Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1583, 403386_E13032023

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1583, 403386_E13032023

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 maart 2023
Datum publicatie
16 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:1583
Zaaknummer
403386_E13032023

Inhoudsindicatie

Werkgever zegt de arbeidsovereenkomst van haar statutair bestuurder op. Een redelijke grond voor die opzegging ontbreekt. Werkgever dient daarvoor een billijke vergoeding en contractuele bonussen te betalen.

Uitspraak

Civiel recht

Zittingsplaats Middelburg

Zaaknummer: C/02/403386 / HA RK 22-222

Beschikking van 13 maart 2023

in de zaak van

[verzoeker] ,

te [plaats 1] ,

verzoekende partij,

hierna te noemen: [verzoeker] ,

advocaten: mrs. P. de Boer en S.Z. van den Bergh,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[verweerder] B.V.,

te [plaats 2] ,

verwerende partij,

hierna te noemen: [verweerder] ,

advocaat: mr. F. Kolkman.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het op 15 november 2022 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties 1 tot en met 50;

- het verweerschrift met producties 1 tot en met 51;

- de brief van mr. De Boer van 7 februari 2023 met producties 51 en 52;

- de brief van mr. Kolkman van 10 februari 2023 met productie 52;

- de brief van mr. De Boer van 10 februari 2023;

- de mondelinge behandeling gehouden op 13 februari 2023, alsmede de op die mondelinge behandeling door mr. De Boer en mr. Van den Bergh overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen en bijlage, de door [verzoeker] overgelegde en voorgedragen e-mail en de door mr. Kolkman overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.

1.2.

Tijdens de mondelinge behandeling is medegedeeld dat heden schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2 De feiten

2.1.

[verweerder] is één van de vennootschappen van de [verweerder] groep. Zij is actief in de productie en het verduurzamen van fruit, groenten en peulvruchten.

2.2.

[verzoeker] is op 1 juni 1997 in dienst getreden van [verweerder] in de functie van International salesmanager. Hij heeft in 2002 de functie van Directeur verkoop gekregen. Op 29 juni 2015 is hij benoemd tot statutair bestuurder van [verweerder] . Hij was ook statutair bestuurder van een aantal andere vennootschappen van de [verweerder] groep. [verzoeker] had laatstelijk de functie van Chief commercial officer (CCO) en een loon van € 19.616,15 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en 4,25% eindejaarsuitkering.

2.3.

In juli 2020 hebben partijen afspraken gemaakt over de intentie om het dienstverband van [verzoeker] nog vijf jaar voort te zetten. De afspraken zijn vastgelegd in een “Addendum op de reeds tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst” (hierna: het addendum). In het addendum staat, voor zover van belang:

“2

Incentive plan

2.1

De bestuurder neemt deel in onderstaand short en long term incentive plan van de [verweerder] Groep. De Vennootschap heeft aan de Bestuurder aangegeven en aan hem toegelicht dat het voor het bedrijf van werkgever dan wel de bedrijven van de [verweerder] Groep van heel groot belang is dat de doelstellingen behaald worden zoals vastgelegd in het short en long term incentive plan. De Bestuurder gaf aan het belang te begrijpen en zich volledig in te zetten om de bedoelde instellingen te behalen en waar nodig ondersteuning te vragen. Partijen gaan ervan uit dat de bedoelde doelstellingen redelijk zijn en in alle redelijkheid te behalen zijn.

2.2.1

Short term incentive plan (“ STI ”)

Vanaf 1 juli 2020 komt Bestuurder jaarlijks over het hele kalender/boekjaar in aanmerking voor een Target STI Bonus van maximaal 25% (€ 66.057,39) van het op het betaalmoment voor Bestuurder geldende bruto jaarsalaris (inclusief vakantiegeld en de eindejaarsuitkering en exclusief overige emolumenten) zijnde

€ 264.229,56) op voorwaarde dat de voor het relevante kalender/boekjaar gestelde objectives (de “Target STI Bonus”) behaald zijn.

