Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-06-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5506, 11020082 AZ VERZ 24-20 (E)
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-06-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5506, 11020082 AZ VERZ 24-20 (E)
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 13 juni 2024
- Datum publicatie
- 15 augustus 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2024:5506
- Zaaknummer
- 11020082 AZ VERZ 24-20 (E)
Inhoudsindicatie
Verzoek tot vernietiging opzegging arbeidsovereenkomst door werknemer. Vraag of er sprake is van een voortgezette arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat werknemer in de gegeven omstandigheden de verklaringen en gedragingen van werkgeefster zo heeft mogen begrijpen dat de bestaande arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet na 1 februari 2024.
Uitspraak
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 11020082 AZ VERZ 24-20
beschikking d.d. 13 juni 2024
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [plaats 1]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. P.F. van den Brink en mr. D.C. Windmeijer
tegen
[verweerder] B.V.
gevestigd te [plaats 2]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. A.H.M. Booijink
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 4 april 2024 ontvangen verzoekschrift met producties;
- het daarop ontvangen verweerschrift met producties;
- de op 30 april 2024 ingekomen aanvullende producties van [verzoeker] ;
- de mondelinge behandeling op 2 mei 2024
- de door [verzoeker] en [verweerder] overgelegde pleitaantekeningen.
De mondelinge behandeling heeft in aanwezigheid van partijen plaatsgevonden op
2 mei 2024. Van hetgeen met partijen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.
2 De feiten
[verzoeker] , geboren [geboortedag] 1983, is op 1 februari 2023 op basis van een arbeidsovereenkomst van 1 jaar in dienst getreden bij [verweerder] , in de functie van Chief Operating Officer (COO), met een laatstverdiend salaris van € 9.720,- bruto per maand, exclusief emolumenten.
De arbeidsovereenkomst luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“18. Recht op verkrijging van aandelen
Onder voorwaarde van de wettelijk en statutair vereiste goedkeuringen
door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders, heeft Werknemer een
niet-overdraagbaar recht op verkrijging van 2,5% van het uitstaande
aandelenkapitaal van de moedermaatschappij van Werkgever, om niet. Dit
recht vervalt bij beëindiging van het dienstverband van Werknemer,
ongeacht de reden van de beëindiging van het dienstverband."
Binnen een termijn van 9 maanden na indiensttreding vindt er een
evaluatie plaats op basis waarvan wordt besloten of het contract wordt
verlengd."
Op 25 oktober 2023 heeft er op initiatief van de HR manager bij [verweerder] een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [naam 1] (CEO) en [verzoeker] .
Op 21 november 2023 heeft er een evaluatiegesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] als beoordelaar) en [verzoeker] . Daarin wordt – voor zover van belang – het volgende vermeld:
"Eindconclusie beoordeling Goed
Toelichting (algemene indruk van het functioneren): [verzoeker] functioneert
prima als COO en heeft zich ook staande weten te houden in de moeilijke
periode welke achter ons ligt. Heeft zich sinds indiensttreding goed
ingewerkt en maakt progressie met het organiseren van de productie. Zeer
gedreven en besteedt eveneens veel tijd aan extra zaken zoals MT,
heidagen etc."
(…)
"Je hebt te kennen gegeven de ambitie te hebben CEO te willen worden
van de organisatie. We hebben recentelijk afgesproken dat je de komende
tijd gaat werken aan de uitvoering van de opdrachten intern (efficiëntie en
effectieve afweking van klantopdrachten, verhogen stabiliteit in de
productie) zodat de basis van onze organisatie op orde is. Als dat op orde
is kan ook de combinatie van CEO en COO gemaakt worden aangezien
uitsluitend de CEO functie in onze (kleine) organisatie geen dagtaak is als
alles draait zoals het zou moeten. Beoordeling van e.e.a. zal plaats vinden
op 1-7-2024."
Op 24 januari 2024 heeft [verweerder] schriftelijk het volgende aan [verzoeker] bericht:
"Om maar meteen met de deur in huis te vallen: het bestuur van [verweerder] -
Pommec, heeft besloten jouw contract, dat eindigt op 1 februari a.s., niet
te verlengen. Over de gevolgen daarvan zouden wij graag met jou
afspraken maken. Uitdrukkelijk willen we gezegd hebben dat het hiervoor
genoemde besluit niets te maken met jou als persoon; als persoon
waarderen wij jou zeer en je bent ook fijne, vriendelijke en behulpzame
collega. Ook aan enthousiasme en drive ontbreekt het niet!"
(…)
"In plaats van te wachten tot 1 juli, vonden we het daarom fair om die
verwachtingen en de conclusie nu al met jou te delen, temeer omdat zoals
al aangegeven we ook niet de verwachting hebben dat in de komende
maanden die mening ineens zal gaan veranderen."
