Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-01-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:84, AWB- 20_9481 VV + 20_9482
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-01-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:84, AWB- 20_9481 VV + 20_9482
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 8 januari 2021
- Datum publicatie
- 18 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:84
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:936, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB- 20_9481 VV + 20_9482
Inhoudsindicatie
Beroep ongegrond en verzoek afgewezen; verlenen van een omgevingsvergunning voor de eerste fase van project Perkpolder
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9481 WABOA VV en BRE 20/9482 WABOA
gemachtigde: mr. R. Hörchner,
en
gemachtigde: mr. C.J. IJdema.
Als vergunninghoudster heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster] , te [plaatsnaam] , gemachtigde: mr. drs. H.A. Pasveer.
Procesverloop
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 6 oktober 2020 (bestreden besluit) van verweerder over het verlenen van een omgevingsvergunning voor de eerste fase van project Perkpolder: het bouwen van 85 woningen op het perceel [naam perceel] te [plaatsnaam] (hierna: het perceel). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft het college stukken die zien op de bibob-toets aan de rechtbank toegezonden met de mededeling dat alleen de voorzieningenrechter daar kennis van mag nemen. In de beslissing van 30 januari 2020 heeft een andere voorzieningenrechter dit verzoek op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehonoreerd en bepaald dat de beperking van de kennisneming van de overgelegde stukken gerechtvaardigd is.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is besproken op de zitting in Breda op 14 december 2020. Verzoekster werd daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] . Namens vergunninghoudster was haar gemachtigde en [naam 3] aanwezig. Namens de derde partij was haar gemachtigde aanwezig.
Overwegingen
1. Feiten
Project Perkpolder ziet op het realiseren van 450 huizen, een golfbaan, een jachthaven met 350 aanlegplaatsen, een hotel en een restaurant.
Vergunninghoudster heeft op 30 december 2019 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij het college voor het ontwikkelen van 85 woningen (twee appartementsgebouwen van 18 en 22 woningen, 32 rijtjeswoningen, zes twee-onder-eenkapwoningen en zeven vrijstaande woningen) op het perceel.
De aanvraag is voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure.
Het college heeft de aanvraag bij besluit van 3 april 2020 toegewezen en heeft aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de woningen en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. De toestemming voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan is verleend met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.1
Verzoekster heeft daar op 14 mei 2020 bezwaar tegen gemaakt.
Het college heeft dat bezwaar bij bestreden besluit ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft daar op 10 november 2020 beroep tegen ingesteld en heeft de voorzieningenrechter op dezelfde dag verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Vergunninghoudster heeft de rechtbank op 18 november 2020 per e-mail medegedeeld dat de uitspraak van de voorzieningenrechter wordt afgewacht.
2. Gronden
Verzoekster heeft aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen en heeft daar verschillende redenen voor aangevoerd. Het initiatief kan significante gevolgen hebben voor Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe ter plaatse van de voormalige noorddijkpolder. Daar is geen natuurvergunning voor verleend en is ook geen verklaring van geen bedenkingen voor afgegeven. Daarnaast voldoet het bouwplan niet aan de voorschriften uit de bouwverordening ten aanzien van de bodem en bestaan ernstige bedenkingen ten aanzien van de economische haalbaarheid van het project. Daar heeft verzoekster aan toegevoegd dat het college heeft verzuimd om een correcte bibob-toets uit te voeren. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen tot zes weken nadat op het beroep tegen de omgevingsvergunning en tegen de natuurvergunning is beslist.
3. Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Belanghebbendheid verzoekster De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verzoekster belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb.
Op grond van de Awb2 kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Onder belanghebbende wordt in de Awb3 verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat de feitelijke werkzaamheden enige omvang moeten hebben en dat bij de beoordeling van de feitelijke werkzaamheden acht moeten worden geslagen op de periode voorafgaand aan het indienen van bezwaar.4
Vergunninghoudster stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet aangemerkt kan worden als belanghebbende, omdat de stichting geen feitelijke werkzaamheden uitvoert ter behartiging van de door haar nagestreefde belangen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster aangemerkt kan worden als belanghebbende bij het bestreden besluit. [naam stichting] is een rechtspersoon die zich bezig houdt met het behartigen van algemene belangen, namelijk het herstel, behoud en bescherming van het milieu, de landschappelijke en natuurlijke waarden, de kwaliteit van de leefomgeving, de veiligheid en gezondheid van mens en dier, de cultuurhistorische waarden en de bereikbaarheid van de westelijke Perkpolder en de daaraan grenzende polders. Deze doelstelling blijkt uit de statuten van de stichting. Deze breed geformuleerde doelstelling wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter territoriaal voldoende concreet begrensd, omdat die algemene belangen alleen ten aanzien van de Perkpolder en aangrenzende polders worden behartigd. De doelstelling is daarom voldoende onderscheidend om op grond daarvan te kunnen oordelen dat het belang van de stichting rechtstreeks betrokken is bij onderhavig besluit. Daarnaast acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat verzoekster feitelijke werkzaamheden van enige omvang heeft verricht voorafgaand aan het indienen van het bezwaar. Verzoekster heeft bepaalde rapporten en stukken openbaar gekregen door middel van Wob-verzoeken en heeft deze documenten gelezen en heeft daar actie op ondernomen. Ter zitting heeft verzoekster toegelicht dat zij haar leden daarnaast informeert over ontwikkelingen binnen de Perkpolder door middel van haar website, facebook pagina en bijeenkomsten. Dat heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat door een aantal omwonenden een civiele procedure is gestart. De stichting richt zich niet alleen op het bouwproject Perkpolder, maar bijvoorbeeld ook op de aanleg van de zeedijk. Gelet hierop merkt de rechtbank [naam stichting] aan als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb.
6. De omgevingsvergunning
Het college heeft aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.5 Het bouwproject ziet op het bouwen van 85 woningen met een gebruiksoppervlakte van 8.735 m2. Op het projectgebied is bestemmingsplan “Perkpolder 1e herziening” van toepassing. Het bouwproject wordt gerealiseerd op grond met de bestemming ‘Woongebied’. Het bouwen van de woningen past volgens het college binnen die bestemming en de daarbij behorende bouwregels.6 Voor de grond waarop de appartementen worden gebouwd geldt daarnaast de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’. Het bouwen van de appartementen voldoet niet aan de bouwregels die binnen die dubbelbestemming gelden. Op die gronden mogen namelijk geen gebouwen worden gebouwd, mag de bouwhoogte slechts 3 meter zijn en daarnaast mag ten behoeve van de bestemming ‘Woongebied’ uitsluitend worden gebouwd, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende bouwregels en indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.7
Met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid heeft het college toestemming verleend voor die strijdigheid met het bestemmingsplan.8 In de planregels staat dat van voornoemde planregels afgeweken kan worden, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Volgens het college wordt voldaan aan de bouwregels zoals opgenomen in de bestemming ‘Woongebied’ en is het Waterschap Scheldestromen akkoord gegaan met het plan.
7. Natuur
Standpunten
Verzoekster heeft aangevoerd dat het initiatief significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe ter plaatse van de voormalige Noorddijkpolder en voor de zich daar bevindende zeehonden en vogels. Daar is geen natuurvergunning voor verleend en is ook geen verklaring van geen bedenkingen voor afgegeven. Significante gevolgen voor de Noorddijkpolder kunnen niet worden uitgesloten, omdat het projectgebied daar aan grenst en omdat op de noorddijkpolder een additionele stikstofdepositie wordt verwacht. De natuurvergunning en de ontheffing die in 2016 zijn verleend, zijn volgens verzoekster niet meer relevant, omdat de Noorddijkpolder toen nog geen onderdeel uitmaakte van het Natura 2000-gebied. De gevolgen van het project voor de Noorddijkpolder zijn niet meegenomen in die natuurvergunning.
Het college en vergunninghoudster stellen zich op het standpunt dat in 2016 al een natuurvergunning is verleend voor het initiatief. Een eventuele uitbreiding van het Natura 2000-gebied kan volgens hen niet leiden tot een nieuwe vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming.