2.2.2

De team objectives en individuele objectives die van belang zijn voor de beslissing van de RvC over toekenning van de Target STI Bonus worden jaarlijks vooraf door de RvC vastgesteld. CEO doet, in samenspraak met Bestuurder en andere leden Management Team, jaarlijks uiterlijk in november (voor het kalenderjaar 2021 is dit december 2020) daartoe een voorstel aan de RvC, waarna de RvC na overleg met Bestuurder deze in al dan niet gewijzigde vorm, maar te allen tijde binnen de grenzen der redelijkheid, te harer discretie vaststelt. Doet Bestuurder niet uiterlijk in november dat voorstel, dan stelt de RvC de objectives voor het volgende jaar vast zonder inbreng van de Bestuurder.

2.2.3

In de mate, waarin de gestelde team objectives en individuele objectives zijn behaald, wordt de Target STI Bonus door de RvC toegekend. Betaling van de Target STI Bonus aan Bestuurder vindt plaats binnen 1 maand na toekenning van de Target STI Bonus. De [verweerder] Groep heeft een gebroken boekjaar van 1 juni tot 31 mei, maar dat is intern administratief nog niet (volledig) doorgevoerd. Daarom zal vooralsnog deze bonus op kalenderjaarbasis worden bepaald door de RvC mede aan de hand van de financiële rapportage die wordt opgesteld conform de waarderingsgrondslagen die de [verweerder] Groep in haar geconsolideerde jaarrekening hanteert.

2.2.4

Indien Bestuurder niet gedurende het volle boekjaar maar wel tenminste 6 maanden feitelijk en actief werkzaam is geweest, geldt de Target STI Bonusaanspraak pro rata naar het gedeelte van het boekjaar waarin hij wel feitelijk werkzaam is geweest. Onder feitelijk en actief werkzaam zijn wordt in dit verband mede verstaan het opnemen van opgebouwde vakantiedagen en arbeidsongeschiktheid voor zover niet langer dan 3 maanden; echter Bestuurder zal in geen geval recht hebben op een (pro rata) Target STI Bonus indien op of voor de betaaldatum zoals beschreven in artikel 2.2.3

A. Bestuurder niet meer in dienst van de Vennootschap is;

Bestuurder is onderworpen aan een disciplinaire procedure en/of een verbetertraject dan wel indien de Bestuurder op non-actief gesteld is;

Bestuurder de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd en/of heeft opgezegd of een procedure is gestart ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst;

Bestuurder niet gedurende tenminste 6 maanden actief werkzaam is geweest in het betreffende boekjaar waarop de bonus betrekking heeft; en/of

Het geconsolideerde bedrijfsresultaat (EBIT) van de [verweerder] Groep in het jaar waarop de bonus betrekking heeft negatief was; en/of

Bestuurder de hiervoor bedoelde objectives niet haalt of niet (volledig) behaald heeft op de aangegeven datum.

2.3.1

Long term incentive plan (“ LTI ”)

Over de periode 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2025 komt Bestuurder jaarlijks in aanmerking voor een LTI-bonus van maximaal 50% (€ 132.114,78) van het op het betaalmoment voor Bestuurder geldende bruto jaarsalaris inclusief vakantiegeld en exclusief overige emolumenten, zijnde € 264.229,56) op voorwaarde dat voldaan is aan de volgende in overleg met de RvC overeengekomen doelstellingen voor de Bestuurder:

1 Jaarlijks wordt er € 50.000,00 gereserveerd ter uitbetaling van de bedoelde LTI-bonus (van € 250.000,00) als aan onderstaande doelstellingen voldaan is) per juli 2025 indien aan de volgende doelstellingen is voldaan:

A. het voor 1 januari 2023 aannemen van een opvolger van de Bestuurder als Commercieel Directeur

B. het door de Bestuurder volledig ingewerkt hebben van deze opvolger voor 1 juli 2025

2. Jaarlijks wordt er maximaal € 82.114,78 gereserveerd ter uitbetaling van de bedoelde LTI-bonus per juli 2025 indien de target EBITDA is behaald zoals die door de RVC in overleg met de directie is vastgesteld voorafgaand aan het kalender/boekjaar.

