Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2253, AWB - 21 _ 2061
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2253, AWB - 21 _ 2061
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 19 april 2022
- Datum publicatie
- 28 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:2253
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2024:245, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 2061
Inhoudsindicatie
waboa
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2061 WABOA
gemachtigde: mr. J.E. Dijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster] , te [plaatsnaam2] (vergunninghoudster)
gemachtigde: [naam gemachtigde] .
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 6 oktober 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het huisvesten van seizoensmedewerkers op het adres [adres] te [plaatsnaam3] (primair besluit 1) en het bouwen van een kas op hetzelfde adres (primair besluit 2). Bij besluit van 7 oktober heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een teeltbedrijf op het adres [adres] te [plaatsnaam3] (primair besluit 3). Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
In het besluit van 30 maart 2021 (besteden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 8 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig [naam persoon] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres, mr. S. van Harssel , [vertegenwoordiger vwr] en ing. C. Spapens namens het college en [naam persoon2] en [naam gemachtigde] namens vergunninghoudster.
Overwegingen
Feiten
Op 17 juli 2020 heeft vergunninghoudster drie aanvragen voor een omgevingsvergunning ingediend. Er is een aanvraag ingediend voor de bouw van een voorziening ten behoeve van seizoensmedewerkers, een aanvraag voor de bouw van een kas en een aanvraag voor de uitbreiding van het teeltbedrijf ten behoeve van trayplanten.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 oktober 2020 zijn de omgevingsvergunningen verleend voor het huisvesten van seizoensmedewerkers op het adres [adres] te [plaatsnaam3] (primair besluit 1) en het bouwen van een kas op hetzelfde adres (primair besluit 2). Daarnaast heeft het college op 7 oktober 2020 een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het teeltbedrijf, eveneens op het adres [adres] te [plaatsnaam3] (primair besluit 3).
Eiseres heeft tegen primair besluit 1 en primair besluit 3 bezwaar gemaakt. Er heeft een hoorzitting ten overstaan van de Adviescommissie bezwaarschriften (de adviescommissie) plaatsgevonden. Deze heeft een advies uitgebracht en gesteld/aangenomen dat eiseres met het bezwaarschrift ook heeft bedoeld bezwaar te maken tegen primair besluit 2.
In het besluit van 30 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en alle drie de primaire besluiten in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het geschil
2. Aan de orde is de vraag of het college op goede gronden de omgevingsvergunningen heeft verleend voor het huisvesten van seizoensmedewerkers, het bouwen van een kas en het uitbreiden van het teeltbedrijf op het adres [adres] te [plaatsnaam3] .
Wettelijk kader
3. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage behorende bij deze uitspraak.
Huisvesten van seizoensmedewerkers
4. Ter zitting is gebleken dat vergunninghoudster een verzoek tot intrekking van primair besluit 1 heeft ingediend. Het college heeft op voorhand gesteld dat er geen weigeringsgronden zijn om de vergunning niet in te trekken. Eiseres heeft gesteld dat de beroepsgronden ten aanzien van het huisvesten van seizoensmedewerkers niet besproken hoeven te worden, nu deze vergunning zal worden ingetrokken. Zoals ter zitting met partijen is besproken, zal de rechtbank deze beroepsgronden dan ook niet nader behandelen.
De bouw van de kas
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: bijlage II van het Bor). Artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Bor bepaalt immers dat artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Bor niet van toepassing is op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectenrapportage (hierna: Besluit m.e.r.). Eiseres meent dat in het onderhavige geval sprake is van een activiteit als bedoeld in onderdeel D9 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Daarnaast stelt eiseres dat de uitbreiding van de kassen geringer is dan vijftig hectare, zoals bedoeld in de tweede kolom behorende bij D9 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) van 3 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1192) moet er volgens eiseres gekeken worden naar de activiteit en is de drempelwaarde in zoverre niet relevant voor de vraag of artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Bor mag worden toegepast. Eiseres meent dan ook dat er derhalve niet met toepassing van artikel 4, elfde lid, van bijlage II van Bor een omgevingsvergunning had mogen worden verleend.
Eiseres stelt ook dat indien er wel toepassing mocht worden gegeven aan artikel 4, elfde lid, van bijlage II van Bor het gaat om een periode van tien jaar of minder. Een voorwaarde is volgens eiseres dan ook dat aannemelijk moet zijn dat de activiteit kan en zal worden beëindigd aan het einde van de termijn zonder onomkeerbare gevolgen. Er blijkt volgens eiseres niet, of niet voldoende, dat de kas daadwerkelijk voor een periode van tien jaar zal worden gebruikt en daarna weer zal worden ontmanteld.
