Raad van State, 18-05-2011, BQ4956, 201009217/1/V6
Raad van State, 18-05-2011, BQ4956, 201009217/1/V6
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 18 mei 2011
- Datum publicatie
- 18 mei 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2011:BQ4956
- Zaaknummer
- 201009217/1/V6
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 maart 2009 heeft de minister aan [appellante] een boete opgelegd van € 11.000,00 wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste en tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Uitspraak
201009217/1/V6.
Datum uitspraak: 18 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 augustus 2010 in zaak nr. 09/4081 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2009 heeft de minister aan [appellante] een boete opgelegd van € 11.000,00 wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste en tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 augustus 2010, verzonden op 12 augustus 2010, heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2011, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. W.F. Jacobson, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juli 2009 (Stb. 2009, 256) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge het tweede lid stelt de werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15 als beboetbaar feit aangemerkt.
Volgens punt 36 van de considerans van Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 168/24) (hierna: de richtlijn) kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen, aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bestrijding van illegale immigratie door maatregelen tegen tewerkstelling als aantrekkende factor, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
Volgens artikel 1 van de richtlijn verbiedt deze, met het oog op de bestrijding van illegale immigratie, de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, met het oog waarop in de richtlijn gemeenschappelijke minimumnormen inzake sancties en maatregelen worden vastgesteld die in de lidstaten worden toegepast op werkgevers die dat verbod overtreden.
Volgens artikel 2, aanhef en onder e, van de richtlijn wordt voor de specifieke doeleinden van deze richtlijn onder werkgever verstaan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, uitzendondernemingen daaronder begrepen, voor of onder wiens leiding en/of toezicht de tewerkstelling plaatsvindt.
2.2. Het op ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 19 augustus 2008 houdt in dat, voor zover thans van belang, een vreemdeling van Turkse nationaliteit op 27 februari 2008 aan de [locatie] te Rotterdam arbeid heeft verricht, terwijl daarvoor geen tewerkstellingsvergunning was afgegeven.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat het hanteren van het ruime werkgeversbegrip van de Wav de doelstelling van de richtlijn ernstig in gevaar zou kunnen brengen, waarbij de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat blijkens de considerans en artikel 8, vierde lid, van de richtlijn, deze voorziet in minimumnormen en het de lidstaten vrijstaat strengere verplichtingen op te leggen en striktere aansprakelijkheidsregels vast te leggen. Volgens [appellante] zien de considerans en laatstgenoemde bepaling slechts op de vrijheid die lidstaten toekomt bij het vaststellen van strengere sancties en maatregelen, en niet op de uitleg van definities die in de richtlijn zijn gegeven. De doelstelling van de richtlijn is primair de eenwording van de Europese Unie en een eigen invulling van het werkgeversbegrip door een lidstaat op nationaal niveau is hiermee strijdig, aldus [appellante].
2.3.1. In artikel 18 van de richtlijn is bepaald dat deze in werking treedt op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, zijnde op 20 juli 2009. Derhalve was de richtlijn ten tijde van het besluit van 20 oktober 2009 in werking getreden. In artikel 17 van de richtlijn is bepaald dat de omzettingstermijn op 20 juli 2011 verstrijkt.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) heeft in het arrest van 18 december 1997, C-129/96, Inter-Environnement Wallonie (www.curia.europa.eu), in punt 45 overwogen dat een lidstaat zich gedurende de implementatieperiode van een richtlijn moet onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het door de richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar zouden brengen.
Het Hof heeft in het arrest van 4 juli 2006, C-212/04, Adeneler (www.curia.europa.eu), in punt 123 overwogen dat de rechterlijke instanties van de lidstaten zich vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van een richtlijn zoveel mogelijk dienen te onthouden van een uitleg van het nationale recht die, na het verstrijken van de omzettingstermijn, de verwezenlijking van de met deze richtlijn nagestreefde doelstelling ernstig in gevaar zou kunnen brengen.
2.3.2. Uit onder meer artikel 1 van de richtlijn en punt 36 van de considerans van de richtlijn blijkt dat de bestrijding van illegale immigratie door maatregelen tegen illegale tewerkstelling de met de richtlijn nagestreefde doelstelling is. Het hanteren van het ruime werkgeversbegrip van de Wav voordat de omzettingstermijn van de richtlijn verstrijkt, verzet zich niet tegen het hanteren van een beperkter werkgeversbegrip nadat de omzettingstermijn is verstreken, indien de richtlijn daartoe noopt. Voorts komt met het hanteren van het ruime werkgeversbegrip van de Wav de met de richtlijn nagestreefde doelstelling niet ernstig in gevaar, aangezien het hanteren van het ruime werkgeversbegrip van de Wav illegale tewerkstelling als aantrekkende factor voor illegale immigratie tegengaat.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011
32-588.