Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-05-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3763, C/02/404917 FA RK 23-10

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-05-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3763, C/02/404917 FA RK 23-10

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
31 mei 2023
Datum publicatie
9 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:3763
Zaaknummer
C/02/404917 FA RK 23-10

Inhoudsindicatie

Afbouw partneralimentatie in fases.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Breda

Zaaknummer: C/02/404917 FA RK 23-10

Datum uitspraak: 31 mei 2023

beschikking betreffende levensonderhoud

in de zaak van

[de man] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. M.M.M. Heesmans,

en

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. W.R. Arema.

1. Het procesverloop

1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:

- het op 2 januari 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;

- het op 24 februari 2023 ontvangen verweerschrift met bijlagen;

- de brief van mr. Arema van 3 mei 2023 met bijlagen;

- de brief van mr. Heesmans van 4 mei 2023 met bijlagen;

- de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2016 en het daaraan gehechte convenant.

1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 17 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2 De feiten

2.1.

Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:

- partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [huwelijksdatum] tot [scheidingsdatum] .

2.2.

Ingevolge voormeld convenant dient de man nu -inclusief de wettelijke indexeringen- € 823,08 per maand te betalen voor het levensonderhoud van de vrouw.

3. Het verzoek

3.1.

De man verzoekt, samengevat:

- primair de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage met ingang van 1 april 2023

nader vast te stellen op nihil subsidiair de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage met

ingang van 1 april 2023 nader vast te stellen op € 600,= per maand, met ingang van 1 juni

2023 op € 400,= per maand, met ingang van 1 augustus 2023 op € 200,= per maand en met ingang van 1 oktober 2023 op nihil meer subsidiair de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage met ingang van 1 juli 2023 althans op een in goede justitie te bepalen datum nader vast te stellen op nihil;

- de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.2

De vrouw voert verweer.

4 De beoordeling

4.1.

De man voert als grond voor zijn verzoek aan, dat sinds de ondertekening van voormeld convenant de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de overeengekomen bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.

4.2.

Ter zitting zijn partijen het erover eens dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek. Behalve tijdsverloop is er sprake van diverse feitelijke wijzigingen van omstandigheden, zo is er onder meer niet langer sprake van de zorg van de vrouw voor een minderjarig kind. Aldus hebben zich wijzigingen van omstandigheden voorgedaan die een onderzoek naar de behoefte van de vrouw aan een bijdrage noodzakelijk maakt. Vervolgens zal moeten blijken of deze wijziging als rechtens relevant is aan te merken.

4.3.

Ter zitting zijn partijen het erover eens dat de draagkracht van de man niet in geschil is.

Ingangsdatum

4.4.

Uit proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum van de mogelijke wijziging in de onderhoudsbijdrage bespreken. De man heeft zich primair op het standpunt gesteld dat een wijziging van de onderhoudsbijdrage dan wel nihilstelling ervan in moet gaan op 1 april 2023.

4.5.

Ter zitting heeft de vrouw verweer gevoerd. Als de rechtbank overweegt om de bijdrage te wijzigen of op nihil te stellen dan verzoekt de vrouw om niet uit te gaan van een eerdere datum dan de datum van de beschikking omdat de vrouw geen financiële middelen heeft om enig bedrag aan de man terug te betalen.

4.6.

De rechtbank is van oordeel dat de vrouw vanaf 1 april 2023 rekening heeft kunnen houden met een eventuele wijziging van de partneralimentatie nu het verzoek van de man dateert van 2 januari 2023 en zij met ingang van 27 februari 2023 een arbeidsovereenkomst heeft gesloten waarmee zij extra eigen inkomsten heeft verworven. De rechtbank zal in lijn met het verzoek van de man 1 april 2023 hanteren als ingangsdatum voor een eventuele wijziging van de partneralimentatie.

Huwelijksgerelateerde behoefte

4.7.

Tussen partijen is ter zitting niet in geschil dat volgens het echtscheidingsconvenant, zijnde een vaststellingsovereenkomst, de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw destijds netto € 1.300,= per maand bedroeg en dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw geïndexeerd nu € 1.548,45 netto per maand bedraagt.

Aanvullende behoefte van de vrouw (behoeftigheid)

4.8.

Om te bepalen of, en zo ja, in welke mate de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man, dient op deze huwelijksgerelateerde behoefte in mindering te worden gebracht haar eigen netto inkomen.

4.9.

Tussen partijen is niet in geschil dat het huidig salaris van de vrouw in de functie van hulp bij het huishouden bij “ [werkgever vrouw] ” (hierna: “ [werkgever vrouw] ”) voor acht uur per week € 466,99 bruto per maand bedraagt, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag. Evenmin zijn de pensioenpremie van € 32,88 per maand en de aanvullende pensioenpremies van € 2,62 per maand tussen partijen in geschil. Daarnaast werkt de vrouw als schoonmaakster bij mensen thuis. Op zitting is onweersproken gebleven dat zij feitelijk in de ene week zes uur per week en in de andere week drie uur per week als schoonmaakster werkt en dat zij daarmee een gemiddeld netto loon van € 300,- per maand verdient.

4.10.

De man heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de vrouw een verdiencapaciteit kan worden toegedicht gelijk aan haar aanvullende behoefte. In het convenant is opgenomen dat de vrouw zich in dient te spannen om een inkomen te gaan genieten opdat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw reageert niet op verzoeken van de man om inzage te geven in haar sollicitaties en de man gaat er daarom vanuit dat zij niet of nauwelijks heeft gesolliciteerd. Gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt moet zij echter in staat geacht worden fulltime te gaan werken, mede gelet op de inmiddels volwassen leeftijd van de kinderen van partijen. Er zijn aan de zijde van de vrouw geen belemmeringen om fulltime te werken. De vrouw heeft weliswaar een laag opleidingsniveau maar zij heeft ervaring in werkhuizen en in het verleden gewerkt als eerste verkoopster en vervangend filiaalmanager bij een drogisterij. Er zijn veel vacatures beschikbaar waarbij de vrouw zonder diploma of opleiding aan de slag kan. De vrouw kan bovendien haar werk in werkhuizen uitbreiden of dit in loondienst uitvoeren bij bijvoorbeeld een thuiszorgorganisatie. De man meent dat de vrouw € 2.000,= bruto per maand exclusief vakantiegeld kan verdienen.

4.11.

De vrouw heeft de stellingen van de man betwist. Zij stelt dat er geen sprake is van een resultaatsverplichting maar slechts van een inspanningsverplichting om een eigen inkomen te gaan genieten. In het convenant is ook geen verplichting opgenomen om de man in te lichten over de voortgang van deze inspanningsverplichting en dus om haar sollicitaties aan de man op te sturen. Partijen hadden een traditioneel huwelijk. Nadat de kinderen geboren zijn heeft de vrouw, sinds begin 1997, geen baan gehad. Ten tijde van de echtscheiding had de vrouw bijna twintig jaar niet gewerkt. De vrouw heeft enkel een L.E.A.O. opleiding en is inmiddels 51 jaar oud. De vrouw heeft haar best gedaan om aan inkomen te komen. Als productie 1 en 2 legt de vrouw een aantal sollicitaties over van de afgelopen jaren. Ook is zij met enige regelmaat winkels ingelopen met de vraag of zij personeel nodig hadden. Het enkele feit dat er krapte is op de arbeidsmarkt betekent niet dat er voor iedereen een baan is, aldus de vrouw. Werkgevers kiezen gelet op de loonkosten eerder voor jonge mensen. De vrouw betwist een inkomen van € 2.000,= bruto per maand te kunnen verdienen en ook kan zij geen inkomen van € 1.756,20 bruto per maand verdienen.

4.12.

De rechtbank stelt voorop dat van behoeftigheid eerst sprake is als de onderhoudsgerechtigde (in dit geval de vrouw) niet voldoende inkomsten heeft tot haar levensonderhoud, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven. De onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw bestaat derhalve alleen voor zover de vrouw niet in eigen levensonderhoud kan voorzien, terwijl zij zich daartoe wel voldoende heeft ingespannen. Dit betekent dat de vrouw, die stelt behoefte te hebben aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud, dient aan te tonen dat zij geen of onvoldoende inkomsten heeft om in haar behoefte te voorzien en evenmin in redelijkheid in staat kan worden geacht (voldoende) inkomsten te verwerven (verdiencapaciteit). Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals de opleiding, de werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid, de leeftijd en de eventuele zorg voor kinderen. De rechtbank overweegt als volgt.

4.13.

Naar het oordeel van de rechtbank kan de vrouw worden aangerekend dat zij, hoewel de man de afgelopen jaren meermaals aan haar gevraagd heeft om inzage te geven in haar inspanningen om eigen inkomen te genieten, heeft nagelaten hem hierop een inhoudelijk antwoord geven. In die zin is zij haar inspanningsverplichting als bedoeld in het echtscheidingsconvenant, onvoldoende nagekomen. Het kan de vrouw evenwel, gelet op haar ongediplomeerd zijn, leeftijd en beperkte arbeidsverleden niet worden tegengeworpen dat zij na de echtscheiding uitsluitend ongeschoold schoonmaakwerk (heeft) verricht en dat zij daardoor niet volledig in haar huwelijksgerelateerde behoefte heeft kunnen voorzien. Nu de vrouw inmiddels niet meer de zorg over een minderjarig kind heeft en niet heeft aangevoerd dat zij andere verplichtingen heeft waardoor zij geen betaalde arbeid zou kunnen verrichten is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw nu wèl verwacht kan worden dat zij haar inkomen substantieel zal verhogen zodat zij in haar eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien. De vrouw was ook al ten tijde van het huwelijk gewoon om schoonmaakwerk te verrichten. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw het fysiek of psychisch niet aan zou kunnen om haar uren op dat vlak uit te breiden.

De rechtbank ziet aanleiding om de bijdrage van de man gefaseerd af te bouwen zodat aan de vrouw een zekere tijd gegund wordt om zich aan de nieuwe situatie aan te passen en meer uren werk per week te aanvaarden. In verband met de gefaseerde afbouw van de partneralimentatie zal de rechtbank voor de periode vanaf 1 april 2023 tot 1 augustus 2023 nog rekenen met het huidig feitelijk inkomen van de vrouw. De vrouw werkt sinds 27 februari 2023 bij [werkgever vrouw] gedurende één dag per week. Ter zitting heeft de vrouw toegelicht dat zij bij [werkgever vrouw] op dit moment een cursus volgt. Ook is dit werk passend bij haar opleidingsniveau. Namens de vrouw is toegelicht dat [werkgever vrouw] een jonge organisatie is die aan het uitbreiden is. De vrouw heeft aangegeven méér te willen werken en vanuit [werkgever vrouw] is toegezegd dat bij uitbreiding van de werkzaamheden de vrouw in aanmerking kan komen voor uitbreiding van haar uren. De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij haar verdiencapaciteit meer zal gaan benutten en haar uren zal uitbreiden waarbij zij per 1 januari 2024 volledig in haar eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien. De rechtbank zal ervan uitgaan dat de vrouw vanaf 1 augustus 2023 gedurende twee dagen per week bij [werkgever vrouw] zal kunnen werken en vanaf 1 januari 2024 gedurende drie dagen per week, naast haar schoonmaakwerk bij particulieren. De door de man te betalen partneralimentatie zal in de hier na te noemen fases worden afgebouwd tot een nihilstelling per 1 januari 2024. De vrouw wordt geacht met ingang van deze datum geacht in totaal 30 uur in de ene week en 27 uur per week in de andere week te werken. De vrouw kan daarmee dan volledig voorzien in haar aanvullende behoefte.

Periode vanaf 1 april 2023

4.14.

De vrouw heeft volgens de salarisspecificatie over maart 2023 een inkomen van

€ 466,99 bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag en een netto inkomen van € 300,= per maand. In fiscale zin houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag ter hoogte van € 769,= per maand.

4.15.

Haar behoefte aan een aanvullende bijdrage bedraagt, gelet op haar eigen netto inkomen van € 769,= per maand, aldus € 779,45 netto per maand. Dit komt neer op

€ 1.142,= bruto per maand.

4.16.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er per 1 april 2023 geen sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die leidt tot een aanpassing van de huidige bijdrage.

Periode vanaf 1 augustus 2023

4.17.

Vanaf 1 augustus 2023 gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw twee dagen per week zal kunnen werken voor [werkgever vrouw] , naast haar schoonmaakwerk bij particulieren. Haar inkomen bij [werkgever vrouw] bedraagt dan € 933,98 per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag en zij ontvangt daarnaast een netto inkomen van € 300,= per maand. In fiscale zin houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de vrouw dan op een bedrag ter hoogte van € 1.267,= per maand.

4.18.

Haar behoefte aan een aanvullende bijdrage bedraagt, gelet op haar eigen netto inkomen van € 1.267,= per maand, aldus € 281,= netto per maand. Dit komt neer op

€ 489,= bruto per maand.

4.19.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er per 1 augustus 2023 sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die leidt tot een aanpassing van de huidige bijdrage. De rechtbank zal de door de man te betalen bijdrage met ingang van 1 augustus 2023 wijzigen in € 489,= per maand.

Periode vanaf 1 januari 2024

4.20.

De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw dan gedurende drie dagen per week bij [werkgever vrouw] zal kunnen werken. Zij ontvangt alsdan bij [werkgever vrouw] een inkomen van € 1.400,97 bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag en daarbij voornoemd netto inkomen voor schoonmaakwerkzaamheden van € 300,= per maand. In fiscale zin houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de vrouw op een bedrag ter hoogte van € 1.735,= per maand.

4.21.

Gelet op haar eigen netto inkomen van € 1.735,= per maand resteert alsdan geen aanvullende behoefte en zal de bijdrage van de man aan de vrouw per 1 januari 2024 op nihil worden gesteld.

Berekeningen

4.22.

De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Proceskostenveroordeling

4.23.

De man stelt dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om de kosten te compenseren. Door summier te reageren op zijn vragen is de vrouw lichtvaardig omgegaan met het belang van de man om kosten te voorkomen en kon de man niet anders dan een procedure starten.

4.24.

De vrouw voert verweer.

4.25.

In familierechtelijke zaken worden de proceskosten in het algemeen tussen partijen gecompenseerd. Er kunnen zich echter gevallen voordoen waarbij het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn de kosten te compenseren. Bij de beoordeling of er strijd is met de redelijkheid en billijkheid, heeft de rechtbank oog voor het feit dat de vrouw enigszins lichtvaardig is omgegaan met het belang van de man om kosten te voorkomen doordat zij niet inhoudelijk heeft gereageerd op de verzoeken van de man om inlichtingen te verstrekken over haar inkomsten en pogingen tot het verkrijgen van werk. De rechtbank is evenwel van oordeel dat, de aard van de geschilpunten in aanmerking genomen, de vrouw met behoorlijke gronden verweer heeft gevoerd tegen de verzoeken van de man. De door de man verzochte proceskostenveroordeling zal dan ook worden afgewezen.

5 De beslissing

De rechtbank

wijzigt voormelde beschikking en het daaraan gehechte convenant als volgt:

bepaalt dat de daarin overeengekomen onderhoudsbijdrage voor de vrouw

met ingang van 1 augustus 2023 nader wordt vastgesteld op € 489,= (vierhonderdnegenentachtig euro) per maand, voor de toekomst bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;

bepaalt dat de daarin overeengekomen onderhoudsbijdrage voor de vrouw

met ingang van 1 januari 2024 nader wordt vastgesteld op nihil;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. drs. Van Triest, en, in tegenwoordigheid van mr. Deveneijns, griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023

Mededeling van de griffier:

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

-

door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

-

door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het

gerechtshof ’s-Hertogenbosch.