Het college stelt zich op het standpunt dat het project onder de drempelwaarde zoals bedoeld in onderdeel D9 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. blijft. Er is terecht toepassing gegeven aan artikel 4, elfde lid van bijlage II van het Bor.
Daarnaast stelt het college dat voor zover eiseres stelt dat het niet aannemelijk is dat de activiteit kan en zal worden beëindigd aan het einde van de termijn het ook niet aan de orde is. Vergunninghoudster wenst volgens het college ook na tien jaar de kassen op die locatie te houden. Als dat niet wordt toegestaan, dan zal vergunninghoudster moeten overgaan tot verwijderen van de kassen. Dat risico heeft vergunninghoudster genomen en staat niet aan toepassing van artikel 4, elfde lid, bijlage II van het Bor in de weg.
De rechtbank stelt vast dat er een vergunning is aangevraagd voor de activiteit bouwen en voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan en dat het college deze vergunning heeft verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder aanhef en sub a, onder 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en artikel 4, elfde lid van bijlage II van het Bor. De vraag die voorligt is of de vergunning wel kon worden verleend met toepassing van artikel 4, elfde lid, van de Wabo.
Artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Bor bepaalt dat artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Bor niet van toepassing is op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. Tussen partijen staat vast dat het gaat om een activiteit als bedoeld in D9 van het Besluit m.e.r.
Naar oordeel van de rechtbank volgt uit de door eiseres aangehaalde uitspraak van de ABRvS van 3 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1192) dat voor de vraag of er toepassing mag worden gegeven aan artikel 4, elfde lid, van bijlage II van Bor alleen de eerste kolom van de bijlage bij het Besluit m.e.r. doorslaggevend is. Dit is de kolom waar de desbetreffende activiteit staat vermeld. Dat de activiteit niet voldoet aan de drempelwaarde van vijftig hectare of meer is niet relevant voor de vraag of er toepassing kon worden gegeven aan artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Bor.
Nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Bor had het college naar het oordeel van de rechtbank geen toepassing kunnen geven aan artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Bor. De omgevingsvergunning voor de bouw van de kas had niet kunnen worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder aanhef en sub a, onder 2º van de Wabo en artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Bor. Het besluit zal reeds hierom vernietigd moeten worden. Het college zal opnieuw op de aanvraag moeten beslissen en daarbij de vraag moeten beantwoorden of zij bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Het beroep is reeds hierom gegrond.
Nu de rechtbank van oordeel is dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd en het college een nieuw besluit zal moeten nemen, zal zij de overige beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van de bouw en de uitbreiding van het teeltbedrijf bespreken, zodat het college deze aspecten kan meenemen in de hernieuwde beoordeling.
Landschappelijke inpassing
Eiseres stelt zich ook op het standpunt dat de adviescommissie de landschappelijke inpassing wel had kunnen beoordelen, nu deze deel uitmaakt van het plan. In de omgevingsvergunningen zit wel degelijk een grondslag voor het opnemen van de landschappelijke inpassing in de omgevingsvergunning.
Het college is van mening dat er door de adviseur van vergunninghoudster een ruimtelijke onderbouwing is opgesteld voor het totale plan. Voor het totale plan zijn meerdere vergunningen verleend, niet alleen de drie besluiten waarop het bestreden besluit ziet. De landschappelijke inpassing is uitgebreid in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen ter onderbouwing van de conclusie dat het vanuit ruimtelijk oogpunt verantwoordelijk is om tijdelijk af te wijken van de voorschriften van het bestemmingsplan.
De rechtbank kan het college volgen in het standpunt dat de landschappelijke inpassing onderdeel is van de ruimtelijke onderbouwing. Naar oordeel van de rechtbank maakt de ruimtelijke onderbouwing deel uit van de primaire besluiten, nu uit pagina drie van de primaire besluiten volgt dat de ruimtelijke onderbouwing deel uit maakt van deze besluiten. De ruimtelijke onderbouwing en de landschappelijke inpassing kunnen naar oordeel van de rechtbank dan ook worden getoetst en zijn in rechte afdwingbaar. Nu de ruimtelijke onderbouwing kan worden getoetst en in rechte afdwingbaar is, geldt dat ook voor de landschappelijke inpassing. Dit is immers een onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing.
