Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-10-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:7702, C/02/413952 / FA RK 23-4338

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-10-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:7702, C/02/413952 / FA RK 23-4338

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 oktober 2023
Datum publicatie
24 november 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:7702
Zaaknummer
C/02/413952 / FA RK 23-4338

Inhoudsindicatie

Voorlopige voorziening partneralimentatie. Huwelijksgerelateerde behoefte. Verblijf in zorginstelling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Breda

Zaaknummer: C/02/413952 / FA RK 23-4338

Datum uitspraak 25 oktober 2023

beschikking over het treffen van voorlopige voorzieningen

in de zaak van

[bewindvoerder01] BV , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van mevrouw [rechthebbende01] ,

gevestigd te [plaats01] ,

hierna te noemen de bewindvoerder,

advocaat mr. C.J.M. Veth,

en

[de man01] ,

wonende te [plaats02] , gemeente [gemeente01] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. S. van Reeven-Özer.

1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:

- het op 18 september 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de bewindvoerder;

- het op 5 oktober 2023 ontvangen verweerschrift met bijlagen van de man;

- het e-mailbericht van mr. Veth van 11 oktober 2023 met bijlage.

1.2. De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 11 oktober 2023. Bij die gelegenheid is de man verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Verder is verschenen de advocaat van de bewindvoerder. De bewindvoerder en de vrouw zijn niet verschenen.

1.3. Op de mondelinge behandeling heeft mr. Veth een brief van het CAK overhandigd. Deze brief maakt onderdeel uit van het procesdossier.

De bewindvoerder verzoekt, samengevat, vaststelling van een door de man voor de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage op een door de bewindvoerder aan te geven rekening van € 605,= per maand met ingang van primair 11 mei 2023, subsidiair 3 juli 2023 dan wel

24 juli 2023, althans met ingang van indiening van het verzoekschrift.

3 De feiten

-

Partijen zijn op 18 oktober 1985 gehuwd. Tussen partijen is een echtscheidingsprocedure aanhangig.

-

Bij beschikking van 8 december 2020 zijn de goederen van de vrouw onder bewind gesteld, waarbij de man als bewindvoerder is benoemd.

-

De huidige bewindvoerder is bij beschikking van 11 mei 2023 tot opvolgend bewindvoerder van de man benoemd.

-

In verband met de verslechterende toestand van haar hersenziekte is de vrouw sinds juli 2021 permanent opgenomen in een zorginstelling.

4 De beoordeling

4.1.

Aan zijn verzoek legt de bewindvoerder ten grondslag dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage.

4.2.

De man voert primair aan dat het verzoek van de bewindvoerder onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair betwist de man de becijferde behoefte van de vrouw.

4.3.

De rechtbank is van oordeel dat de bewindvoerder het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie voldoende heeft onderbouwd door aan te voeren dat zij geen eigen inkomen heeft, zodat zij ontvankelijk is in haar verzoek. De rechtbank zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.

Ingangsdatum

4.4.

De rechtbank ziet aanleiding om de ingangsdatum voor de te betalen partneralimentatie te bepalen op de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten

18 september 2023.

4.5.

Bij het bepalen van de behoefte aan partneralimentatie en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.

Huwelijksgerelateerde behoefte

4.6.

Bij de berekening van partneralimentatie moet eerst worden vastgesteld welk bedrag de vrouw maandelijks nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen, de zogenaamde ‘huwelijksgerelateerde behoefte’. Voor de vaststelling van deze behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de zogeheten ‘hofnorm’. Bij toepassing van deze hofnorm wordt het gezinsinkomen van partijen tijdens het huwelijk als uitgangspunt genomen. Er kunnen echter feiten en omstandigheden aan de orde zijn die maken dat de hofnorm geen goede indicatie geeft van de huwelijksgerelateerde behoefte.

4.7.

De bewindvoerder sluit voor het becijferen van de huwelijksgerelateerde behoefte aan bij de hofnorm. Volgens de bewindvoerder zijn er geen redenen om van deze norm af te wijken. Ook stelt de bewindvoerder zich op het standpunt dat afwijken van deze norm arbitrair is, omdat de man in zijn hoedanigheid van vorige bewindvoerder de financiën van de vrouw heeft beheerd en heeft bepaald wat zij nodig had om in haar levensonderhoud te voorzien.

4.8.

De man betwist dat de hofnorm kan worden gebruikt om de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vast te stellen. De man geeft aan dat de vrouw sinds juli 2021 in een 24-uurs zorginstelling verblijft. Voor haar verblijf en zorg betaalt de vrouw een beperkte bijdrage aan het CAK. Van overige kosten is volgens hem niet gebleken.

4.9.

Naar het oordeel van de rechtbank is het voor de beoordeling van de behoefte van de vrouw in dit geval niet meer passend om aan te sluiten bij de welstand van partijen tijdens het huwelijk. De vrouw verblijft sinds juli 2021 in een zelfstandige eenheid in een zorginstelling . Door het verblijf in de instelling heeft de vrouw minder kosten dan tijdens het huwelijk. Zij heeft immers naast de bijdrage aan het CAK alleen nog kleine uitgaven waarvoor zij “zakgeld” nodig heeft. Dit betekent dat in dit geval de rechtbank geen aanleiding ziet om aan te sluiten bij de hofnorm. De rechtbank zal de behoefte vaststellen op basis van de werkelijke kosten van de vrouw.

4.10.

Niet in geschil is dat de vrouw in de instelling 24-uurs zorg ontvangt en dat zij voor haar verblijf en zorg een eigen bijdrage betaalt. Deze eigen bijdrage is door het CAK vastgesteld. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat deze bijdrage op dit moment € 237,82 per maand bedraagt. De rechtbank volgt de man in zijn stelling dat uit deze bijdrage de kosten voor inwoning, eten en drinken worden voldaan en dat de vrouw geen aanvullende kosten voor gas, water en elektriciteit heeft.

4.11.

Op basis van de stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling stelt de rechtbank vast dat de vrouw nog aanvullende kosten heeft, bijvoorbeeld voor kleding, kleine boodschappen en de premie voor de zorgverzekering. In het kader van deze procedure ziet de rechtbank aanleiding om voor deze kosten aan te sluiten bij de bijstandsnorm voor mensen die in een inrichting verblijven. Deze bijstandsnorm bedraagt € 388,24 per maand.

4.12.

Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de door de bewindvoerder opgevoerde kosten voor het verrichten van haar werkzaamheden. De huidige bewindvoerder is een professionele bewindvoerder, die op grond van de wet recht heeft op een beloning voor haar werkzaamheden. De door de bewindvoerder genoemde kosten ter hoogte van € 125,54 per maand acht de rechtbank redelijk. De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de man dat de vrouw voor deze kosten bijzondere bijstand ontvangt. Uit de brief van 22 augustus 2022 van de gemeente (productie 2 bij het verzoekschrift) volgt dat haar aanvraag voor bijzondere bijstand niet in behandeling is genomen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat de vrouw inmiddels wel bijzondere bijstand ontvangt. Verder acht de rechtbank het niet redelijk dat de vrouw deze kosten uit de bijstandsnorm moet voldoen, gelet op de beperkte hoogte van deze norm.

4.13.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten becijfert de rechtbank de behoefte van de vrouw op € 751,60 per maand.

Aanvullende behoefte

4.14.

Daarna komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de aanvullende behoefte van de vrouw. Van een aanvullende behoefte is sprake als de vrouw niet voldoende eigen inkomsten heeft om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien en zich deze inkomsten in redelijkheid niet kan verwerven.

4.15.

Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw algemene heffingskorting ontvangt zolang sprake is van fiscaal partnerschap. In beginsel eindigt het fiscaal partnerschap op het moment dat het verzoek tot echtscheiding is ingediend en partijen niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven, maar het is voor partijen mogelijk om te kiezen voor fiscaal partnerschap. De rechtbank is van oordeel dat van de bewindvoerder mag worden verwacht dat zij voor de vrouw de financieel meest gunstigste omstandigheden creëert, zoals het ontvangen van een maandelijks bedrag aan algemene heffingskorting. In dat verband houdt de rechtbank rekening met een door de vrouw te ontvangen bedrag aan algemene heffingskorting. Onbetwist is gesteld dat het bedrag aan algemene heffingskorting in 2023 € 3.070,= op jaarbasis bedraagt. De rechtbank sluit bij dit bedrag aan.

4.16.

De rechtbank houdt geen rekening met een door de vrouw te ontvangen zorgtoeslag. De man heeft nagelaten zijn standpunt hieromtrent nader te onderbouwen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de bewindvoerder lag dit wel op zijn weg.

4.17.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten becijfert de rechtbank de aanvullende behoefte van de vrouw op (€ 751,60 -/- € 255,83 =) € 495,77 netto per maand. Dit betreft bruto een bedrag van afgerond € 786,= per maand.

Draagkracht van de man

4.18.

Vervolgens moet worden beoordeeld in hoeverre de man draagkracht heeft om in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien.

4.19.

Tussen partijen is niet in geschil dat de man over voldoende draagkracht beschikt om volledig in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de man met ingang van 18 september 2023 een bijdrage voor de vrouw voldoet van afgerond € 786,= bruto per maand. De rechtbank wijst het verzoek om de bijdrage te voldoen op een door de bewindvoerder aan te geven rekening af, nu hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat.

5 De beslissing

De rechtbank

bepaalt dat de door de man te betalen bijdrage voor het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 18 september 2023 wordt vastgesteld op € 786,= (zevenhonderdzesentachtig euro) bruto per maand, voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. Meyboom, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023.