Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-06-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:3903, 11668588 VV EXPL 25-18 (E)

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-06-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:3903, 11668588 VV EXPL 25-18 (E)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
20 juni 2025
Datum publicatie
24 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2025:3903
Zaaknummer
11668588 VV EXPL 25-18 (E)

Inhoudsindicatie

Werkgever heeft betaling van het loon gestaakt, omdat werknemer weigert te werken. Werknemer vordert betaling van het loon. Die vordering wordt afgewezen. Er is onvoldoende aannemelijk geworden dat werknemer was vrijgesteld van werk, zoals zij stelt. Dat blijkt niet uit het convenant tussen werknemer en haar voormalige echtgenoot/de voormalige bestuurder van werkgever. Dat wijst juist op het tegendeel. Evenmin zijn er andere omstandigheden gesteld of gebleken die erop wijzen dat werknemer niet meer hoefde te werken. De omstandigheid dat wergever werknemer, na jaren en een ontbindigsprocedure, in januari 2024 heeft opgeroepen voor een werkoverleg, maakt op zichzelf nog niet dat er dus een vrijstelling voor het werk was. Gelet op de moeizame relatie tussen werknemer en haar voormalige echtgenoot/de voormalige bestuurder van werkgever was het begrijpelijk dat werkgever er eerder voor koos om werknemer niet op te roepen. Evenmin wordt werknemer gevolgd in haar stelling, inhoudende dat zij na 11 jaar niet werken erop mocht vertrouwen dat werkgever niet langer wilde dat zij nog kwam werken. Voor een beroep op rechtsverwerking is enkel tijdsverloop onvoldoende. Daarvoor zijn bijkomstige omstandigheden vereist. Die zijn niet gesteld of gebleken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Bergen op Zoom

Zaaknummer: 11668588 \ VV EXPL 25-18

Vonnis in kort geding van 20 juni 2025

in de zaak van

[werknemer] ,

te [plaats 1] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [werknemer] ,

gemachtigde: mr. G. Bloem,

tegen

[werkgever] B.V.,

te [plaats 2] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [werkgever] ,

gemachtigde: mr. R.A. Oliemans.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 1 mei 2025 met producties 1 tot en met 11;

-

de conclusie van antwoord met producties A en B;

-

de mondelinge behandeling van 6 juni 2025 en de door mr. Bloem overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.

1.2.

Na sluiting van de mondeling behandeling heeft de kantonrechter vonnis bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1.

[werknemer] is op 1 september 2013 in dienst getreden van [werkgever] in de functie van Secretarieel medewerkster op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

2.2.

[werknemer] is gehuwd geweest met de heer [ex-partner] . Hij is (indirect) aandeelhouder van [werkgever] . Voorheen was hij ook de bestuurder van [werkgever] . In 2018 zijn [werknemer] en [ex-partner] gescheiden. In het echtscheidingsconvenant staat, voor zover van belang:

Artikel 1. PARTNERALIMENTATIE

1.1

Tussen partijen wordt geen partneralimentatie overeengekomen omdat beide partijen ten tijde van het ondertekenen van het convenant in staat zijn in hun eigen levensonderhoud te voorzien.

1.2

De vrouw zal een beroepsopleiding volgen. Zij zal in ieder geval een MBO-opleiding volgen. Zij kan de kosten daarvan bij de man declareren. De man zal deze kosten voldoen aan de vrouw tot een maximum van

€ 4.000,-- netto in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de opleidingsinstelling.

De betalingen die met deze opleiding gemoeid zijn, zullen niet door de man worden opgevoerd als alimentatie.

De vrouw zal werken in loondienst van een besloten vennootschap die voor honderd procent een dochter is van een holding die volledig eigendom is van de man, waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is.

De besloten vennootschap waarvoor de vrouw werkt zal aan de vrouw betalen een bedrag van € 1.500,-- netto per maand te vermeerderen met 8% vakantiegeld. Dit bedrag zal jaarlijks worden verhoogd met inflatiecorrectie conform het gemiddelde prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie (2018=100).