(…)
"Het voorgaande in aanmerking genomen zouden wij graag enkele
afspraken met jou maken. Wat ons betreft zouden wij graag naar een
"zachte landing" toewerken hetgeen inhoudt dat:
• wij jou de gelegenheid willen bieden gedurende 2-3 maanden gewoon
door te werken en in die tijd ander werk te vinden. Dan kun je
solliciteren vanuit een bestaande dienstbetrekking hetgeen ons een
voordeel lijkt. In de tussentijd zullen wij natuurlijk ook proberen
invulling te geven aan de vrijkomende vacature. Consequentie is dat
we jou dan een contract voor 3 maanden zullen aanbieden.
• wij zullen intern geen mededeling doen van hetgeen tussen ons
besproken is. Dat geeft jou ook de mogelijkheid gewoon door te
werken en zelf de aankondiging te doen van een andere dienst-
betrekking nadat je deze gevonden hebt.
• In deze drie maanden blijven uiteraard alle arbeidsvoorwaarden
gehandhaafd op het huidige niveau."
Daarop heeft [verzoeker] bij e-mail van 28 januari 2024 aan [verweerder] als volgt gereageerd:
"Er is op dit moment sprake van een contract tot in ieder geval 1 februari
2025. Er heeft immers een evaluatie met [naam 1] plaatsgevonden op 25
oktober om 10:00 in [plaats 2] , zoals ook contractueel is vast-
gelegd. "Binnen een termijn van 9 maanden na indiensttreding vindt er een
evaluatie plaats op basis waarvan wordt besloten of het contract wordt
verlengd.".
[naam 1] gaf zelf aan dat deze evaluatie voor 1 november 2023 moet plaats-
vinden. In deze evaluatie refereerde [naam 1] expliciet naar het bovenstaande
punt in het contract. [naam 2] had hem hierop geattendeerd. In deze
evaluatie gaf [naam 1] aan dat hij met [naam 3] en [naam 4] heeft geconsulteerd over
het verlengen van mijn contract. Dit gesprek was positief en [naam 1] gaf aan
dat het bestuur mijn contract onder dezelfde voorwaarden wilde verlengen.
Dit heb ik mondeling aanvaard. Verder hebben we ook gesproken over een
toekomstige rol als CEO en hebben we elkaar de hand geschud.
Omdat ik een contract heb tot 1 februari 2025, is er geen sprake van einde
contract van rechtswege op 1 februari aanstaande. Daarom kan ik het aan-
bod tot een contract voor 3 maanden niet accepteren. Ik stel voor om
komende week vanuit huis te werken waarmee ik jullie zonder tegenbericht
akkoord vertrouw."
In reactie op deze e-mail heeft [naam 1] per e-mail van 29 januari 2024 een
bespreking voorgesteld om "de mogelijkheden te bespreken om tot een oplossing te
komen voor de ontstane situatie".
Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 30 januari 2024. Namens [verweerder] waren
[naam 1] en [naam 3] (bestuurslid) aanwezig. [verzoeker] heeft het gesprek opgenomen en een transcript opgemaakt. Dit transcript luidt als volgt:
" [naam 1]
[11:36 - 11:48] Nee, kijk in die zin is die contractverlenging wel
gesproken. Daar zijn we het over eens. Natuurlijk. Want als je bij 1-7 wil
komen moet je eerst een contractverlenging hebben. En dan is het langs 1-
2. En het kan niet zijn dat je zegt daar beëindig ik. En we gaan op 1-7.
[11:48 - 11:49] Nee, natuurlijk niet.
[naam 1]
[11:49 - 12:03] Dus is er wel van een contractverlenging eigenlijk
gesproken. Alleen voor een bepaalde periode dat we gingen evalueren of
zich de situatie zo ging ontwikkelen zoals wij dat voor ogen hadden. En
natuurlijk hadden we daar het goede vertrouwen in.
[12:03 - 12:17] En dat is eigenlijk ook door ons beiden zo ervaren. Denk
ik. En daarom hebben we daar ook niet heel precies piketpaaltjes geslagen
van. Want dat is eigenlijk ook niet heel precies. Alleen die 1-7 die staat wel
op het papier want we hebben wel gezegd dat je krijgt
[12:17 - 12:29] een periode om te laten zien dat dat kan. Dat je dat kunt.
En daar hebben we een piketpaaltje voor geslagen. Dus dat we op 1-7
hebben gezegd van dan vindt u evaluatie kans.
[12:30 - 12:43] Maar dat wil niet zeggen dat we daarmee dus een
contractverlenging tot 1 februari van het jaar erop hebben hadden
gesproken. Want dat zou natuurlijk ook heel gek zijn. Dus we zeggen we
gaan op 1-7 evalueren. Komen tot de conclusie dat we daar een contract¬
verlenging hebben.
[12:43 - 12:53] Dat we het niet gaan zoals we denken. Maar dan gaan we
toch nog een half jaar of nog zeven maanden blijven dan verder. Zo is het
natuurlijk ook niet."
