Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:8635, 9598858 AZ VERZ 21-102
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:8635, 9598858 AZ VERZ 21-102
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 25 maart 2022
- Datum publicatie
- 25 oktober 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:8635
- Zaaknummer
- 9598858 AZ VERZ 21-102
Inhoudsindicatie
WWZ. Arbeidsomvang. Uurloon. Loonstop. Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding. Ernstig verwijtbaar handelen van werkgever. Billijke vergoeding verschuldigd.
Uitspraak
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaaknummer: 9598858 AZ VERZ 21-102
beschikking van 25 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V. ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
verweerster in de tegenverzoeken,
verder te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. A.J. Hendriks,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verweerder,
verzoeker in de tegenverzoeken,
verder te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. P. Caris.
1 De procedure
De procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 54, ontvangen op 23 december 2021;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken, met producties 1 tot en met 25;
- de aanvullende producties 55 tot en met 64 van [verzoekster] ;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 februari 2022, waarbij [verzoekster] een pleitnotitie heeft overgelegd en [verweerder] een berekening.
De zaak is vervolgens aangehouden tot 18 februari 2022 om partijen in de gelegenheid te stellen een regeling te treffen.
Partijen hebben de kantonrechter op 18 februari 2022 (afzonderlijk) bericht dat zij geen regeling hebben bereikt en verzocht om beschikking te wijzen.
Vervolgens is uitspraak bepaald.
2 De feiten
[verweerder] , geboren op [geboortedatum01] 1973, is op 1 november 2002 bij (de rechtsvoorganger van) [verzoekster] in dienst getreden in de functie van Senior Developer .
[verzoekster] is een ict en adviesbedrijf en ontwerpt, implementeert, beheert en verbetert SAP-oplossingen voor haar klanten, waarbij [verzoekster] doorgaans door klanten wordt gevraagd voor ondersteuning bij de invoering van een heel SAP-ERP-systeem of delen daarvan.
Op 30 september 2004 heeft [verweerder] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Vervolgens is tussen [verweerder] en (de rechtsvoorganger van) [verzoekster] een nieuwe overeenkomst gesloten met als titel ‘arbeidsovereenkomst’, die is ondertekend op 16 november 2004 en die met terugwerkende kracht per 1 januari 2004 in werking is getreden. Daarbij is het vaste basissalaris van [verweerder] van € 2.650,-- bruto per maand, te vermeerderen met een variabele beloning, gewijzigd in een “netto loon dat overeenkomt met de bruto lasten voor de Vennootschap (werkgeverslasten)”. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat het nettoloon tot stand komt door de werkgeverslasten te verminderen met alle vanwege de bedrijfsvereniging en belastingdienst voorgeschreven inhoudingen en dat de werkgeverslasten worden gebaseerd op het aantal (over)uren dat in de door de opdrachtgever ondertekende werkrapporten is vermeld maal het daarvoor vastgestelde tarief. Verder is in de arbeidsovereenkomst bepaald dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een termijn die overeenkomt met een opdracht en dat [verweerder] geen recht heeft op vakantietoeslag, pensioenbijdragen of andere vergoedingen. In het addendum bij de arbeidsovereenkomst is nog opgenomen: “jij bent zelfstandig, dus je kan altijd nee zeggen tegen een project”. In 2010 heeft (de rechtsvoorganger) van [verzoekster] aan [verweerder] voorgesteld om via een ZZP-constructie te gaan werken, maar dat voorstel is door [verweerder] afgewezen.
Vanaf 1 januari 2004 heeft [verweerder] aaneensluitend op verschillende opdrachten gewerkt. [verweerder] heeft vanaf 1 januari 2007 tot 1 mei 2021 uitsluitend voor [bedrijf01] gewerkt. Per opdracht werd steeds een aparte overeenkomst gesloten en een uurtarief bepaald. Vanaf 1 juli 2020 bedraagt het met [verweerder] afgesproken uurtarief, in het kader van de projecten bij [bedrijf01] , € 86,25 bruto per uur.