1.3

De vrouw zegt toe geheel of gedeeltelijk ontslag te zullen nemen uit haar hierboven omschreven dienstbetrekking indien en voor zover zij op andere wijze in haar levensonderhoud voorziet, bijvoorbeeld indien zij een passende en gelijkwaardige betrekking elders heeft aanvaard. De vrouw zal zich inspannen om een passende en gelijkwaardige betrekking elders te vinden.”

2.3.

Op 9 augustus 2023 hebben [werkgever] en [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] ingediend bij de kantonrechter van deze rechtbank. Bij beschikking van 7 december 2023 is [bedrijf 1] niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek en is het verzoek van [werkgever] afgewezen, omdat een voldragen grond voor ontbinding ontbreekt.

2.4.

Geen van partijen heeft rechtsmiddelen aangewend tegen de beschikking.

2.5.

Bij brief van 15 januari 2024 heeft mevrouw [naam 1] , werkzaam bij [werkgever] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , onder verwijzing naar de beschikking van 7 december 2023 aan [werknemer] bericht dat zij wordt gedetacheerd aan [bedrijf 2] . [werknemer] is opgeroepen voor een werkbespreking met mevrouw [naam 2] .

2.6.

[werknemer] heeft geweigerd mee te werken aan een werkbespreking. In haar brief van 11 februari 2024 heeft zij geantwoord aan [naam 1] dat in de beschikking van 7 december 2023 niet is te lezen dat zij effectief werkzaamheden zou moeten gaan verrichten. Zij heeft in de brief aanspraak gemaakt op betaling van de emolumenten in de toepasselijke cao die nog niet zijn betaald.

2.7.

Partijen hebben gecorrespondeerd, maar hebben geen overeenstemming bereikt.

2.8.

Bij brief van 7 mei 2024 heeft de gemachtigde van [werkgever] bericht dat er werkweigering is van [werknemer] . Namens [werkgever] is een voorstel gedaan voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daarbij is gemeld dat indien [werknemer] het voorstel niet aanvaardt, de loonbetaling zal worden gestaakt vanwege de werkweigering.

2.9.

[werknemer] heeft het voorstel afgewezen.

2.10.

[werkgever] heeft de betaling van het loon vanaf juni 2024 gestaakt.

3 Het geschil

3.1.

[werknemer] vordert bij vonnis, bij wege van voorlopige voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. [werkgever] te veroordelen tot onmiddellijke betaling aan [werknemer] van de navolgende bedragen:

a. loon vanaf 1 juni 2024 tot en met 31 december 2024 ad € 14.018,27 netto en het loon vanaf 1 januari tot en met 31 maart 2025 ad € 6.206,10 netto, totaal aan hoofdsom een bedrag van € 20.224,37 netto, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding,

b. loon vanaf 1 april 2025 ad € 2.068,70 netto per maand tot aan de datum van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst,

c. de wettelijke verhoging van 50% over b in geval van te late betaling,

d. de 13e maand over de periode 2020 tot en met 2024 ad € 8.422,76 netto,

e. de wettelijke verhoging van 50% over d,

f. de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding,

g. buitengerechtelijke incassokosten ad € 997,24, subsidiair in redelijkheid vast te stellen op € 500,00,

2. [werkgever] te veroordelen tot afgifte aan [werknemer] van correcte loonstroken en jaaropgaven ten name van [werkgever] vanaf 1 september 2013, dan wel vanaf 1 januari 2020 tot aan de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou zijn geëindigd, zulks binnen zeven dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis en onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [werkgever] hiermee in gebreke blijft,

3. [werkgever] te gelasten [werknemer] correct en met terugwerkende kracht per 1 september 2013 aan te melden bij het UWV, Belastingdienst en Pensioenfonds PFZW met [werkgever] als werkgever, zulks binnen zeven dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [werkgever] hiermee in gebreke blijft,

4. [werkgever] te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2.

[werknemer] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [werkgever] ten onrechte de loonbetaling heeft gestaakt vanaf juni 2024 en dat zij vanaf 2020 heeft verzuimd om de 13e maand/eindejaarsuitkering in de toepasselijke cao GGZ te betalen.

3.3.

[werkgever] voert verweer.

3.4.

Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing