Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2949, AWB- 20_7065
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2949, AWB- 20_7065
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 juni 2021
- Datum publicatie
- 17 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:2949
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:392, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB- 20_7065
Inhoudsindicatie
HUISV
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7065 HUISV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
gemachtigden: mr. N. Köse-Albayrak en mr. A. Dogan,
en
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van 12 mei 2020 (bestreden beslissing) van de Geschillencommissie over de afwijzing van zijn aanvraag om bij voorrang in aanmerking te komen voor een woning.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens de Geschillencommissie waren aanwezig: mr. E. Aerts, [naam1] e/v [naam2], [naam3] e/v [naam4] en de gemachtigde mr. R.M. Goeman.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Overwegingen
1. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is. Daarvoor moet zij de vraag beantwoorden of de Geschillencommissie een bestuursorgaan is op grond van artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. De Geschillencommissie is geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb, omdat de Geschillencommissie geen orgaan is van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon.
3. De Geschillencommissie is evenmin een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb. Zij is niet met enig openbaar gezag bekleed, omdat er aan haar geen publiekrechtelijke bevoegdheid is toegekend tot het bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 4 van de Huisvestingswet blijkt dat de wetgever het beleid over de woonruimteverdeling niet uitsluitend publiekrechtelijk heeft willen regelen. De Geschillencommissie heeft de urgentieaanvraag getoetst aan regels en criteria die zijn neergelegd in een civiele overeenkomst. Niet is gebleken dat de Huisvestingsverordening Tilburg 2018 (of die van 2020) een regeling bevat voor het verstrekken van urgentieverklaringen en waarbij aan de Geschillencommissie de publiekrechtelijke bevoegdheid is toegekend tot het beslissen op urgentieaanvragen. Dit betekent dat de Geschillencommissie geen bestuursorgaan is op grond van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb en dat de e-mail van de Geschillencommissie van 12 mei 2020 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb.
4. De rechtbank is dan ook niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De Geschillencommissie heeft gesteld dat eiser misbruik van procesrecht heeft gemaakt en heeft de rechtbank verzocht om eiser te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank is echter niet gebleken dat het voor eiser evident was dat er voor hem geen positief resultaat te verwachten viel.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Graumans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.
De rechter is niet in de gelegenheid het proces-verbaal te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: