Home

Raad van State, 04-04-2007, BA2254, 200606898/1

Raad van State, 04-04-2007, BA2254, 200606898/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 13 december 2005 heeft verweerder het verzoek van [verzoeker] om huishoudelijk afvalwater te mogen lozen met gebruik van een kleinere voorziening dan de voorgeschreven septic tank van zes kubieke meter afgewezen.

Uitspraak

200606898/1.

Datum uitspraak: 4 april 2007

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging "Vereniging het Moerdijkse Riool", gevestigd te Fijnaart, gemeente Moerdijk,

appellante,

en

het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta,

verweerder.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2005 heeft verweerder het verzoek van [verzoeker] om huishoudelijk afvalwater te mogen lozen met gebruik van een kleinere voorziening dan de voorgeschreven septic tank van zes kubieke meter afgewezen.

Bij besluit van 14 juli 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder beslist op het door appellante hiertegen ingediende bezwaarschrift.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 18 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 oktober 2006.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn van appellante nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. Karimlou-Kranendonk, ambtenaar bij het waterschap, is verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Uit de stukken leidt de Afdeling af dat appellante voor zichzelf en, onder het overleggen van een machtiging, mede namens [verzoeker] bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit op het verzoek van [verzoeker] om voor zijn huis een andere voorziening dan de voorgeschreven septic tank te mogen gebruiken.

   Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren van [verzoeker] ongegrond verklaard, en zich kennelijk op het standpunt gesteld dat het door appellante zelf gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is omdat appellante geen belanghebbende is.

2.2.    Voor zover het beroep zich ertegen richt dat het door appellante zelf gemaakte bezwaar in het bestreden besluit niet-ontvankelijk is geacht, overweegt de Afdeling als volgt.

2.2.1.    Uit artikel 20.1 van de Wet milieubeheer samen met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht volgt, voor zover hier van belang, dat een belanghebbende bezwaar kan maken en beroep kan instellen tegen besluiten als hier aan de orde.

   Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 1995, in zaak no. H01.94.0048 (JB 1995, 101) is het belang van degene die bezwaar heeft gemaakt rechtstreeks betrokken bij de beslissing op dat bezwaarschrift, ongeacht de vraag of die persoon belanghebbende was bij het primaire besluit.

   Appellante is gelet hierop belanghebbende bij de in het bestreden besluit vervatte beslissing op het door haar zelf gemaakte bezwaar en kon daartegen op grond van artikel 20.1 van de Wet milieubeheer beroep instellen. In beroep staat ter beoordeling of het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk is geacht vanwege het ontbreken van een rechtstreeks bij het primaire besluit betrokken belang.

2.2.2.        Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.2.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 18 september 2002 in zaak no. 200201630/1 (JB 2002, 330) gaat het bij belangen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht om een collectief belang dat los kan worden gezien van dat van de individuele leden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2006 in zaak no. 200507730/1 (www.raadvanstate.nl) volgt dat in beginsel moet worden aangenomen dat een belangenorganisatie voor een collectief belang opkomt wanneer het belang van meerdere van haar leden wordt geraakt door het bestreden besluit.

   In dit geval komt appellante op tegen het besluit op een door [verzoeker] gedaan verzoek om bij zijn woning een kleinere dan de voorgeschreven septic tank te mogen plaatsen. Niet valt in te zien dat bij dit besluit belangen van andere leden van appellante of anderszins een ander belang dan het individuele belang van [verzoeker] in het geding zijn. Het feit dat appellante zich vergelijkbare individuele belangen van andere leden aantrekt en daarover vergelijkbare bezwaar- en beroepsprocedures voert, maakt dat niet anders.

2.2.4.    Verweerder heeft bij het bestreden besluit terecht geconcludeerd dat appellante geen bezwaar tegen het primaire besluit kon maken omdat het collectieve belang dat zij behartigt daarbij niet rechtstreeks is betrokken. Het hiertegen ingestelde beroep is ongegrond.

2.3.    Voor zover het beroep zich richt tegen het ongegrond verklaren van het door [verzoeker] gemaakte bezwaar, overweegt de Afdeling dat het collectieve belang van appellante, gelet op het hiervoor overwogene, evenmin rechtstreeks betrokken is bij het besluit op het bezwaar van [verzoeker]. Omdat ingevolge artikel 20.1 van de Wet milieubeheer slechts belanghebbenden beroep kunnen instellen, moet het beroep in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.4.    Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.

2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de beslissing op het door [verzoeker] gemaakte bezwaar;

II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting                           w.g. Van der Zijpp

Lid van de enkelvoudige kamer         ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2007

262-539.