Beoordeling
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college bij de beoordeling van de aanvraag geen rekening terecht geen rekening heeft gehouden met eventuele significante effecten voor de natuurwaarden of soorten binnen de Noorddijkpolder.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor het initiatief een omgevingsvergunning is vereist op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en een natuurvergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).9 Uit de systematiek van de Wabo en de Wnb blijkt dat de initiatiefnemer in dat geval twee keuzes heeft. Die persoon kan de omgevingsvergunning en de natuurvergunning afzonderlijk aanvragen, maar kan de natuurvergunningsaanvraag ook aanhaken bij de omgevingsvergunningaanvraag. Dit systeem van vrijwillige aanhaking houdt in dat in één aanvraag wordt verzocht om een omgevingsvergunning voor de gewenstste activiteit uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo en om een natuurtoets op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht. In dat geval kan de omgevingsvergunning alleen worden verleend wanneer Gedeputeerde Staten van de bevoegde provincie een verklaring van geen bedenkingen hebben afgegeven ten aanzien van het initiatief.10
Wanneer de aanvrager een aanvraag doet voor een separate Natura 2000-vergunning, wordt die persoon geacht niet te hebben gekozen voor de mogelijkheid van vrijwillige aanhaking. Datzelfde geldt voor de gevallen waarin de natuurvergunning al is verleend op het moment van het indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning.11 Alleen indien voor een activiteit zowel een omgevingsvergunning als ook een natuurvergunning is vereist en niet al voorafgaand aan de aanvraag voor die omgevingsvergunning de natuurvergunning is aangevraagd, leidt het niet-aanhaken van de natuurvergunning tot strijd met artikel 2.2aa, aanhef en onder b, van de Wnb in verbinding met artikel 6.10a, lid 1 Bor.12
In dit geval heeft vergunninghoudster niet gekozen voor de vrijwillige aanhaking. De aanvraag om een omgevingsvergunning is op 30 december 2019 bij het college ingediend, terwijl op 14 december 2017 een natuurvergunning is verleend voor de ontwikkeling van een woonwijk en hotel en de aanleg van een golfbaan met deeltijdwoningen en de gevolgen daarvan op Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe.
Dat betekent dat voor het initiatief geen natuurtoets is vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa van het Bor en dat het niet aanhaken ook niet in strijd is met die bepalingen. Dat de Noorddijkpolder na het verlenen van de natuurvergunning mogelijk tot Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe is gaan behoren maakt die conclusie niet anders. In dat geval ligt het op de weg van verzoekster om via de Wnb een verzoek te doen tot intrekking of wijziging van die natuurvergunning wegens gewijzigde omstandigheden.13 Verzoekster heeft dat ook gedaan en daar loopt inmiddels een beroepsprocedure over bij deze rechtbank (BRE 20/8587 NATUUR). In die procedure kan worden vastgesteld of het Natura 2000 gebied is uitgebreid en of de uitbreiding van het gebied aangemerkt kan worden als ‘gewijzigde omstandigheden’ die aanleiding geven tot intrekking van dan wel nadere voorschriften aan de natuurvergunning.
Verzoekster heeft ook gesteld dat beschermde vogels en zeehonden verstoord zullen worden als gevolg van het project. Voor zover verzoekster daarmee heeft beoogd te stellen dat op grond van de Wnb14 ook een ontheffing is vereist voor het verstoren van beschermde diersoorten, merkt de voorzieningenrechter op dat daarvoor hetzelfde systeem van de vrijwillige aanhaking geldt.15 Uit het dossier blijkt dat ook ten aanzien van de ontheffing door vergunninghoudster niet is gekozen voor een vrijwillige aanhaking. Op 23 december 2016 was namelijk al een ontheffing verleend op basis van de toen nog geldende Flora- en Faunawet. Daar voegt de voorzieningenrechter aan toe dat uit de passende beoordeling die is opgesteld door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum in juni 2016 op pagina 107 wordt geconcludeerd dat de door verzoekster gestelde soorten als gevolg van het initiatief niet zullen worden verstoord. Dat zou betekenen dat ten tijde van de aanvraag om een omgevingsvergunning niet sprake was van een situatie waarbij zowel een omgevingsvergunning als een ontheffing was vereist. Gelet op het voorgaande had het college daarom bij de beoordeling van de aanvraag ook geen rekening hoeven houden met de door verzoekster gestelde effecten voor de soorten.
