Raad van State, 12-12-2001, AD7859, 200005466/1
Raad van State, 12-12-2001, AD7859, 200005466/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 12 december 2001
- Datum publicatie
- 8 januari 2002
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2001:AD7859
- Zaaknummer
- 200005466/1
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 04-04-2025 tot 01-07-2025], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 04-04-2025 tot 01-07-2025] art. 3:2, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 04-04-2025 tot 01-07-2025] art. 3:4, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 04-04-2025 tot 01-07-2025] art. 8:69
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Raad
van State
no. 200005466/1.
Datum uitspraak: 12 december 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Almere,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te [plaats 1] van 19 oktober 2000 in het geding tussen:
[bezwaarde], wonend te [woonplaats]
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij een op 24 februari 1999 verzonden brief hebben appellanten aan [bezwaarde] (hierna: [bezwaarde]) medegedeeld dat zij hebben besloten hem een vaste standplaats toe te wijzen voor de zaterdagmarkt.
Bij besluit van 9 juli 1999 hebben appellanten de vergunning voor deze standplaats ingetrokken.
Bij besluit van 13 januari 2000 hebben appellanten het daartegen door [bezwaarde] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 3 januari 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 oktober 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te [plaats 1] (hierna: de rechtbank), het daartegen door [bezwaarde] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellanten opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 december 2000. Laatstgenoemde brief is aangehecht.
Bij brief van 19 februari 2001 heeft [bezwaarde] van antwoord gediend.
Bij besluit van 20 februari 2001 hebben appellanten naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit genomen en het door [bezwaarde] gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij brief van 30 maart 2001 hebben appellanten het daartegen door [bezwaarde] bij brief van 28 maart 2001 gemaakte bezwaar doorgezonden naar de Afdeling.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2001, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.A. Eshuis en ing. W.A. Kat, beiden ambtenaar bij de gemeente, en [bezwaarde], in persoon en bijgestaan door mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht besloten om het nieuwe besluit van 20 februari 2001 in hoger beroep te beoordelen.
2.2. Het geschil betreft de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde intrekking van de aan [bezwaarde] verleende standplaatsvergunning voor de zaterdagmarkt te Almere-Stad. Deze vergunning is ingetrokken omdat de verlening ervan op een vergissing zou berusten.
2.3. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat, hoewel de intrekking niet op enige bepaling van de "Marktverordening Almere 1995" is gebaseerd, aan appellanten niet de bevoegdheid kan worden ontzegd een besluit in te trekken wanneer achteraf blijkt dat dit besluit op een fout berust, mits hierbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of [bezwaarde] aan de wijze waarop de vergunningverlening is verlopen de verwachting heeft mogen ontlenen dat hij de standplaats zou kunnen gaan innemen en of hij conform die verwachting heeft gehandeld.
2.4. De rechtbank heeft aan haar uitspraak ten grondslag gelegd de overweging dat de bij [bezwaarde] door de vergunningverlening gewekte verwachtingen voor hem gedragsbepalend zijn geweest en hem bovendien in een nadeliger positie hebben gebracht. Dit oordeel heeft zij gebaseerd op de ter zitting door [bezwaarde] afgelegde verklaring, dat hij zijn vergunning voor een vaste standplaats op de zaterdagmarkt in [plaats 1] met het oog op het daadwerkelijk gaan benutten van de vergunning voor de zaterdagmarkt in Almere-Stad begin juni 1999 heeft opgezegd per 1 juli 1999, en dat hij in verband met de voorbereidingen voor het starten van de handel op de zaterdagmarkt in Almere heeft afgezien van het handhaven van zijn standplaats op de zaterdagmarkt in [plaats 2].
2.5. In hoger beroep hebben appellanten op goede gronden betoogd dat de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd op feiten die niet juist zijn. Appellanten hebben daartoe gewezen op bij de gemeenten [plaats 2] en [plaats 1] ingewonnen informatie, waaruit blijkt dat de gemeente [plaats 2] de vergunning van [bezwaarde] voor een vaste standplaats op de zaterdagmarkt, na een mondelinge waarschuwing op 24 juni 1999, bij besluit van 23 juli 1999 heeft ingetrokken wegens overtreding van de voorschriften van de plaatselijke marktverordening en dat [bezwaarde] eerst op 14 september 1999, derhalve (ruim) na het intrekkingsbesluit van 9 juli 1999, zijn vaste standplaats voor de zaterdagmarkt te [plaats 1] heeft opgezegd per 1 oktober 1999. Met appellanten concludeert de Afdeling uit deze informatie dat de overweging van de rechtbank, dat [bezwaarde] zijn vergunning voor een vaste standplaats op de zaterdagmarkt in [plaats 1] heeft opgezegd teneinde de vergunning voor de zaterdagmarkt in Almere-Stad daadwerkelijk te gaan benutten en dat hij heeft afgezien van het handhaven van zijn standplaats op de zaterdagmarkt in [plaats 2] om voorbereidingen te treffen voor het starten van de handel op de zaterdagmarkt in Almere, een juiste feitelijke grondslag mist. Het betoog van [bezwaarde] dat hij heeft gehandeld op grond van een bij hem opgewekt vertrouwen dat hem een vergunning voor de zaterdagmarkt te Almere-Stad was verleend en dat hij door dit handelen in een nadeliger positie is geraakt, vindt dan ook geen steun in de feiten. Zijn beroep op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel kan reeds hierom niet slagen.
2.6. De Afdeling acht het besluit van appellanten tot intrekking van de vergunning voor de zaterdagmarkt evenmin in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Voorts hebben appellanten naar het oordeel van de Afdeling bij afweging van de betrokken belangen niet een beslissing genomen waartoe zij in redelijkheid niet hebben kunnen komen. De rechtbank heeft dit miskend.
2.7. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het door [bezwaarde] bij de rechtbank tegen het besluit van 13 januari 2000 ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Gezien de hiervoor vermelde conclusie kan de Afdeling slechts tot het oordeel komen dat aan het besluit van 20 februari 2001, dat rechtstreeks op de aangevallen uitspraak stoelt, de grondslag is komen te ontvallen. Om deze reden zal de Afdeling ook dat besluit vernietigen. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat dit niet betekent dat appellanten nogmaals een beslissing op het bezwaarschrift dienen te nemen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te [plaats 1] van 19 oktober 2000, AWB 00/2795;
III. verklaart het door [bezwaarde] bij de rechtbank tegen het besluit van 13 januari 2000 ingestelde beroep ongegrond;
IV. verklaart de beroepen tegen het besluit van appellanten van 20 februari 2001 gegrond;
V. vernietigt dat besluit.
Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Korthals Altes w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2001
97-383.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,