Raad van State, 06-01-2010, BK8369, 200807852/1/R2
Raad van State, 06-01-2010, BK8369, 200807852/1/R2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 6 januari 2010
- Datum publicatie
- 6 januari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2010:BK8369
- Zaaknummer
- 200807852/1/R2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 september 2008, kenmerk 2008/0134677, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Hengelo (hierna: de raad) bij besluit van 29 januari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Dalmeden".
Uitspraak
200807852/1/R2.
Datum uitspraak: 6 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2008, kenmerk 2008/0134677, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Hengelo (hierna: de raad) bij besluit van 29 januari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Dalmeden".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2008, beroep ingesteld. [appellant] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 10 november 2008.
De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door drs. H.H. Aalderink, D.C. Bouwhuis-Zwierstra, M. Brummelhuis-du Sart, G.S. Landman en mr. H.E.M. Wolsink, ambtenaren in dienst van de gemeente.
Overwegingen
2.1. Namens de raad is betoogd dat het beroep van [appellant], voor zover dit het woon- en leefklimaat binnen het plangebied betreft, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Volgens de raad is dit geen belang waarin [appellant] rechtstreeks wordt geraakt, nu hij een veehouderij exploiteert in de nabijheid van het plangebied. In de onderhavige procedure geldt echter, anders dan de raad kennelijk veronderstelt, geen zogenoemd relativiteitsvereiste zodat [appellant] ook gronden kan aanvoeren die betrekking hebben op het woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Het beroep van [appellant] is dan ook geheel ontvankelijk.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan voorziet onder meer door middel van de uit te werken bestemming "Wonen-uit te werken" in een woningbouwlocatie voor maximaal 521 woningen aan de noordzijde van Hengelo.
2.4. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen-uit te werken", voor zover dit ziet op de deelgebieden Meander en Stromen, die zijn gelegen in de nabijheid van zijn veehouderij. Volgens [appellant] zal ter plaatse van de woningen geen goed woon- en leefklimaat kunnen worden gerealiseerd. In dit verband wijst hij er onder meer op dat geen onderzoek is verricht naar de cumulatie van stankhinder in verband met de overige veehouderijen in de nabijheid van het plangebied. Ook wijst hij erop dat de op 9 september 2008 door de raad vastgestelde geurverordening ten tijde van het nemen van het goedkeuringsbesluit nog niet was bekendgemaakt en nog geen gelding had.
2.5. Het college heeft van belang geacht dat de raad een gemeentelijke verordening heeft vastgesteld op basis waarvan de maximale geurbelasting van een veehouderij ter plaatse van de voorziene woningbouw 5 odour units per kubieke meter lucht bedraagt. Het college stelt zich op het standpunt dat, gelet op de geurbelasting afkomstig van de veehouderij van [appellant], aan de maximale geurbelasting van 5 odour units per kubieke meter lucht kan worden voldaan en dat de overige veehouderijen in de omgeving van het plangebied geen invloed kunnen hebben op de stankhinder binnen het plangebied. Gelet hierop heeft het college geen aanleiding gezien in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.6. De Afdeling heeft bij uitspraak van 7 oktober 2009, zaak nr. 200900801/1/R3, overwogen dat indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele geurnorm wordt overschreden, dit niet met zich brengt dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Evenmin kan indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele norm niet wordt overschreden, er zonder meer van worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Daargelaten de vraag of in dit geval ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de wettelijke norm zoals opgenomen in artikel 3, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij of de norm zoals opgenomen in de gemeentelijke geurverordening van toepassing was, is de Afdeling gelet op het voorgaande van oordeel dat inzichtelijk had moeten worden gemaakt in hoeverre ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Ook indien in een verordening bepaalde geurnormen zijn vastgelegd, moet inzichtelijk zijn dat de toegestane milieubelasting in overeenstemming is met de uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbare inrichting van het gebied. Uit de stukken blijkt niet dat de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied is onderzocht of berekend. Nu blijkens de plantoelichting in de omgeving van het plangebied ook andere veehouderijen zijn gevestigd, had naar het oordeel van de Afdeling de cumulatie van stankhinder vanwege alle omliggende veehouderijen bij de beoordeling dienen te worden betrokken. De enkele stelling van de raad en het college dat de andere bedrijven geen invloed hebben op de stankhinder binnen het plandeel met de bestemming "Wonen-uit te werken", wat betreft de deelgebieden Meander en Stromen, is niet inzichtelijk gemaakt met onderzoek of berekeningen. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling het bestreden besluit in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen-uit te werken", wat betreft de deelgebieden Meander en Stromen, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De overige beroepsgronden van [appellant] behoeven geen bespreking meer.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 15 september 2008, kenmerk 2008/0134677, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen-uit te werken", wat betreft de deelgebieden Meander en Stromen;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2010
177-575.