Het is aan [naam 1] in zijn hoedanigheid van lid van de RvC om te bepalen of aan doelstelling 1 is voldaan, dan wel bij ontsteltenis door de RvC te harer discretie vaststelt. Doelstelling is 2 ter discretie van de RvC.

2.3.2

De eventuele opgebouwde (pro-rata) LTI Bonus wordt uitgekeerd na het vaststellen van de jaarrekening over 2025 of eventueel eerder indien:

I. De meerderheid van de aandelen in de vennootschappen van de [verweerder] Groep voor 1 juli 2025 verkocht wordt aan een derde-partij, die niet gelieerd is met [verweerder] Groep;

Een van de vennootschappen behorende tot de [verweerder] Groep voor 1 juli 2025 fuseert met een andere onderneming;

Een van de vennootschappen behorende tot de [verweerder] Groep voor 1 juli 2025 een beursnotering verkrijgt; en/of

Bestuurder voor 1 juli 2025 voor meer dan 50% arbeidsongeschikt verklaard wordt door UWV of overlijdt.

2.3.3

Bestuurder heeft geen recht op enige (pro rata) LTI Bonus indien op of voor de betaaldatum zoals beschreven in artikel 2.3.1;

A. Bestuurder is onderworpen aan een disciplinaire procedure en/of een verbetertraject dan wel indien de Bestuurder op non-actief gesteld is;

de Bestuurder de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd en/of heeft opgezegd of een procedure is gestart ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst;

(…)

3.

Duur dienstverband en Beëindigingsvergoeding

3.1

De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door iedere Partij, tegen het einde van een kalendermaand, worden opgezegd per aangetekende brief. Voor de Vennootschap geldt een opzegtermijn van vier maanden en voor de Bestuurder geldt een opzegtermijn van twee maanden. Bestuurder en Vennootschap zijn overeengekomen het arbeidscontract met wederzijds goedvinden te beëindigen per 1-7-2025

(…)

3.3.1

Beëindigingsvergoeding bij beëindiging arbeidsovereenkomst op verzoek Vennootschap

Indien de arbeidsovereenkomst op initiatief van de Vennootschap wordt beëindigd

A. kan de Bestuurder aanspraak maken op een eenmalige beëindigingsvergoeding, bestaande uit de reguliere transitievergoeding voor de Bestuurder zoals gebaseerd op artikel 7:673 lid 2 BW en een aanvullende vergoeding welke samen niet hoger zijn dan een bedrag van € 264.229,56 bruto. Een eventuele billijke vergoeding, als bedoeld in de artikelen in boek 7 titel 10, en/of welke andere vergoeding dan ook, worden ieder dan wel gezamenlijk geacht in de genoemde Beëindigingsvergoeding begrepen te zijn, zodat deze niet separaat tot uitbetaling zal komen;

en:

(b.) kan de bestuurder aanspraak maken op het incentive plan zoals bedoeld in 2.2.1 en 2.3.1 zover Bestuurder de hiervoor bedoelde objectives (volledig) behaald heeft op de aangegeven data.

(…)”

2.4.

In maart 2022 heeft [naam 2] , HR business partner bij [verweerder] , klachten ontvangen van een medewerker van de afdeling Commercie over een ongewenste wijze van bejegenen en leidinggeven door [verzoeker] . [naam 2] heeft die klachten gedeeld met [naam 3] , Chief executive officer (CEO) bij [verweerder] . [naam 3] is vervolgens in overleg gegaan met acht medewerkers van de afdeling Commercie en hij heeft de klachten gemeld bij de raad van commissarissen van [verweerder] (hierna: RvC).

2.5.

Op 15 april 2022 heeft een vergadering van de RvC plaatsgevonden, waarbij [verzoeker] en [naam 3] ook aanwezig waren. De RvC heeft op de vergadering aan [verzoeker] gemeld dat zij verontrustende signalen heeft ontvangen van medewerkers van de afdeling Commercie over [verzoeker] wijze van bejegenen en leidinggeven. Daarnaast heeft de RvC gemeld dat zij heeft vernomen dat er een moeizame verhouding was tussen [verzoeker] en de rest van het directieteam van [verweerder] . De RvC heeft [verzoeker] verzocht een time-out te nemen door twee weken verlof op te nemen. [verzoeker] heeft zijn werkzaamheden vervolgens neergelegd.