8. De bouwverordening (bodem)
Standpunten 8.1 Verzoekster heeft aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, omdat het bouwen van het bouwwerk niet voldoet aan voorschriften uit de bouwverordening. De bouwverordening houdt een verbod in om bouwwerken te bouwen op grond die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers. Direct naast het projectgebied is volgens verzoekster een zeedijk aanwezig die met verontreinigde grond – zogenoemde thermische gereinigde grond (TGG) – is aangelegd. Het college kan zich niet beroepen op het verkennend bodem onderzoek van Sagro Milieu Advies Zeeland B.V. uit 2017, omdat dit onderzoek niet recent is en omdat de achtergrondwaarde in dat onderzoek slechts indicatief en niet daadwerkelijk is vastgesteld. Het rapport van Tauw van 9 maart 2020 geeft daarnaast reden om te twijfelen aan de juistheid van het verkennend onderzoek.
Het college en vergunninghoudster stellen voorop dat verzoekster zich niet op die norm uit de bouwverordening kan beroepen, omdat het relativiteitsvereiste daar aan in de weg staat. In het verkennend onderzoek is getoetst aan de normen van het Besluit bodemkwaliteit en is de grond indicatief beoordeeld als klasse Landbouw/natuur (grond met de zogenoemde Achtergrondwaarde). Dit betekent dat het gaat om schone grond. De Regeling omgevingsrecht16 schrijft voor dat de aanvrager een onderzoeksrapport moet verstrekken over de verontreiniging van de bodem. Het college stelt dat op grond van de Bouwverordening17 ook kon worden volstaan met het verkennend bodemonderzoek uit 2017.
Beoordeling
In artikel 2.10, eerste lid, onder b, van de Wabo staat dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd moet worden, wanneer de aanvraag niet aannemelijk maakt dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld in de Bouwverordening.18 In artikel 2.4.1, aanhef en onder a, van de Bouwverordening van de gemeente Hulst staat dat het verboden is om een bouwwerk te bouwen waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het relativiteitsvereiste niet in de weg staat aan het door verzoekster aanvoeren van deze beroepsgrond. Het relativiteitsvereiste19 houdt in dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen op de grond dat het in strijd is met een rechtsregel, indien deze regel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Het relativiteitsvereiste staat niet aan vernietiging in de weg, wanneer een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb opkomt voor algemene belangen die zij, gelet op haar statutaire doelstelling en door haar feitelijke werkzaamheden behartigt, en die geheel of ten dele samenvallen met de belangen die de norm beoogt te beschermen.20 Artikel 2.4.1, aanhef en onder a, van de Bouwverordening strekt tot bescherming van de gezondheid van de toekomstige bewoners van de te bouwen woningen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de statutaire doelstelling van verzoekster dat dit een belang is dat door de stichting wordt behartigd. De stichting komt namelijk statutair op voor onder andere de kwaliteit van de leefomgeving en de veiligheid en gezondheid van mensen binnen de grenzen van de Perkpolder en de daaraan grenzende polders. Binnen die doelstelling valt ook het belang dat artikel 2.4.1. van de Bouwverordening beoogt te beschermen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college de omgevingsvergunning terecht niet geweigerd op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder b, van de Wabo in samenhang met artikel 2.4.1, aanhef en onder a, van de Bouwverordening. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op het verkennend bodemonderzoek (Sagro Milieu Advies 2017) ten tijde van het bestreden besluit aannemelijk was dat de woningen niet zullen worden gebouwd op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de toekomstige bewoners. Dat onderzoek is conform NEN 5740 uitgevoerd en de analyseresultaten zijn getoetst aan de normen uit de Wet bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit. Een verkennend onderzoek houdt niet in dat slechts oppervlakkig onderzoek is verricht, maar houdt juist in dat het hele projectgebied is onderzocht. Sagro Milieu Advies concludeert in het onderzoek dat de grond beoordeeld wordt als klasse landbouw/natuur, ook wel bekend als klasse Achtergrondwaarde of AW-grond. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke grond duurzaam geschikt is voor elk bodemgebruik en wordt aangeduid als schone of niet-verontreinigde grond. Verzoekster doet een beroep op een onderzoek van Tauw dat is neergelegd in een onderzoeksrapport van 9 mei 2020. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestond voor het college op basis van dat onderzoeksrapport geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodem wel verontreinigd zou zijn. Uit dat onderzoek blijkt dat in 2015 TGG is gebruikt bij de aanleg van een nieuwe zeedijk bij de Perkpolder. Uit het onderzoek blijkt ook dat bij de aanleg van die dijk mogelijk TGG verwaaid kan zijn en op de omliggende gronden terecht kan zijn gekomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat echter niet aannemelijk, omdat uit het verkennend onderzoek van Sagro Milieu Advies uit 2017 blijkt dat de grond binnen het projectgebied niet vervuild is. Als TGG op die grond terecht zou zijn gekomen, zou dat in dat onderzoek naar voren zijn gekomen.
