwe meldingen. [verweerder] heeft [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek inzake alle meldingen. In die brief staat onder meer het volgende vermeld: “Het is in ons beider belang om het onderzoek zorgvuldig en binnen een zo kort mogelijk tijdsbestek af te ronden. We willen u ook niet langer dan nodig in onzekerheid houden over de mogelijke arbeidsrechtelijke consequenties. Anderzijds heeft u ons laten weten dat u met ingang van 18 juli 2018 tot en met 12 augustus 2018 vakantie geniet en ook niet bereikbaar bent. We nodigen u uit voor een gesprek over de uitkomsten van ons (nadere) onderzoek op maandag 13 augustus 2018 om 08.30 uur.” en “Deze dag zou normaliter uw eerste werkdag na uw vakantie zijn geweest. Omdat wij het onwenselijk achten dat u lopende het onderzoek uw werkzaamheden zou kunnen hervatten, stellen wij u op basis van artikel 3.1.5 van de CAO Ziekenhuizen met ingang van 13 augustus 2018 op non-actief, zulks voor de duur van 3 weken. Vooralsnog gaan wij er van uit dat wij binnen deze periode het onderzoek hebben afgerond, u hebben kunnen horen over de mogelijk nieuwe feiten en een beslissing kunnen nemen.”.
Op 20 juli 2018 bevestigt [verzoeker] dat zij de brief per e-mail heeft ontvangen en heeft zij kort geregeerd op de mededeling dat er nieuwe meldingen over onrechtmatige inzagen in het EPD zijn ontvangen bij [verweerder].
Uit het (nadere) onderzoek blijkt dat [verzoeker] stelselmatig ongeoorloofd inzage heeft gepleegd in het EPD betreffende drie patiënten. Bij één patiënt heeft [verzoeker] meer dan 200 keer ongeoorloofd inzage gepleegd in de periode 24 juni 2014 tot en met
11 juni 2018, waarbij ze als inzagereden heeft vermeld ‘zorgadministratie’ of waarbij ze de noodprocedure heeft geschonden door de pop-up te omzeilen en geen reden voor inzage heeft ingevuld. Bij de tweede patiënt heeft zij twee keer onrechtmatig inzage gepleegd, te weten op 11 februari 2015 en 28 september 2015 en bij de derde patiënt heeft [verzoeker] één keer ongeoorloofd inzage gepleegd, namelijk op 16 augustus 2015.
Tijdens het gesprek op 13 augustus 2018 is [verzoeker] door [verweerder] op staande voet ontslagen. [verweerder] heeft dit bij brief van diezelfde dag bevestigd. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld met betrekking tot de dringende reden:
“De dringende reden van dit ontslag is gelegen in het feit dat u het elektronisch patiëntdossier van ten minste drie patiënten hebt ingezien, zonder dat er op die momenten een behandelrelatie bestond of dat u betrokken was bij de behandelrelatie met desbetreffende patiënten. U heeft daarmee in strijd gehandeld met de binnen [verweerder] geldende regels omtrent ongeoorloofde inzage in het patiëntdossier en inbreuk gemaakt op de privacy van deze patiënten. Daarmee zijn dit (binnen het [verweerder]) onrechtmatige inzagen. Ten aanzien van één van die patiënten geldt bovendien, zoals inmiddels na onderzoek is gebleken, dat de onrechtmatige inzagen gedurende een langere periode (tussen juni 2014 en juni 2018) stelstelmatig hebben plaatsgevonden. U heeft dit gedaan, terwijl u volgens uw eigen woorden op de hoogte was van het verbod daaromtrent.
U bent in ons ziekenhuis werkzaam als planningsmedewerker voor het plannen van personele inzet van de afdeling IC, en tot oktober 2017 soms als administratief medewerker in oproepdienst, maar u stond nooit in een behandelrelatie met de desbetreffende patiënten.
U heeft herhaaldelijk de regels van het [verweerder] omtrent het inzien van medische gegevens overtreden, welke regels wij regelmatig onder uw aandacht hebben gebracht (laatstelijk op 6 april 2018) en van welke regels u naar eigen zeggen ook op de hoogte bent en heeft erkend dat u die heeft overtreden. U heeft met uw gedragingen ook de geheimhoudingsplicht geschonden die vermeld staat in de CAO Ziekenhuizen en daarmee onderdeel is van uw arbeidsovereenkomst. Hierbij is tevens relevant dat u recent (in februari 2018) de vernieuwde e-learning module Informatiebeveiliging met goed gevolg heeft afgerond, waarin nogmaals het verbod omtrent inzage in patiëntdossiers zonder geldige reden wordt toegelicht.”
[verzoeker] heeft bij brief van 21 augustus 2018 betwist dat er sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet.
3 Het verzoek
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat zij tijdig een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van het haar op 13 augustus 2018 gegeven ontslag op staande voet en dat dit verleende ontslag op staande voet nietig is. Tevens verzoekt [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen haar toe te laten tot het ziekenhuis voor het uitoefenen van de bedongen werkzaamheden. Ook verzoekt [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen tot betaling van het loon vanaf 1 althans 13 augustus 2018, de vakantietoeslag van 8% en uitbetaling van resterende vakantiedagen, dit alles tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. Tot slot verzoekt [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over alle gevorderde loonbedragen en de wettelijke rente over voornoemde posten.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat dit ontslag niet onverwijld is gegeven. In dat kader heeft [verzoeker] het volgende aangevoerd. Hoewel zij heeft erkend dat zij drie EPD’s heeft ingezien zonder dat er een behandelrelatie bestond, is in haar optiek geen rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden waaronder zij deze inzagen heeft verricht. [verzoeker] heeft veelvuldig het EPD ingezien van de
ex-echtgenote van haar man. Door de nasleep van de vechtscheiding tussen haar man en zijn ex-echtgenote hebben zich gebeurtenissen voorgedaan waardoor [verzoeker] zich – ook op haar werk – niet meer veilig voelde. Door in het EPD te kijken, kon zij zien of de ex-echtgenote van haar man in het ziekenhuis moest zijn en of zij mogelijk met haar geconfronteerd zou kunnen worden. Zo werd haar gevoel van onveiligheid weggenomen, aldus [verzoeker]. Ondanks dat de ex-echtgenote [verweerder] te kennen heeft gegeven dat er medische informatie uit het EPD in het boek dat haar ex-echtgenoot heeft uitgegeven terecht is gekomen, ontkent [verzoeker] dat zij informatie uit het EPD met derden heeft gedeeld, en derhalve ook niet met haar echtgenoot. Gelet op de persoonlijke omstandigheden is het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd, aldus [verzoeker]. In haar visie was een waarschuwing op zijn plaats geweest. Daarnaast is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven. Op 12 juli 2018 was immers reeds bekend dat [verzoeker] ongeoorloofd in het EPD heeft gekeken, zodat van onverwijldheid op 13 augustus 2018 geen sprake meer kan zijn.