Sanering van de kassen aan de Schoolstraat
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het saneren van de kassen aan de [adres2] te [plaatsnaam3] niet is gewaarborgd in de omgevingsvergunning, nu er geen vergunningsvoorschrift is opgenomen. Er wordt in de ruimtelijke onderbouwing wel gesproken van een intentieovereenkomst tussen vergunninghoudster en het college, maar deze intentieovereenkomst heeft niet ter inzage gelegen bij de betreffende stukken.
Daarnaast merkt eiseres op dat zij geen partij is bij de intentieovereenkomst en ook geen naleving van de intentieovereenkomst kan afdwingen. Nu er sprake is van een intentieovereenkomst is het volgens eiseres ook maar de vraag of deze overeenkomst waarborgt dat de glasopstanden daadwerkelijk zullen worden gesaneerd. De aanvaardbaarheid van het realiseren van de kas aan de [adres] te [plaatsnaam3] werd, blijkens de ruimtelijke onderbouwing, voor een deel gestoeld op de sanering van de kassen aan de [adres2] te [plaatsnaam3] . Nu echter niet of onvoldoende verzekerd is dat de ruimtelijke kwaliteit daadwerkelijk zal verbeteren, had in redelijkheid geen omgevingsvergunning kunnen worden verleend.
Zowel het college als vergunninghoudster stellen zich op het standpunt dat het slopen van de kassen aan de [adres2] te [plaatsnaam3] onderdeel is van een totaalproject van vergunninghoudster. Vergunninghoudster heeft al een sloopmelding gedaan, welke is geaccepteerd op 2 maart 2021. Dat het saneren van de kassen niet in de omgevingsvergunning is opgenomen, is geen aanleiding om aan te nemen dat vergunninghoudster zich niet aan de afspraak zal (willen) houden.
Vergunninghoudster stelt dat zij eerst huurder van de glasopstanden was. In de gesprekken tussen het college en vergunninghoudster bleek dat een belangrijk criterium was dat vergunninghoudster eigenaar zou worden van de glasopstanden. Vergunninghoudster stelt dat het feit dat zij de glasopstanden heeft gekocht, maakt dat de vergunninghoudster aan het college toonde dat het voornemen om de kassen te saneren serieus was. De sloopmelding bevestigt het standpunt van vergunninghoudster.
Naar oordeel van de rechtbank staat tussen het college en vergunninghoudster vast dat de kassen aan de [adres2] te [plaatsnaam3] zullen worden gesaneerd. Er is echter sprake van een privaatrechtelijke afspraak tussen het college en vergunninghoudster. Als de afspraak niet door vergunninghoudster wordt nageleefd, dan kan naleving niet door derden worden afgedwongen. Naar oordeel van de rechtbank had het saneren van de kassen ook opgenomen kunnen worden in de omgevingsvergunning, zeker nu sanering een groot onderdeel is van het plan van vergunninghoudster. Het college zou dan handhavend kunnen optreden, als vergunninghoudster de afspraak niet zou nakomen en ook derden zouden dan naleving kunnen afdwingen.
De stikstof berekening
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat in het kader van de ruimtelijke ordening ook relevant is dat aan de stikstofnormen zal worden getoetst. Eiseres stelt dat bij de Aerius-berekeningen gebruik is gemaakt van een Aerius-calculator die een zogenaamde ‘vijf kilometer afkap’ voor wegverkeer kent. Deze versie van de Aerius-calculater kan de goedkeuring van de ABRvS niet wegdragen. In dat kader verwijst eiseres naar de uitspraak van de ABRvS van 20 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:105).
Het college en vergunninghoudster stellen dat er wordt uitgegaan van emissie als gevolg van verkeer in de aanleg- en gebruiksfase. De berekening heeft geen depositieresultaten opgeleverd boven de grens van 0,00 mol/ha/jaar. Nu inmiddels bekend is dat alleen de gebruiksfase hoeft te worden meegenomen in de berekening, is de uitkomst gunstiger. Ter zitting hebben de gemachtigden van het college betoogd dat er inmiddels een nieuwe versie van de Aerius-calculator is uitgebracht, waarin de vijf kilometer afkap niet is opgenomen. Het college kan een nieuwe stikstofberekening maken.
Daarnaast is het Ulvenhoutse Bos het Natura 2000-gebied dat zich het dichtst bij de planlocatie ligt. De berekening toont eveneens aan dat het niet aannemelijk is dat er significante effecten op het Ulvenhoutse Bos zullen zijn.