9. Financiële uitvoerbaarheid
Standpunten
Daarnaast heeft verzoekster aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, omdat ernstige bedenkingen bestaan ten aanzien van de economische haalbaarheid van het project. Dat betekent dat een aanzienlijk risico bestaat dat het project niet overeenkomstig de vergunning en wettelijke eisen zal worden uitgevoerd. Dat heeft tot gevolg dat een aanzienlijke kans bestaat dat het project niet zal worden voltooid, dat er afvalstoffen of andere materialen met een negatieve waarde zullen worden aangewend of dat er halve bouwwerken zullen resteren. De samenleving blijft dan met de consequenties zitten, terwijl de werkelijke betrokkenen zich in soortgelijke gevallen vaak onttrekken aan hun verantwoordelijkheden vanwege een faillissement of ander gebrek aan liquiditeit. Dat maakt een zodanige inbreuk op het landschap en de belangen van verzoekster dat dit in de weg staat aan de verlening van de omgevingsvergunning.
Het college stelt dat de economische uitvoerbaarheid van een project niet wordt genoemd in de limitatieve toetsingsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Reeds daarom mag het bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen geen rol spelen. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan speelt de economische uitvoerbaarheid geen rol als die vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo. Dat volgt volgens het college uit artikel 3.1.6 Bro jo. artikel 5.20 van het Bor.
Beoordeling
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college terecht geen rekening heeft gehouden met de financiële – economische uitvoerbaarheid van het bouwplan. Uit jurisprudentie van de ABRvS blijkt dat een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van het project - waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen - slechts kan leiden tot vernietiging van een omgevingsvergunning, indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd. 21Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daar niet van gebleken. Verzoekster heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat op het moment van het bestreden besluit vast stond dat het project niet zou kunnen worden uitgevoerd.
10. Bibob-toets
Verzoekster heeft daarnaast aangevoerd dat geen correcte bibob-toets heeft plaatsgevonden.
De voorzieningenrechter is het met vergunninghoudster en het college eens dat verzoekster gelet op het relativiteitsvereiste geen beroep kan doen op schending van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Deze wet strekt tot bescherming van het algemene belang bij het voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert.22 Dit is geen belang die geheel of ten dele samenvalt met de algemene belangen die de stichting gelet op haar statutaire doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden behartigt.23 Ter zitting heeft verzoekster gesteld dat de belangen die de stichting behartigt wel samenvallen met de belangen die de Wet bibob beoogt te beschermen. Een juist uitgevoerde bibob-toets waarborgt dat het project uitgevoerd zal worden in overeenstemming met de daarvoor geldende milieu regels. Door een bibob-toets kan namelijk worden bewerkstelligd dat alleen personen zonder criminele achtergrond betrokken zullen zijn bij het uitvoeren van het project. Verzoekster vreest dat de golfbaan anders opgehoogd zal worden met verontreinigde grond en dat dit zal leiden tot nadelige gevolgen voor het milieu, de natuur en de toekomstige bewoners. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt dit bovenstaande conclusie ten aanzien van het relativiteitsvereiste niet anders, omdat de omgevingsvergunning ziet op het bouwen van de woningen en niet op het ophogen van de golfbaan.
11. Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Gegeven deze uitkomst in de hoofdzaak is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om schorsing van het bestreden besluit zal worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- -
-
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- -
-
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 8 januari 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: