Home

Raad van State, 28-05-2003, AF9234, 200203337/1

Raad van State, 28-05-2003, AF9234, 200203337/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
28 mei 2003
Datum publicatie
28 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:RVS:2003:AF9234
Zaaknummer
200203337/1

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

200203337/1.

Datum uitspraak: 28 mei 2003

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2002, kenmerk 2002001687, 960801/320, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [appellant] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een pluimveefokbedrijf en kuikenbroederij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummer […]. Bij dit besluit is vergunning geweigerd voor het uitbreiden van de veestapel met 6.414 ouderdieren en 4.011 ouderdieren in opfok in de stallen F en B. Dit besluit is op 15 mei 2002 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2002, beroep ingesteld.

Bij brief van 17 december 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 19 december 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2003, waar appellant in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J.C. Kaat en J. van Leeuwen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het beroep van appellant richt zich tegen het bestreden besluit voorzover daarbij vergunning is geweigerd voor het houden van dieren in de stallen F en B.

2.2. Ingevolge artikel 27, derde lid, van de toenmalige Hinderwet vervalt de vergunning van een inrichting, wanneer een gedeelte van de inrichting is verwoest, dan wel gedurende drie achtereenvolgende jaren buiten werking is geweest, voor dat gedeelte.

2.3. Het geding spitst zich toe op de vraag of de bestaande rechten voor het houden van de dieren juist zijn vastgesteld.

2.4. Verweerder heeft de vergunning geweigerd voor de uitbreiding van de veestapel met 6.414 ouderdieren en 4.011 ouderdieren in opfok in de stallen F en B omdat uit de bij de aanvraag om vergunning overgelegde meitellingen met registratienummer 2220-1700 en de mestboekhouding blijkt dat de inrichting voor dat deel gedurende drie achtereenvolgende jaren buiten werking is geweest. Verweerder heeft de nadien door appellant overgelegde meitellingen met registratienummer 2220-1905 buiten beschouwing gelaten omdat volgens hem de tenaamstelling hiervan staat op Hubbard N.V. en derhalve niet overeenkomt met de naam van de rechtsvoorgangsters van vergunninghouder. Tevens zijn volgens verweerder in deze tellingen dieren opgenomen die vanwege de toenmalige wijze van bedrijfsvoering nooit binnen de inrichting kunnen zijn gehouden.

2.5. Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, blijkt dat de registratie van meitellingen bij het Landbouw-Economisch Instituut geschiedt op de tenaamstelling van een bedrijf en niet op de vestigingsplaats daarvan. Dit betekent derhalve dat door verschillende tenaamstellingen van een bedrijf meerdere registratienummers betrekking kunnen hebben op één locatie maar tevens dat één registratienummer betrekking kan hebben op meerdere locaties.

Uit de stukken blijkt dat de rechtspersoonlijkheid van de rechtsvoorgangsters van vergunninghouder in het verleden is gewijzigd en dat zij in Nederland verder geen vestigingen hebben (gehad) dan aan de [locatie]. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de meitellingen met de registratienummers 2220-1700 en 2220-1905 meitellingen betreffen van het bedrijf van vergunninghouder. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen reden voor het buiten beschouwing laten van de tellingen met registratienummer 2220-1905 voor de bepaling van de bestaande rechten. De stelling van verweerder dat in de meitellingen met registratienummer 2220-1905 dieren zijn opgenomen die nooit binnen de inrichting kunnen zijn gehouden, doet hier niet aan af.

2.5.1 Wanneer voor de bepaling van de bestaande rechten van de door verweerder gehanteerde meitellingen met registratienummer 2220-1700 en de door appellant overgelegde meitellingen met registratienummer 2220-1905 wordt uitgegaan zijn, mede gelet op het deskundigenbericht, in de jaren 1984 tot 1993 in iedere periode van 3 jaar meer dan 30.000 dieren gehouden en is hierbij het onderscheid tussen 20.000 moederdieren van vleeskuikens in opfok en 10.000 moederdieren van vleeskuikens redelijk in stand gebleven. De stelling van verweerder dat uit de mestboekhouding moet worden afgeleid dat een deel van de inrichting in de periode 1986-1988 buiten werking is geweest wordt blijkens het deskundigenbericht niet door deze mestboekhouding gestaafd. Ook ter zitting heeft verweerder zijn standpunt aangaande de mestboekhouding niet nader kunnen onderbouwen.

De Afdeling is gezien het bovenstaande derhalve van oordeel dat het bestreden besluit voorzover daarbij vergunning is geweigerd voor het uitbreiden van de veestapel met 6.414 ouderdieren en 4.011 ouderdieren in opfok in de stallen F en B onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd, zodat verweerders bij het nemen van het bestreden besluit hebben gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient gedeeltelijk te worden vernietigd.

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek van 25 april 2002, kenmerk 2002001687, 960801/320, voorzover daarbij de gevraagde vergunning is geweigerd voor het uitbreiden van de veestapel met 6.414 ouderdieren en 4.011 ouderdieren in opfok en de stallen F en B buiten werking zijn gesteld;

III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek op binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 685,57, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Oldebroek te worden betaald aan appellant;

V. gelast dat de gemeente Oldebroek aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. K. Brink en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. De Vink

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2003

154-396.