Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-05-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:3248, 10836417 CV EXPL 23-5133 (T)

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-05-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:3248, 10836417 CV EXPL 23-5133 (T)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 mei 2024
Datum publicatie
22 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:3248
Zaaknummer
10836417 CV EXPL 23-5133 (T)

Inhoudsindicatie

Huur woonruimte. Verhuurder stelt dat de zoon van de huurder, die altijd in het gehuurde heeft gewoond, zonder recht of titel in het gehuurde verblijft (moeder is contractspatij en is inmiddels overleden). Hij wordt in de gelgenheid gesteld dat te bewijzen. Zoon wordt gelijktijdig in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij als huurder van het gehuurde moet worden gekwalificeerd. Daarnaast komt nog het beroep van zoon op artikel 7:268 lid 2 BW, het beroep van zoon op artikel 4:5 BW en het gezag van gewijsde van een eerder vonnis over het gehuurde ter sprake.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Tilburg

Zaaknummer: 10836417 \ CV EXPL 23-5133

Vonnis van 1 mei 2024

in de zaak van

[eiser in conventie] ,

wonende te [plaats 1] ( [land] ),

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

hierna te noemen: [eiser in conventie] ,

gemachtigde: mr. L.N.J.B. van Osch, advocaat te Tilburg,

tegen

[gedaagde in conventie] ,

wonende te [plaats 2] ,

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,

gemachtigde: mr. drs. I. Heijselaar, advocaat te Amsterdam.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 21 februari 2024 met de daarin genoemde stukken;

- de op 6 maart 2024 ter griffie ontvangen incidentele conclusie ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);

- de op 6 maart 2024 ter griffie ontvangen conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende een verzoek tot voeging ex artikel 220 Rv; - de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 19 maart 2024;

- de ter mondelinge behandeling door [eiser in conventie] overgelegde debiteurenkaart.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser in conventie] is de eigenaar van de woning, staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats 2] aan het [adres] (verder: de woning).

2.2.

Op 22 april 2016 is er een huurovereenkomst gesloten tussen [eiser in conventie] en [erflater] , de moeder van [gedaagde in conventie] (verder: erflater). [gedaagde in conventie] is feitelijk de woning gaan bewonen zonder dat hij daarvoor een tegenprestatie diende te leveren. Erflater betaalde de huur voor de woning aan [eiser in conventie] .

2.3.

Tussen [eiser in conventie] en erflater heeft in 2021 een procedure gelopen met betrekking tot het gebruik van het gehuurde door [gedaagde in conventie] . De kantonrechter te Tilburg heeft op 20 oktober 2021 geoordeeld dat alle fietsen, auto’s, autobanden en andere goederen die niet geacht worden te dienen voor dagelijks gebruik in en om de woning dienen te worden verwijderd, op straffe van een dwangsom. Ook heeft de kantonrechter geoordeeld dat erflater de indexatie van de huur, de achterstallige huur en de proceskosten dient te voldoen.

2.4.

Op 21 februari 2023 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch het vonnis van de kantonrechter van 20 oktober 2021 bekrachtigd en erflater veroordeelt in de kosten van het hoger beroep. In het arrest is onder andere opgenomen:

“(...) 3.9.1. [erflater] vordert in hoger beroep dat het hof voor recht verklaart dat [gedaagde in conventie] (haar zoon) medehuurder is. Zij heeft erop gewezen dat [eiser in conventie] in dit verband in zijn inleidende dagvaarding hierover zelf heeft gesteld dat het de bedoeling was en is dat [gedaagde in conventie] de woning zou huren en dat [gedaagde in conventie] de woning ook steeds heeft bewoond. Hoewel het hof van oordeel is dat uit deze eigen stelling van [eiser in conventie] blijkt dat [gedaagde in conventie] partij is bij de huurovereenkomst, kan het hof niet de gevorderde verklaring voor recht geven. Dat heeft een procesrechtelijke reden. (...)

3.9.3. (...)

Het hof wijst er overigens nogmaals op dat het kennelijk ook de bedoeling van [eiser in conventie] en [erflater] was dat [gedaagde in conventie] de woning feitelijk zou huren en derhalve materieel partij is bij deze huurovereenkomst. (...)”.

2.5.

Erflater is op [datum] 2023 overleden. [gedaagde in conventie] en [naam] zijn de erfgenamen van erflater. Op 8 juni 2023 heeft [eiser in conventie] het vonnis van de kantonrechter van 20 oktober 2021 en het arrest van het gerechtshof van 21 februari 2023 betekend aan de erfgenamen van erflater.

2.6.

Op 20 oktober 2023 heeft [gedaagde in conventie] een procedure aanhangig gemaakt, waarin hij een verklaring voor recht vordert dat hij met ingang van 23 april 2023, dan wel de vonnisdatum in die zaak, huurder is van de woning, met veroordeling van [eiser in conventie] in proceskosten, de wettelijke rente daarover en de nakosten. De zaak is bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer 10889827 CV EXPL 24-318.

3 Het geschil

In de incidenten en de hoofdzaak

In conventie:

3.1.

[eiser in conventie] vordert om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij vooraad:

- in het incident (voeging) de onderhavige zaak te voegen met de zaak onder zaaknummer 10889827 CV EXPL 24-318;

- in het incident (provisionele voorziening) en primair in de hoofdzaak [gedaagde in conventie] te veroordelen:

-

de woning te ontruimen en ontruimd te houden, met machtiging aan [eiser in conventie] om de ontruiming te bewerkstellingen, al dan niet met behulp van de sterke arm;

-

de huurtermijnen tot de ontruiming van het gehuurde te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;

- subsidiair in de hoofdzaak:

 de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde in conventie] te veroordelen de woning te ontruimen en ontruimd te houden, met machtiging aan [eiser in conventie] om de ontruiming te bewerkstellingen, al dan niet met behulp van de sterke arm;

- in het incident en primair en subsidiair in de hoofdzaak [gedaagde in conventie] te veroordelen in de proceskosten.

3.2.

[eiser in conventie] stelt ter onderbouwing van zijn vordering tot voeging van deze zaak met de zaak onder zaaknummer 10889827 CV EXPL 24-318 dat beide zaken gaan over de vraag of [eiser in conventie] als huurder kan worden gekwalificeerd.

3.3.

[eiser in conventie] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen in de hoofdzaak en de verdere vorderingen in de incidenten dat de huurovereenkomst met erflater is gesloten. Door het overlijden van erflater bestaat er geen rechtsverhouding meer tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] , zodat [gedaagde in conventie] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft. Voor het geval er een huurovereenkomst bestaat tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] wordt deze niet nagekomen. De huur wordt op onregelmatige momenten betaald en inmiddels is er een huurachterstand ontstaan. Ook zou [gedaagde in conventie] , in dat geval, (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor alle kosten en dwangsommen, die zijn toegewezen in de procedure tussen [eiser in conventie] en erflater. Er is dan ook voldoende grond om de huurovereenkomst te ontbinden en op die grond de ontruiming toe te kennen.

3.4.

[gedaagde in conventie] voert aan dat erflater huurster was, zodat, nu zij is overleden, [eiser in conventie] de erfgenamen aan had moeten spreken en niet [gedaagde in conventie] in persoon. Voor zover hieraan voorbij wordt gegaan, voert [gedaagde in conventie] aan dat hij binnen de daarvoor geldende termijn een beroep op artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft gedaan, zodat hij een beroep kan doen op ontruimingsbescherming zolang in de onlangs aanhangig gemaakte procedure nog geen onherroepelijke beslissing is. Hij zit dus niet zonder recht of titel in het gehuurde. Daarbij heeft het hof [gedaagde in conventie] gekwalificeerd als materieel huurder, omdat het de bedoeling van de partijen bij de huurovereenkomst was dat [gedaagde in conventie] daar zou gaan wonen. De onregelmatige betaling van de huur is ontstaan door onenigheid tussen de erfgenamen van erflater. Van de huurachterstand kan [gedaagde in conventie] dus geen verwijt worden gemaakt. Er is dus geen grond om de vorderingen van [eiser in conventie] toe te wijzen.

In reconventie:

3.5.

[eiser in reconventie] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

-

voor recht te verklaren dat hij met ingang van 23 april 2023, dan wel vanaf heden, de huurder is van het gehuurde;

-

voor recht te verklaren dat sprake is van achterstallig onderhoud en gebreken;

-

[eiser in reconventie] te veroordelen het achterstallig onderhoud uit te voeren en de gebreken te verhelpen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;

-

de huurprijs tot 30% te verminderen vanaf aanvang van de huurovereenkomst totdat de gebreken zijn verholpen;

-

te bepalen dat het bedrag van € 14.733,10, althans een ander verschuldigd bedrag, op grond van artikel 4:5 BW kan worden voldaan na afwikkeling van de nalatenschap van erflater;

-

[eiser in reconventie] te veroordelen in de proceskosten, nakosten en de wettelijke rente.

3.6.

[eiser in reconventie] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen dat hij als huurder van het gehuurde moet worden gekwalificeerd. Hij verwijst daarbij naar zijn stellingen in conventie. Daarnaast voert hij aan dat [verweerder in reconventie] gedurende de huurovereenkomst geen onderhoud aan het gehuurde heeft verricht. Naast achterstallig onderhoud zijn er inmiddels ook diverse gebreken aan het gehuurde ontstaan, welke gebreken in de loop van de tijd (ook tijdens de eerdere procedure tussen [verweerder in reconventie] en erflater) aan [verweerder in reconventie] zijn gemeld. Deze zijn echter niet hersteld. [eiser in reconventie] heeft dan ook recht op huurprijsvermindering en belang bij een vordering tot nakoming van de huurovereenkomst door [verweerder in reconventie] . Voor zover hij in conventie een bedrag verschuldigd is aan [verweerder in reconventie] vraagt [eiser in reconventie] om deze te mogen voldoen, nadat de nalatenschap van erflater is verdeeld.

3.7.

[verweerder in reconventie] voert aan dat [eiser in reconventie] niet als huurder kan worden gekwalificeerd, zodat de huurovereenkomst is komen te eindigen na het overlijden van erflater. Als uitgegaan wordt van de uitspraak van het hof, moet [verweerder in reconventie] als huurder worden gekwalificeerd vanaf 1 mei 2016 en niet vanaf 23 april 2023. Met betrekking tot het onderhoud van de woning voert [verweerder in reconventie] aan dat het juist is dat sprake is van achterstallig onderhoud, maar niet is er sprake van dermate achterstallig onderhoud en gebreken dat [eiser in reconventie] recht zou hebben op huurprijsvermindering. Daarnaast is [verweerder in reconventie] niet in verzuim geraakt. Er is enkel gesproken tussen partijen over mogelijke gebreken, maar [eiser in reconventie] heeft nimmer om herstel verzocht. Ook is [verweerder in reconventie] door [eiser in reconventie] niet in gebreke gesteld. De door [eiser in reconventie] ingestelde vordering die voortvloeit uit de nalatenschap van erflater kan in deze procedure niet worden toegekend, nu deze door de erfgenamen moet worden ingesteld en niet door [eiser in reconventie] in persoon.

4 De beoordeling

5 De beslissing