2.6.

Tijdens de time-out heeft [verweerder] aan [verzoeker] een voorstel gedaan voor een beëindiging van het dienstverband. [verzoeker] heeft dat voorstel afgewezen en aanspraak gemaakt op hervatting van het werk. [verweerder] heeft de hervatting van het werk geweigerd. Zij heeft de time-out voor [verzoeker] verlengd.

2.7.

Bij e-mail van 13 mei 2022 heeft [verweerder] aan [verzoeker] bericht dat zij [naam 4] , werkzaam bij het bedrijf Indorso, opdracht heeft gegeven om een onderzoek uit te voeren naar de psychosociale arbeidsbelasting op de afdeling Commercie. [naam 4] heeft voor zijn onderzoek diverse medewerkers geïnterviewd. Op 30 mei 2022 heeft hij [verzoeker] geïnterviewd.

2.8.

[naam 4] heeft van zijn onderzoek een rapport opgesteld. Daarin staat onder “4. Conclusie en advies”:

“4.1 Conclusie

De teamleden zijn op enkele personen na eensgezind over de aard en de oorzaak van de problematiek. Zij benoemen een te groot verloop, cultuur, stijl van leidinggeven, onveiligheid en gebrek aan samenwerking en openheid als de-motivatoren en oorzaak van werkdruk. Er is onvoldoende vertrouwen in de leiding.

Tijdens de interviews hebben enkele medewerkers aangegeven een positieve indruk te hebben van de nieuwe directeur CEO, in relatie met de afdeling (toegankelijkheid).

Geconcludeerd kan worden dat er een gebrek aan (gewenst) leiderschap, samenwerking en teamgeest (organisatie) breed is. Er wordt steun gezocht in de eigen subgroep.

Ook de mate van onzelfstandigheid (betutteling) en gebrek aan regelruimte wordt als de-motivator beleefd.

De meerderheid van de medewerkers beoordeelt de kwaliteit van leidinggevende CCO op verschillende aspecten ver beneden de kritische grens. Zie figuur 1,2,3 en 5.

4.2

Advies

Wij adviseren dat de directie in overleg met RvC bovenstaande conclusie vertaalt in concrete maatregelen.

Aangezien het vertrouwen weg is, ook op verbetering, lijkt wisseling van de commerciële leiding onvermijdelijk, het vertrouwen is beneden de kritische grens gedaald. Niet ingrijpen zal kunnen leiden tot een nog groter verloop van belangrijke teamleden.

Daarnaast dient er aandacht besteed te worden aan de vormen van samenwerking afdeling overschrijdend en dient er meer openheid en transparantie betracht te worden in de hiërarchische lijn.”

2.9.

Op 8 juli 2022 hebben de algemene vergaderingen van aandeelhouders van de vennootschappen van de [verweerder] groep plaatsgevonden (hierna: de AvA’s). De AvA’s hebben [verzoeker] ontslagen als statutair bestuurder van de vennootschappen van de [verweerder] groep. Daarnaast is de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met [verweerder] , met in achtneming van een opzegtermijn van vier maanden, opgezegd per 1 december 2022.

2.10.

Op 28 december 2022 heeft [verweerder] een eindafrekening van het dienstverband opgesteld.

3 Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt – na vermindering van eis op de mondelinge behandeling –

bij beschikking, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

-

[verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] een billijke vergoeding ex artikel 7:682 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) te betalen ad € 1.268.721,20 bruto, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening beschikking;

-

[verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] de contractuele ontslagvergoeding te betalen ad € 98.546,16 bruto, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening beschikking;

-

[verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] de STI bonus te betalen ad € 60.552,61 bruto, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen STI bonus, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening beschikking;

-

[verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] de LTI bonus te betalen ad € 196.105,23 bruto, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen LTI bonus, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening beschikking;

-

[verweerder] te veroordelen tot betaling van de eindafrekening, inclusief pro rata vakantietoeslag, pro rata eindejaarsuitkering, opgebouwde maar niet-genoten vakantiedagen en opgebouwde maar niet-genoten roostervrije dagen ad € 193.559,07 bruto, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening beschikking;

-

[verweerder] te veroordelen aan [verzoeker] te betalen de gemaakte advocaatkosten ex artikel 7:611 jo. 2:8 lid 1 BW ad € 16.843,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding, te vermeerderen met BTW en te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening beschikking;

-

[verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente aan [verzoeker] over de hiervoor genoemde bedragen vanaf de 15e dag na dagtekening beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;

-

[verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen, alsmede de eventuele nakosten ad € 124,00.

3.2.

[verzoeker] legt – samengevat – het volgende ten grondslag aan zijn verzoek. Hij stelt dat hem een billijke vergoeding toekomt, omdat een redelijke grond voor opzegging van de arbeidsovereenkomst ontbreekt en omdat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerder] . Daarnaast stelt [verzoeker] dat hem op grond van artikel 3.3.1 van het addendum een beëindigingsvergoeding van € 264.229,56 toekomt. Daarop strekt in mindering de door [verweerder] betaalde transitievergoeding van € 165.665,40, zodat resteert € 98.564,16.

3.3.

Verder stelt [verzoeker] dat [verweerder] slechts een deel van zijn STI en LTI bonussen en zijn opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen en Adv-dagen heeft uitbetaald. Ten slotte maakt [verzoeker] aanspraak op vergoeding van zijn advocaatkosten, omdat [verweerder] ernstig verwijtbaar en in strijd met haar verplichtingen als goed werkgever heeft gehandeld.

3.4.

[verweerder] voert – voor zover van belang – het volgende verweer. Volgens [verweerder] was er een redelijke grond voor opzegging van de arbeidsovereenkomst, te weten verwijtbaar handelen of nalaten door [verzoeker] (artikel 7:669 lid 3 sub e BW), een onoverbrugbaar verschil van inzicht (artikel 7:669 lid 3 sub h BW), disfunctioneren door [verzoeker] (artikel 7:669 lid 3 sub d BW), een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 sub g BW) en een combinatie van omstandigheden die zodanig was dat van [verweerder] in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub i BW). [verweerder] voert voor de diverse gronden aan dat [verzoeker] wijze van communiceren en leidinggeven heeft geleid tot een negatieve bedrijfscultuur op de afdeling Commercie en dat er een moeizame verhouding was tussen [verzoeker] en de rest van het directieteam. Met betrekking tot de negatieve bedrijfscultuur wijst [verweerder] op het rapport van [naam 4] . Volgens [verweerder] toont het rapport dat sprake was van een angst- en zwijgcultuur, een gevoel van intimidatie, een directieve stijl van leidinggeven en een te hoge werkdruk. Daarvoor was [verzoeker] als leidinggevende verantwoordelijk. Ten aanzien van het disfunctioneren voert [verweerder] verder aan dat uit onderzoek van [naam 3] is gebleken dat [verzoeker] zijn taken verwaarloosde, omdat hij in de periode van 2015 tot en met 2020 onvoldoende inspeelde op prijsontwikkelingen in de markt. [verweerder] is daardoor miljoenen euro’s misgelopen. [verweerder] is geen verbetertraject voor [verzoeker] gestart vanwege de ernst van de onderzoeksresultaten, de omstandigheid dat [verzoeker] niet openstond voor kritiek en de verplichting van [verweerder] om te zorgen voor de veiligheid van de medewerkers en de continuiteit van de onderneming.

3.5.

[verweerder] betwist dat sprake was van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan haar zijde. Zij betwist ook dat [verzoeker] meer toekomt aan STI en LTI bonussen, vakantiedagen en Adv-dagen dan zij reeds aan hem heeft betaald. Ten slotte betwist zij dat [verzoeker] recht heeft op een vergoeding van zijn advocaatkosten.

4 De beoordeling

5 De beslissing