Het inkomen van [verweerder] schommelde. Dat had vooral met het aantal uren dat [verweerder] per jaar werkte te maken. Die uren en het gemiddeld nettoloon per maand waren in 2017: 1128 uren en € 4.085,30, in 2018: 843 uren en € 3.205,95, in 2019: 1245 uren en
€ 4.336,54, in 2020: 1776 uren en € 6.475,44.
In het voorjaar van 2021 heeft [bedrijf01] aan [verzoekster] laten weten dat zij de opdracht per 1 mei 2021 beëindigt.
[verzoekster] heeft [verweerder] in mei 2021 een gewijzigde arbeidsovereenkomst aangeboden. Partijen hebben vervolgens over en weer voorstellen gedaan maar zijn het niet eens geworden.
[verzoekster] heeft op 18 oktober 2021 de arbeidsovereenkomst eenzijdig met terugwerkende kracht naar 1 mei 2021 gewijzigd. De (eenzijdig) gewijzigde arbeidsovereenkomst gaat uit van 36 uur per week, € 6.435,-- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, ruim 25 vakantiedagen per jaar, deelname aan de pensioenregeling van [verzoekster] , ter beschikking stelling van een laptop, mobiele telefoon en een auto met tankpas, een onkostenvergoeding van € 68,00 netto per maand en deelname aan een bonusregeling.
Eind april 2021 heeft [verweerder] de gewerkte uren van half maart 2021 tot half april 2021 betaald gekregen en eind mei 2021 de gewerkte uren van de laatste twee weken van april 2021. Vanaf eind juni 2021 heeft [verweerder] een voorschot van € 7.500,-- netto betaald gekregen en vervolgens is dat met verrekening met terugwerkende kracht gewijzigd in het bedrag van de gewijzigde arbeidsovereenkomst van € 6.435,-- bruto.
[verzoekster] heeft [verweerder] na 1 mei 2021 nog op opdrachten geplaatst bij [bedrijf02] , [bedrijf03] , [bedrijf04] en [bedrijf05] . [verzoekster] heeft [verweerder] steeds na korte tijd van die opdrachten afgehaald.
[verweerder] heeft op de laatste dag van zijn verlof dat liep van 20 september 2020 tot en met 8 oktober 2020 aan [verzoekster] laten weten dat hij ervan uitgaat dat [verzoekster] akkoord is met verlenging van zijn verlof totdat er duidelijkheid is over zijn arbeidsvoorwaarden. In reactie hierop heeft [verzoekster] hem 11 oktober 2020 en 26 oktober 2020 laten weten dat hij geacht wordt de benodigde trainingen, SAP 4 ( [verweerder] heeft kennis van SAP 3, maar niet van SAP 4) en een communicatietraining, te gaan doen totdat er een geschikte opdracht is. Daarbij heeft [verzoekster] aangegeven dat [verweerder] de SAP 4-training intern, in een online leeromgeving kan volgen. Ook op 4, 8, 10 en 12 november 2020 heeft [verzoekster] [verweerder] nog gewezen op haar verzoek om te starten met de trainingen en dat het niet starten daarmee als werkweigering zou worden gezien. [verweerder] heeft de trainingen niet gevolgd. Op 5 november 2021 heeft [verzoekster] in verband met het niet volgen van de trainingen een loonstop opgelegd.
[verzoekster] heeft [verweerder] aangeboden om een externe mediator in te schakelen. [verweerder] heeft [verzoekster] vervolgens laten weten hiervoor open te staan als er meer duidelijkheid is over de arbeidsvoorwaarden. Mediation is niet opgestart.
