Home

Raad van State, 07-07-2000, AA7466 AH6857, 199902600/1.

Raad van State, 07-07-2000, AA7466 AH6857, 199902600/1.

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Raad van State

199902600/1.

Datum uitspraak: 7 juli 2000

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Denkavit Nederland B.V., gevestigd te Voorthuizen, appellante,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 30 augustus 1999 in het geding tussen: appellante en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

1 . Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 1998 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Minister) een verzoek van appellante op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om een afschrift van het zogenoemde rapport-Belloli, afgewezen.

Bij besluit van 30 juli 1998 heeft de Minister het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 30 augustus 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 september 1999, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 november 1999. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 23 december 1999 heeft de Minister een memorie van antwoord ingediend.

Bij brief van 29 februari 2000 heeft appellante nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2000, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. E.A. Buys, advocaat (werkzaam bij appellante), en de Minister, vertegenwoordigd door mr. P.J. Kooiman, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.

Bij brief van 16 mei 2000 heeft appellante verzocht om heropening van het onderzoek op voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek is afgewezen.

2. Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.

In artikel 2 van de Wob is bepaald dat een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij de wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet verstrekt.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In artikel 3, derde lid, van de Wob is bepaald dat een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 .

Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Wob, voor zover hier van belang, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties, of de economische of financiële belangen van de Staat.

2.2 In de zomer van 1997 is onder leiding van een door de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: de Commissie) aangetrokken externe deskundige Belloli een inspectie uitgevoerd, betreffende de Nederlandse aanpak van de bestrijding van de toentertijd heersende varkenspestepidemie. Naar aanleiding hiervan is het rapport-Belloli opgesteld. Het gaat derhalve om een document afkomstig van de Commissie dat (tevens) bij de Minister berust. De Minister heeft aan appellante, evenals aan de Tweede Kamer, uitsluitend een samenvatting van het rapport in de Franse taal verstrekt.

In de beslissing op bezwaar heeft de Minister zich op het standpunt gesteld dat het een concept-rapport betreft dat de status heeft van een werkdocument van de Commissie voor intern gebruik, dat de procedure van hoor en wederhoor met betrekking tot dit concept nog niet is afgerond en dat vertegenwoordigers van de Commissie te kennen hebben gegeven dat het niet mag worden verspreid. Volgens de Minister zou openbaarmaking dan ook schade berokkenen aan de betrekkingen tussen Nederland en de Commissie. Verder zou dit kunnen leiden tot voortijdige beëindiging van de procedure van hoor en wederhoor en daarmee de hoogte van de communautaire bijdrage aan de bestrijding van de varkenspest op negatieve wijze kunnen beïnvloeden.

2.3 Voorop moet worden gesteld dat de Minister geen rekening heeft kunnen houden met de ontwikkelingen die dateren van na het nemen van de beslissing op bezwaar, zoals het uitbrengen van het verslag van de Europese Rekenkamer en het zich niet langer verzetten door Nederland tegen het voorstel van de Commissie om een strafkorting (zogenoemde varkenspestboete) op te leggen, blijkens krantenartikelen uit februari en mei 2000 waarop appellante ter zitting en in haar latere brief heeft gewezen. Deze ontwikkelingen kunnen dan ook niet in de beoordeling worden betrokken. Het staat appellante overigens vrij een nieuw verzoek bij de Minister in te dienen.

Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb van het vertrouwelijk overgelegde stuk kennis te hebben genomen, stelt de Afdeling vast dat in dit geval het belang als beschermd door artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob, waarop de Minister zich onder meer heeft beroepen, aan de orde is. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat in ieder geval ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar door de Commissie aan vertrouwelijkheid van het rapport-Belloli werd gehecht. Dat dit daarna ook het geval was, blijkt uit de afwijzende beslissing van de Commissie van 17 november 1998 op basis van haar eigen gedragscode inzake de toegang tot documenten van de Commissie; Besluit 94190/EGKS, EG, Euratom van de Commissie van 8 februari 1994 (Pb L 046). De Afdeling stelt vast dat bedoeld belang niet voldoende kan worden beschermd door beperking van openbaarmaking tot gedeelten van het document. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de Minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van algemene openbaarmaking van de gevraagde informatie niet opweegt tegen het belang van de betrekking van Nederland met de Commissie, zodat hij het verstrekken van informatie terecht heeft geweigerd met een beroep op de grond, neergelegd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob. De juistheid van de andere door de Minister gehanteerde gronden kan verder in het midden blijven. Voorts valt er geen gemeenschapsrechtelijke regeling aan te wijzen op grond waarvan de Minister niettemin tot openbaarmaking had behoren over te gaan. Het besluit van de Minister om niet meer informatie te verstrekken dan hij heeft gedaan, kan derhalve in stand blijven. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.

Gegeven de toestemming van appellante in hoger beroep aan de Afdeling om mede op grondslag van het vertrouwelijk overgelegde stuk uitspraak te doen, bestaat geen aanleiding tot vernietiging van de aangevallen uitspraak op de grond dat de rechtbank door die toestemming niet te vragen in strijd met artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb heeft gehandeld.

2.4 Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5 Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door dr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P. Hoogenboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Hoogenboom

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op . 7 juli 2000

45-119.

Verzonden:

Voor eensluidend afschrift,

de Secretaris van de Raad van State,

voor deze,