Na afloop van het gesprek heeft [verzoeker] van [naam 1] een brief meegekregen. Deze
brief is gedateerd op 29 januari 2024. In de brief staat onder andere:
"Ik wil hierbij uitdrukkelijk afstand nemen van hetgeen je hier vermeld aangezien ik nooit met jou een verlenging van jouw arbeidsovereenkomst tot 1-2-2025 ben overeengekomen. Wij hebben het überhaupt niet zo duidelijk over contractverlenging gehad (en daarvoor heb ik ook niet [naam 3] en [naam 4] geconsulteerd) maar omdat de start een 'beetje vals' was sprake
wij over een periode waarin je kunt laten zien dat je daadwerkelijk in staat bent de productie aan te sturen. Ook is in dat verband 1 juli 2024 in de beoordeling opgenomen. Dit houdt echter geen overeengekomen contract verlenging in.
Wij blijven aldus bij de opzegging van jouw arbeidsovereenkomst per 1-2-2024 alsmede ons aanbod zoals geformuleerd in de brief aan jou. Graag zouden wij met jou de mogelijkheden bespreken om de door ons voorgestane "zachte landing" te realiseren."
In reactie daarop heeft [verzoeker] zich door middel van een e-mail van 13 februari 2024 van zijn gemachtigde aan de gemachtigde van [verweerder] op het standpunt gesteld dat zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst is verlengd tot 1 februari 2025 en heeft hij zich beschikbaar gesteld voor de overeengekomen werkzaamheden en aanspraak gemaakt op loondoorbetaling. Tevens heeft [verzoeker] aanspraak gemaakt op overdracht van 2,5% in het aandelenkapitaal van [holding] B.V..
[verweerder] heeft zich vervolgens vastgehouden aan het standpunt dat de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2024 is geëindigd, waarna [verzoeker] een eindafrekening heeft ontvangen, bestaande uit een aanzegvergoeding, een transitievergoeding, uitbetaling van het vakantiegeld en uitbetaling van openstaande vakantiedagen.
3 Het verzoek en het verweer
[verzoeker] berust in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2024. [verzoeker] verzoekt – samengevat – [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 115.473,60 bruto, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging zoals bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW van € 9.720,00 bruto en een schadevergoeding van € 312.500,00 vermeerderd met rente en kosten.
[verzoeker] heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
[verzoeker] is met ingang van 1 februari 2023 bij [verweerder] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 februari 2024. [verweerder] heeft per brief van 24 januari 2024 aan [verzoeker] medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] per 1 februari 2024 eindigt. Dit terwijl [verzoeker] met [verweerder] eerder een verlenging van zijn arbeidsovereenkomst tot 1 februari 2025 is overeengekomen en [verzoeker] ook niet met de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst heeft ingestemd. Aldus heeft [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] in strijd met artikel 7:671 BW én onregelmatig opgezegd. [verzoeker] verzoekt dan ook om veroordeling van [verweerder] tot betaling van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging aan [verzoeker] . Voorts verzoekt [verzoeker] veroordeling van [verweerder] tot betaling van schadevergoeding vanwege de niet-nakoming door [verweerder] van de afspraak met [verzoeker] dat hij recht heeft op 2,5% van het uitstaande aandelenkapitaal van de moedermaatschappij van [verweerder] , om niet.
[verweerder] voert ter motivering van haar verweer – samengevat – het volgende aan.
Er is geen sprake van een (onregelmatige) opzegging maar van een aanzegging ex artikel 7:668 Burgerlijk Wetboek (BW) tijdens een lopende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Deze arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd per 1 februari 2024.
Weliswaar was er in oktober/november 2023 nog de intentie om [verzoeker] meer tijd te geven zich te bewijzen – maar is er geen contractverlenging overeengekomen noch toegezegd – echter het onvoldoende functioneren en het gebrek aan vertrouwen dat [verzoeker] daarin zal verbeteren, heeft [verweerder] doen besluiten [verzoeker] in een gesprek op 24 januari 2023 aan te zeggen de arbeidsovereenkomst niet te willen verlengen. Verder voert [verweerder] aan dat niet is voldaan aan de voorwaarde van de wettelijk en statutair vereiste goedkeuringen door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders, noch is [verweerder] terzake het vermeende recht op aandelen in verzuim, waardoor [verzoeker] geen recht op schadevergoeding heeft, danwel – als niet aanstonds tot afwijzing wordt overgegaan – zou deze vordering overeenkomstig artikel 7:686a lid 10 BW van deze procedure moeten worden (af)gesplitst.
Tot slot verzoekt [verweerder] voorwaardelijk, namelijk voor het geval de vordering wegens onregelmatige opzegging wordt toegewezen, deze vordering te verrekenen met de reeds aan [verzoeker] betaalde aanzegvergoeding.