Home

Raad van State, 18-06-2003, AG1738, 200206554/1

Raad van State, 18-06-2003, AG1738, 200206554/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
18 juni 2003
Datum publicatie
18 juni 2003
ECLI
ECLI:NL:RVS:2003:AG1738
Zaaknummer
200206554/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 26 juni 2002 heeft de burgemeester van Eindhoven (hierna: de burgemeester) op grond van artikel 13b van de Opiumwet het bestuur van appellante op straffe van bestuursdwang bevolen het pand aan de [locatie] te [plaats], waarin de vereniging is gehuisvest, voor onbepaalde tijd te sluiten en gesloten te houden.

Bij besluit van 12 september 2002 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Uitspraak

200206554/1.

Datum uitspraak: 18 juni 2003

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging “De Sprokkel”, gevestigd te Eindhoven,

appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 december 2002 in het geding tussen:

appellante

en

de burgemeester van Eindhoven.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2002 heeft de burgemeester van Eindhoven (hierna: de burgemeester) op grond van artikel 13b van de Opiumwet het bestuur van appellante op straffe van bestuursdwang bevolen het pand aan de [locatie] te [plaats], waarin de vereniging is gehuisvest, voor onbepaalde tijd te sluiten en gesloten te houden.

Bij besluit van 12 september 2002 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 december 2002, verzonden op 12 december 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 20 januari 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Brüll, advocaat te Waalre, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. L.A. Sluiter, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet kan de burgemeester bestuursdwang toepassen, indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel, als bedoeld in artikel 2 of 3 van die wet, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.

2.2. Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft de burgemeester een coffeeshopbeleid ontwikkeld dat is neergelegd in de nota “Beleid inzake Wet Damocles” (vastgesteld op 3 mei 1999, gepubliceerd op 27 mei 1999, Gemeenteblad van Eindhoven 1999, nr. 46). Het handhavingsbeleid terzake is neergelegd in het Horecastappenplan (vastgesteld op 13 juli 1999, gepubliceerd op 28 juli 1999 in Groot Eindhoven).

2.3. De Afdeling is met de voorzieningenrechter van oordeel dat - anders dan appellante betoogt - geen sprake is van een besloten vereniging doch van een voor het publiek toegankelijke ruimte als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. De Afdeling is niet gebleken van inhoudelijke eisen die worden gesteld aan het lidmaatschap van de vereniging. Hierdoor is het voor vrijwel een ieder mogelijk lid te worden. De overgelegde ledenlijst en lidmaatschapspas leiden ook niet tot het oordeel dat sprake is van een besloten vereniging. Door het gebruik van aliassen en het ontbreken van een pasfoto op de lidmaatschapspas kan geen sprake zijn van effectieve controle op de toegang tot het pand. Op deze wijze is het namelijk voor een ieder die in het bezit is van een, al dan niet aan hem toebehorende, lidmaatschapspas mogelijk toegang te verkrijgen tot het pand.

2.4. De voorzieningenrechter heeft eveneens met juistheid overwogen dat sprake is van verkoop en aflevering van softdrugs die deel uitmaken van de in artikel 3, eerste lid, van de Opiumwet genoemde, en van de Bijlage bij de wet deel uitmakende, lijst II. Door appellante is ter zitting bevestigd dat in het pand softdrugs worden verstrekt voor een hogere prijs dan de inkoopprijs daarvan. Ook naar het oordeel van de Afdeling is derhalve sprake van handel in softdrugs. Dat appellante de hieruit voortvloeiende winsten naar gesteld gebruikt om de administratieve kosten te dekken, doet aan dit oordeel niet af. Gelet op het vorenstaande was de burgemeester dan ook op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang.

2.5. Indien een bevoegdheid tot handhavend optreden bestaat, kan daarvan alleen in bijzondere omstandigheden worden afgeweken. Daarvan kan sprake zijn indien concreet zicht bestaat op legalisering.

2.6. Op grond van het gevoerde beleid is sprake van een coffeeshop, indien daarbij tevens sprake is van een alcoholvrije horecagelegenheid. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat in onderhavig geval sprake is van een coffeeshop, nu uit de stukken is gebleken dat appellante beschikt over een verlof in de zin van de Drank- en Horecaverordening. Daarbij neemt de Afdeling voorts in aanmerking dat bij een controle van de politie op 24 januari 2002 in het pand een prijslijst is aangetroffen waarop de prijzen van frisdrank en koffie stonden vermeld. Het betoog van appellante dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, treft geen doel. Het betreft hier geen procedure waarbij strafrechtelijke bewijsregels gelden. In het kader van deze bestuursrechtelijke procedure kan worden uitgegaan van het feitencomplex dat naar voren is gekomen uit het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van vorengenoemde controle.

Voor de gehele gemeente Eindhoven geldt op grond van het beleid een maximum van vijftien coffeeshops waarvan drie in Woensel-Zuid. Het toegestane maximum van de afdeling Woensel-Zuid waarin het pand van appellante zich bevindt, is reeds bereikt. Uitbreiding van het aantal coffeeshops behoort niet tot de mogelijkheden.

Nu ook overigens van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, kan gelet op het vorenstaande niet worden staande gehouden dat de burgemeester ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid bestuursdwang uit te oefenen.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Broodman

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003

91-421