Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-01-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:407, 11322731 \ AZ VERZ 24-32
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-01-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:407, 11322731 \ AZ VERZ 24-32
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 januari 2025
- Datum publicatie
- 13 februari 2025
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2025:407
- Zaaknummer
- 11322731 \ AZ VERZ 24-32
Inhoudsindicatie
Het tot tweemaal toe weigeren van de opdracht om citrusschillers te verpakken, levert geen dringende reden op voor ontslag op staande voet. Hoewel de werknemer op basis van vóór het ontslag op staande voet gemaakte afspraken op korte termijn uit dienst zou gaan, wordt aan de werknemer op zijn verzoek toch een billijke vergoeding toegekend. Hij heeft de beëindigingsovereenkomst met daarin de gemaakte afspraken namelijk rechtsgeldig ontbonden op grond van zijn wettelijke herroepingsrecht nadat het ontslag op staande voet heeft plaatsgevonden.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer / rekestnummer: 11322731 \ AZ VERZ 24-32
Beschikking van 7 januari 2025
in de zaak van
[de werknemer] ,
te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [de werknemer] ,
gemachtigde: mr. W.J. Jurgers,
tegen
[de werkgever] H.O.D.N. [bedrijf],
te [plaats 2] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [de werkgever] ,
procederend in persoon.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 24 september 2024 ontvangen verzoekschrift met producties;
- de video-opname aan de zijde van [de werkgever] , verzonden via WeTransfer en door de kantonrechter ontvangen op 4 december 2024;
- de mondelinge behandeling van 10 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Tijdens de mondelinge behandeling is medegedeeld dat vandaag schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
2 De feiten
[de werknemer] is op 1 mei 2022 in dienst getreden bij [de werkgever] . De laatste functie die [de werknemer] heeft uitgevoerd is die van Logistiek medewerker. Het laatst verdiende loon bedraagt € 1.576,72 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
Partijen zijn op 19 juli 2024 overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst van [de werknemer] met wederzijds goedvinden zou worden beëindigd op 31 augustus 2024. De afspraken die partijen hebben gemaakt over de afwikkeling van het dienstverband zijn vastgelegd in een beëindigingsovereenkomst. Daarin is onder meer bepaald dat [de werknemer] in de periode van 1 tot en met 31 augustus 2024 zou worden vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van loon en dat [de werkgever] [de werknemer] de wettelijke transitievergoeding zou betalen.
Vervolgens is [de werknemer] op 24 juli 2024 op staande voet ontslagen. Twee dagen later, op 26 juli, heeft [de werkgever] het ontslag op staande voet schriftelijk aan hem bevestigd. In deze ontslagbrief wordt als reden voor het ontslag aangevoerd dat [de werknemer] hardnekkig heeft geweigerd een redelijke opdracht uit te voeren.
De gemachtigde van [de werknemer] heeft de beëindigingsovereenkomst per brief van 30 juli 2024 ontbonden.
3 Het geschil
in het verzoek van [de werknemer]
verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [de werkgever] te veroordelen tot betaling van:
I. een gefixeerde schadevergoeding van € 2.087,38 bruto wegens onregelmatige opzegging, onder gelijktijdige verstrekking van een correcte bruto/netto specificatie, dit laatste op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [de werkgever] hiermee in gebreke blijft;
II. de transitievergoeding van € 1.323,79 bruto, onder gelijktijdige verstrekking van een correcte bruto/netto specificatie, dit laatste op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [de werkgever] hiermee in gebreke blijft;
III. een billijke vergoeding van € 1.700,00 bruto, onder gelijktijdige verstrekking van een correcte bruto/netto specificatie, dit laatste op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [de werkgever] hiermee in gebreke blijft;
IV. de eindafrekening van het dienstverband van € 2.272,95 netto, althans het bruto equivalent van € 1.271,14 aan salaris, € 844,02 aan verlofsaldo en € 295,35 aan vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2024 tot aan de dag van algehele voldoening, een en ander onder gelijktijdige verstrekking van een correcte bruto/netto specificatie, dit laatste op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [de werkgever] hiermee in gebreke blijft;
V. de kosten van deze procedure.
[de werknemer] stelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat een dringende reden daarvoor ontbreekt. Hij heeft inmiddels ander werk gevonden en legt zich daarom neer bij het einde van de arbeidsovereenkomst. In plaats daarvan maakt hij aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging, een billijke vergoeding en de transitievergoeding. Verder heeft [de werkgever] de eindafrekening na het einde van het dienstverband wel opgemaakt, maar nog niet uitbetaald.
[de werkgever] voert verweer tegen de verzoeken. Het ontslag op staande voet is volgens hem rechtsgeldig. De verzoeken die daarmee samenhangen moeten daarom worden afgewezen. Verder hoeft [de werkgever] een deel van de eindafrekening niet te betalen, omdat hij een tegenverzoek heeft dat hij daarmee kan verrekenen. Dit tegenverzoek zal hieronder nader worden besproken. Voor zover de kantonrechter toch oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, is [de werkgever] van mening dat de afspraken uit de beëindigingsovereenkomst van 19 juli 2024 moeten worden nageleefd. Dit betekent dat [de werknemer] geen aanspraak kan maken op een billijke vergoeding.
in het (voorwaardelijk) tegenverzoek van [de werkgever]
Voor zover [de werkgever] wordt gevolgd in zijn standpunt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, verzoekt hij de kantonrechter [de werknemer] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 1.882,30 bruto. [de werknemer] heeft hem immers een dringende reden gegeven om hem op staande voet te ontslaan. [de werkgever] wil de door hem te ontvangen vergoeding (gedeeltelijk) verrekenen met wat hij in het kader van de eindafrekening nog aan [de werknemer] moet betalen.
[de werknemer] voert aan dat [de werkgever] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn tegenverzoek, omdat [de werkgever] dit verzoek buiten de wettelijke vervaltermijn van twee maanden heeft ingediend.