Home

Raad van State, 01-06-2001, AB2070, 200002413/1

Raad van State, 01-06-2001, AB2070, 200002413/1

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Raad

van State

200002413/1.

Datum uitspraak: 1 juni 2001

afdeling

bestuursrechtspraak

Uitspraak in het geding tussen:

1. de stichting "Wijkraad Enschede Noord" en andere, alle te Enschede,

2. [appellant 2] en anderen, allen te Enschede,

3. [appellant 3] en andere, alle te Enschede,

4. [appellant 4] en anderen, allen te Enschede,

appellanten,

en

burgemeester en wethouders van Enschede,

verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 1999, kenmerk Wm 1723, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "S.E. Fireworks BV" een vergunning verleend voor het veranderen van een inrichting voor opslag van vuurwerk op het perceel Tollensstraat 50 te Enschede, kadastraal bekend gemeente Enschede,

sectie L, nummer 1105. Deze vergunning is verleend voor een periode van drie jaar. Dit aangehechte besluit is op 21 juli 1999 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 18 mei 2000, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2000, appellanten sub 2 bij brief van 19 mei 2000, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2000, appellanten sub 3 bij brief van 20 mei 2000, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2000, en appellanten sub 4 bij brief van 26 mei 2000, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2000, beroep ingesteld. Appellanten sub 1, 2 en 3 hebben hun beroep aangevuld bij brieven van 19 juni 2000 en 31 juli 2000. Appellanten sub 4 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 23 augustus 2000. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 27 september 2000 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1, 2 en 3 en verweerders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2001, waar appellanten sub 1, 2 en 3, van wie E. Rolevink en C. van der Horst in persoon en bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, gemachtigde, appellanten sub 4, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. B.J.Th. Bouma en mr. M.H. Blokvoort, beiden advocaat te Enschede, en P.M. Stinenbosch en A. Olthuis, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 20.7 van de Wet milieubeheer vangt de beroepstermijn ter zake van een besluit als bedoeld in artikel 20.6, eerste lid, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb aan met ingang van de dag na de dag waarop een exemplaar van het besluit overeenkomstig artikel 3:44, tweede lid, onder a, van de Awb ter inzage is gelegd.

Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.1.1. Het bestreden besluit is blijkens de stukken op 21 juli 1999 ter inzage gelegd. Gelet op artikel 6:7 van de Awb en artikel 20.7 van de Wet milieubeheer is de termijn om tegen dit besluit beroep in te stellen verstreken op 2 september 1999. Alle beroepschriften zijn buiten deze termijn, te weten ruim een half jaar na afloop daarvan, ingediend. Gelet op artikel 6:11 van de Awb dient te worden bezien of deze termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn.

2.1.2. Appellanten hebben gesteld dat van het ontwerp-besluit niet conform artikel 13.4, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer mededeling is gedaan door aanplakking van een kennisgeving aan het gemeentehuis en dat verweerders, in strijd met artikel 13.4, aanhef en onder b, van deze wet, niet op naam gestelde kennisgevingen van het ontwerp-besluit in een te kleine kring van gebruikers van gebouwde eigendommen in de directe omgeving van de inrichting hebben verspreid. Voorts zouden verweerders van het ontwerp-besluit en van het definitieve besluit op onjuiste wijze mededeling hebben gedaan nu de zakelijke inhoud van de aanvraag onvolledig in deze kennisgevingen is vermeld.

2.1.3. Niet kan worden geoordeeld dat de kennisgeving van het bestreden besluit, nu daarin de aard en de plaats van de inrichting is vermeld, in strijd is met artikel 3:44, tweede lid, aanhef en onder a, juncto artikel 3:19, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Daarbij zij opgemerkt dat artikel 3:20, eerste lid, aanhef, en onder a, van de Awb, waarin de plicht is neergelegd om de zakelijke inhoud van de aanvraag bij de mededelingen als bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, van de Awb te vermelden, uitsluitend betrekking heeft op de mededeling van het ontwerp-besluit. Deze bepaling is niet van overeenkomstige toepassing verklaard voor de mededeling van het definitieve besluit.

Gelet hierop en nu ook overigens van het tegendeel niet is gebleken, moet worden geoordeeld dat verweerders van het bestreden besluit op juiste wijze mededeling hebben gedaan. Daarbij merkt de Afdeling op dat het beweerdelijk geschonden artikel 13.4 van de Wet milieubeheer alleen betrekking heeft op de mededeling van een ontwerp-besluit en niet op die van een definitief besluit.

2.1.4. Nu van het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze mededeling is gedaan en appellanten derhalve voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om van het bestreden besluit kennis te nemen, kan naar het oordeel van de Afdeling in eventuele gebreken die kleven aan de mededeling van het ontwerp-besluit geen grond worden gevonden overschrijding van de termijn voor het indienen van beroep verschoonbaar te achten. De door enkele appellanten gestelde omstandigheid dat zij door gebreken in de mededeling van het ontwerp-besluit geen bedenkingen hebben ingebracht of hebben kunnen inbrengen en zij daardoor niet een exemplaar van het definitieve besluit toegezonden hebben gekregen, staat in een te ver verwijderd verband tot het te laat indienen van de desbetreffende beroepen.

De Afdeling wijst in dit verband op de Memorie van Toelichting op artikel 6:11 van de Awb (TK 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 132) waarin is opgemerkt dat, indien het definitieve besluit op de voorgeschreven wijze is medegedeeld, belanghebbenden moeten worden geacht op de hoogte te zijn en een termijnoverschrijding in dat geval in het algemeen niet verschoonbaar is.

Verder dient in aanmerking te worden genomen dat bij beroepen tegen besluiten tot het verlenen van een milieuvergunning aanleiding bestaat voor een terughoudende toepassing van artikel 6:11 van de Awb, omdat bij die besluiten meerdere rechtssubjecten zijn betrokken en de onderscheidene belangen daarvan, alsmede het belang van de rechtszekerheid, meebrengen dat rechtssubjecten hun handelen moeten kunnen afstemmen op de uit dat besluit voorvloeiende rechten en verplichtingen.

2.1.5. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de beroepschriften van appellanten sub 1, 2, 3 en 4 zonder verschoonbare reden buiten de wettelijke termijn zijn ingediend. Voor het achterwege laten van niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen bestaat derhalve geen aanleiding.

2.2. De beroepen van appellanten sub 1, 2, 3 en 4 zijn niet-ontvankelijk.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J.J.M.S. Leyten-de Wijkerslooth, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. J.M. Boll, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.

w.g. Leyten-De Wijkerslooth w.g. Lap

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2001

288/190.

Verzonden:

Voor eensluidend afschrift,

de Secretaris van de Raad van State,

voor deze,