Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-10-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5046, AWB- 19_6102
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-10-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5046, AWB- 19_6102
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2020
- Datum publicatie
- 23 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:5046
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2022:442, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- AWB- 19_6102
Inhoudsindicatie
Omgevingsvergunning ten behoeve van realisatie van een zonnepark in de gemeente Drimmelen.
Deze zaak maakt onderdeel uit van een cluster van vijf zaken, waarin het college in één zaak een omgevingsvergunning heeft verleend en in vier zaken de omgevingsvergunning heeft geweigerd.
De rechtbank vernietigt de besluiten van het college en draagt het college op opnieuw te beslissen op de aanvragen
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6102 CHW A
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 oktober 2020 in de zaak tussen
[eiseres]
te Maastricht,
eiseres,
gemachtigde: mr. W.P.N. Remie,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Mohuddy.
Procesverloop
In het besluit van 16 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het college de door eiseres aangevraagde omgevingsvergunning, strekkende tot realisatie gedurende 25 jaar van zonnepark “ [project naam] ” geweigerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 september 2020, tegelijk met de beroepen van (onder meer) eiseres tegen drie andere geweigerde omgevingsvergunningen voor realisatie van zonneparken, bekend onder de zaaknummers BRE 19/6011, 19/6101 en 19/6132 CHW A. Bij de behandeling ter zitting van dit beroep waren namens eiseres aanwezig mr. A.A.M. van Beek en ir. R. Kamsteeg, samen met de gemachtigde. Eiseres heeft zich laten vergezellen door twee door hen aangekondigde deskundigen, te weten ir. A. Loth en ir. F. Bouwman. Voor het college is [vertegenwoordiger college] verschenen, samen met de gemachtigde en mr. E.P. Euverman, kantoorgenoot van gemachtigde.
Overwegingen
1 Feiten en omstandigheden
Op 13 september 2018 heeft eiseres bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de duur van 25 jaar voor een project genaamd “ [project naam] ”. Het project bestaat uit de realisatie van een zonnepark met extra natuur met een oppervlakte van in totaal circa 12,8 hectare, waarvan 9,2 hectare aan zonnepanelen, aan de [locatie] , op de percelen kadastraal bekend als Hooge en Lage Zwaluwe, [perceel nummers]. De gronden werden op dat moment gebruikt als grasland en zijn eigendom van een derde partij. De aanvraag ziet op de activiteiten bouwen en het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan.
Het college heeft 25 april 2019 kenbaar gemaakt voornemens te zijn de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken en het ontwerpbesluit strekkende tot weigering van de verklaring van geen bedenkingen zijn vanaf 26 april 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegd.
Eiseres heeft in reactie op dit voornemen bij brieven van 5 juni 2019 en 9 juli 2019 zienswijzen ingediend.
De zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging van het eerdere voornemen. Bij het bestreden besluit heeft het college de door eiseres aangevraagde omgevingsvergunning in navolging van de door de raad geweigerde verklaring van geen bedenkingen geweigerd.
2 Bevoegdheid van de rechtbank: termijnoverschrijding CHW
De Crisis- en Herstelwet (CHW) is van toepassing op deze beroepsprocedure. Dat betekent dat de bestuursrechter op grond van artikel 1.6, vierde lid, van de CHW binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak dient te doen. Partijen waren uitgenodigd voor een zitting op 16 april 2020. In verband met de uitbraak van het coronavirus kon deze zitting niet doorgaan. Als gevolg daarvan is de termijn van zes maanden inmiddels verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank brengt het verstrijken van deze termijn niet met zich dat de rechtbank niet langer bevoegd zou zijn om een uitspraak te doen op dit beroep (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1989). Nu daarvoor ook overigens geen beletselen aanwezig zijn, is de rechtbank bevoegd om kennis te nemen van dit beroep en daarop uitspraak te doen.
3 De verklaring van geen bedenkingen
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend wordt dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
Eiseres heeft aangevoerd dat de procedure voor verlening van de verklaring van geen bedenkingen niet voldeed aan de eisen die daaraan in de rechtspraak worden gesteld. De aanvraag is niet onverwijld, maar pas op 26 maart 2019 doorgestuurd naar de gemeenteraad en de gemeenteraad heeft niet zelf het ontwerpbesluit strekkende tot weigering van de verklaring van geen bedenkingen opgesteld, maar het door het college opgestelde ontwerp overgenomen. Het vaststellen van het besluit tot weigering van de verklaring van geen bedenkingen was tot slot oorspronkelijk niet eens geagendeerd voor vaststelling in een raadsvergadering.
Dat de vaststelling van het besluit tot weigering van de verklaring van geen bedenkingen oorspronkelijk niet geagendeerd was om te worden vastgesteld in een raadsvergadering, laat onverlet dat zowel het ontwerpbesluit, als het besluit strekkende tot weigering van de verklaring van geen bedenkingen uiteindelijk wel in een raadsvergadering is vastgesteld. Dit argument treft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen doel.
Ook aan de stelling dat de gemeenteraad niet zelf het ontwerpbesluit heeft opgesteld, kent de rechtbank niet het gewicht toe dat eiseres daaraan toekent. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de door eiseres genoemde uitspraak van 9 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1511) heeft de Afdeling overwogen dat uit artikel 3.11 van de Wabo en de geschiedenis van de totstandkoming van de Wabo volgt dat het ontwerpbesluit moet zijn opgesteld door het bestuursorgaan dat bevoegd is een verklaring van geen bedenkingen te geven. Eiseres kan worden nagegeven dat de gemeenteraad de tekst van het ontwerpbesluit strekkende tot weigering van de verklaring van geen bedenkingen niet zelf heeft geformuleerd. Het ontwerpbesluit is op voorstel van het college aan de gemeenteraad voorgelegd. De gemeenteraad heeft vervolgens op 11 april 2019 ingestemd met het voornemen om de verklaring van geen bedenkingen te weigeren. Door deze instemming heeft de gemeenteraad zelfstandig het standpunt ingenomen dat hij voornemens is om de verklaring van geen bedenkingen te weigeren. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan de hiervoor bedoelde tekst van artikel 3.11, derde lid, van de Wabo en de geschiedenis van de totstandkoming van de Wabo (vergelijk de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 september 2019, ELCI:NL:RBZWB:2019:4042).
Vervolgens is eiseres in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van het standpunt van de raad haar zienswijzen in te dienen. Dit is een wezenlijk verschil met de gang van zaken in de door eiseres genoemde uitspraak van 9 mei 2018. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval dan ook geen sprake van strijd met artikel 3.11, derde lid, van de Wabo.
Ook de stelling van eiseres dat de aanvraag niet onverwijld is doorgestuurd treft geen doel. Op grond van artikel 3.11, eerste lid, van de Wabo, dient het bevoegd gezag onverwijld een exemplaar van de aanvraag en de daarbij gevoegde stukken door te zenden naar het bestuursorgaan dat bevoegd is een verklaring van geen bedenkingen te geven, zodat dit bestuursorgaan daar een standpunt over kan innemen. Gelet op de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 28 en 126-127) moet onder “onverwijld” zo spoedig mogelijk worden verstaan. Het college heeft niet betwist dat de aanvraag van 13 september 2018 op 26 maart 2019 naar de raad is doorgezonden. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het college de aanvraag niet onverwijld zou hebben doorgezonden. Vast staat immers dat de aanvraag op 13 september 2018 alleen voorzien was van een schetsontwerp, zodat de aanvraag op dat moment nog niet compleet was. De ruimtelijke onderbouwing is eerst op 28 februari 2019 door het college ontvangen. In dat licht acht de rechtbank de doorzending op 26 maart 2019 niet in strijd met artikel 3.11, eerste lid, van de Wabo.