Naar oordeel van de rechtbank kan de beoordeling van stikstof alleen worden meegenomen in het kader van een natuurvergunning zoals bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. In de ruimtelijke afweging moet er worden beoordeeld of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beoordelen van de stikstofuitstoot en de stikstofberekening in de ruimtelijke afweging gaat naar oordeel van de rechtbank te ver. De ruimtelijke afweging is niet bedoeld om ook milieuaspecten, zoals stikstof te beoordelen en af te wegen. Daarnaast is de ruimtelijke afweging niet de plaats om ook de stikstofbeoordeling mee te nemen, nu de regels omtrent stikstof zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. De afweging in het ruimtelijk kader zou strijd opleveren met het specialiteitsbeginsel.
Effecten op natuurwaarden
Eiseres stelt dat er geen onderzoek is gedaan naar de effecten van de vergunningen op de natuurwaarden. Dat er sprake is van buitenteelt betekent volgens eisers niet dat er geen enkele natuurwaarde is. Om de effecten van de flora en fauna vast te kunnen stellen, had er tenminste een quick scan uitgevoerd moeten worden. Er is thans geen enkel onderzoek naar de natuurwaarden gedaan. Eiseres meent dat er niet op voorbaat kan worden uitgesloten dat er ter plaatse geen natuurwaarden aanwezig zijn. Er had in ieder geval een ecoloog naar de situatie moeten kijken. Nu dat niet is gebeurd, is er geen sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het college stelt dat het niet noodzakelijk is dat er onderzoek naar de natuurwaarden wordt gedaan. De locatie waar het plan gerealiseerd wordt is immers al in gebruik als een buitenteeltruimte in de vorm van trayvelden waar planten op een geëgaliseerde laag grond worden geplaatst op een folie dat de gehele grond afdekt. Er is nooit sprake geweest van een ongebruikte of braakliggende ruimte op het perceel waar flora en fauna zich vrij zouden kunnen ontwikkelen en waarin deze na realisatie van de plannen beperkt zullen worden.
Naar oordeel van de rechtbank had vergunninghoudster onderzoek moeten doen naar de flora en fauna in het gebied. Het feit dat er langere tijd sprake is van buitenteelt, het geen flora- en faunarijk gebied is en stellen dat er daarom geen onderzoek had hoeven plaatsvinden is onzorgvuldig. Ter zitting is door vergunninghoudster betoogd dat er een ecoloog onderzoek heeft gedaan naar de flora en fauna in het gebied. Naar oordeel van de rechtbank had de ecoloog in een kort rapport zijn of haar bevindingen kunnen vaststellen en noteren.
Geluidsonderzoek
Eisers stelt zich daarnaast op het standpunt dat er geen geluidsonderzoek heeft plaatsgevonden. Nu er geen akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden, is er geen sprake van een goede ruimtelijke ordening en kunnen de besluiten niet in stand blijven.
Het college en vergunninghoudster stellen zich op het standpunt dat er voor het uitvoeren van akoestisch onderzoek geen aanleiding bestond. Er wordt geen gebruik gemaakt van installaties die geluidsoverlast kunnen veroorzaken. Indien er al sprake is van installaties die geluid maken, dan is er sprake van gangbare installaties waarvan aannemelijk is dat deze voldoen aan de algemene normen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit. Vergunninghoudster stelt ook dat gelet op het feit dat er nog andere bedrijfsgebouwen zijn gevestigd tussen de woningen en het bedrijf van vergunninghoudster het niet aannemelijk is dat er sprake zal zijn van enige vorm van geluidsoverlast.
De rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat er geen aanleiding bestond voor het uitvoeren van akoestisch onderzoek. Daarbij wordt opgemerkt dat akoestisch onderzoek niet plaatsvindt in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing. Louter de aanwezigheid van installaties maakt naar oordeel van de rechtbank niet dat er akoestisch onderzoek had moeten worden verricht.
Daarnaast heeft eiseres naar oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waarom er wel een indicatie zou bestaan voor akoestisch onderzoek. Eiseres heeft niet weersproken dat de installaties die vergunninghoudster gebruikt binnen zijn geplaatst en geen geluidsoverlast veroorzaken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. Gelet op het voorstaande heeft het college de omgevingsvergunning voor de bouw van de kas niet kunnen verlenen met toepassing van artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Bor. Het beroep is reeds daarom gegrond.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
12. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.082,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,- en wegingsfactor 1) en € 1.518,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Dit is in totaal een bedrag van € 2.600,-.