3 Het geschil
[verzoekster] verzoekt – samengevat –:
I. de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden:
- primair op grond van ernstig verwijtbaar handelen;
- subsidiair op grond van verwijtbaar handelen, disfunctioneren of een verstoorde arbeidsverhouding; en
- meer subsidiair op grond van de zogenaamde cumulatiegrond van artikel 7:669 lid 3 sub i BW;
II. indien geoordeeld zou worden dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, te bepalen dat [verweerder] recht heeft op een transitievergoeding van ten hoogste € 44.987,-- bruto;
III. veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
[verweerder] voert verweer en concludeert (onder a) primair tot afwijzing van het ontbindingsverzoek.
Subsidiair verzoekt [verweerder] – kort gezegd –:
b. de verzochte ontbinding slechts toe te wijzen onder toekenning van een transitievergoeding van € 91.188,43 bruto en een billijke vergoeding van
€ 843.000,--, althans minimaal € 231.920,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente;
c. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de opzegtermijn van vier maanden;
d. te verklaren voor recht dat [verzoekster] bij ontbinding op de i-grond een aanvullende vergoeding van 50% van de transitievergoeding, dan wel een ander percentage, aan [verweerder] dient te voldoen;
e. [verzoekster] te veroordelen om zorg te dragen voor een correcte eindafrekening;
f. uitdrukkelijk te bepalen dat de ontbinding op verzoek van [verzoekster] wordt uitgesproken;
g. al het overige door [verzoekster] verzochte integraal af te wijzen;
h. veroordeling van [verzoekster] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In de zaak van de tegenverzoeken
[verweerder] verzoekt – samengevat –:
a. te verklaren voor recht dat zijn arbeidsomvang 149,33 uur per maand bedraagt;
b. te verklaren voor recht dat zijn bruto uurloon € 86,25 bedraagt;
c. te verklaren voor recht dat [verzoekster] vanaf 1 januari 2021 een salaris van € 12.879,71 bruto per maand is verschuldigd tot het moment dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze eindigt;
d. veroordeling van [verzoekster] tot betaling van € 78.501,43 aan achterstallig loon tot en met januari 2022;
e. veroordeling van [verzoekster] tot betaling van het achterstallig loon vanaf januari 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze eindigt;
f. veroordeling van [verzoekster] tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% over het onder d en e verzochte;
g. veroordeling van [verzoekster] tot betaling van de wettelijke rente over het onder d, e en f verzochte;
h. de loonstop met terugwerkende kracht per 5 november 2021 op te heffen, onder verstrekking van deugdelijke loonstroken;
i. veroordeling van [verzoekster] tot het verstrekken van deugdelijke loonstroken over de periode juni tot en met september 2021, op straffe van een dwangsom;
j. veroordeling van [verzoekster] tot het verstrekken van deugdelijke loonstroken vanaf 2011 tot heden, op straffe van een dwangsom;
k. veroordeling van [verzoekster] om inzicht te geven in overige boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van [verzoekster] waaruit [verweerder] zijn aanspraak op loon vanaf 2011 tot heden kan vaststellen, op straffe van een dwangsom;
l. veroordeling van [verzoekster] tot het verstrekken van deugdelijke jaaropgaven over 2016 tot en met heden, op straffe van een dwangsom;
m. te verklaren voor recht dat [verweerder] recht heeft op betaling van vakantiegeld over de afgelopen 5 jaar tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
n. veroordeling van [verzoekster] tot betaling van het onder m verzochte;
o. te verklaren voor recht dat [verweerder] recht heeft op 20 vakantiedagen per jaar over de afgelopen 5 jaar tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
p. veroordeling van [verzoekster] tot betaling van het onder o verzochte;
q. primair: te verklaren voor recht dat [verzoekster] geen rechten meer kan ontlenen aan het concurrentie- en boetebeding;
r. subsidiair: gehele vernietiging van het concurrentiebeding;
s. meer subsidiair: gedeeltelijke vernietiging van het concurrentiebeding;
t. veroordeling van [verzoekster] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[verzoekster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van alle tegenverzoeken.
In de zaak van het verzoek en de tegenverzoeken
De kantonrechter zal hierna, voor zover van belang, ingaan op de stellingen van partijen.