Home

Raad van State, 15-06-2011, BQ7940, 201007307/1/M2

Raad van State, 15-06-2011, BQ7940, 201007307/1/M2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 juni 2010 heeft de minister in verband met het tracébesluit A50 Ewijk - Valburg aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat (thans: Infrastructuur en Milieu) voor de periode van 8 juni 2010 tot en met 31 december 2014 ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) verleend van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Ffw .

Uitspraak

201007307/1/M2.

Datum uitspraak: 15 juni 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Ewijk, gemeente Beuningen,

en

de minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (thans: de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie),

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2010 heeft de minister in verband met het tracébesluit A50 Ewijk - Valburg aan het ministerie van Verkeer en Waterstaat (thans: Infrastructuur en Milieu) voor de periode van 8 juni 2010 tot en met 31 december 2014 ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) verleend van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Ffw .

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2010, beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De minister heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2011, waar [appellant] en anderen, van wie [appellant] in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A. Ghallit en R. Reurink, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Rijkswaterstaat Oost-Nederland, vertegenwoordigd door mr. R.D. Reinders, advocaat te 's-Gravenhage, ing. M.J.M. Rutten, mr. F.J.G. van den Elsen, ing. P.J.H. Hoogerwerf en F. van der Vegte MSc, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Voor de uitvoering van het tracébesluit A50 Ewijk-Valburg dienen ter hoogte van de Ingenieur van Stuivenbergweg te Ewijk, waaraan de woningen van [appellant] en anderen liggen, werkzaamheden plaats te vinden waarvoor een ontheffing van de verboden in artikel 11 van de Ffw noodzakelijk is. Bij het bestreden besluit is deze ontheffing op grond van artikel 75 van de Ffw verleend, voor zover dit het beschadigen, vernielen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis en de poelkikker betreft. De aanvraag om een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Ffw met betrekking tot de knoflookpad en kamsalamander is bij het bestreden besluit afgewezen, omdat de verbodsbepalingen met de toe te passen maatregelen niet zullen worden overtreden.

2.2. De minister stelt dat [appellant] en anderen geen belanghebbenden zijn bij het ontheffingsbesluit, zodat zij niet-ontvankelijk zijn in hun beroep. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2004 in zaak nr. 200400651/1 betoogt hij dat degene die geen zicht heeft op de betreffende diersoorten geen belanghebbende is.

2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2.2. De afstand van de woningen van [appellant] en anderen tot het gebied waarop de verleende ontheffing betrekking heeft, bedraagt onderscheidenlijk ongeveer 110 meter en 410 meter. Tussen deze woningen en het betreffende gebied staan onder meer bomen en andere woningen. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij desondanks zicht hebben op de diersoorten waarop de ontheffing betrekking heeft. Gelet op de afstand van de woningen tot het betreffende gebied is het dan ook niet aannemelijk dat het gebruikmaken van de verleende ontheffing enige ruimtelijke uitstraling op [appellant] en anderen zal hebben. Dat [appellant] - zoals hij ter zitting heeft gesteld - enige malen per week in het gebied komt, is ontoereikend voor het oordeel dat de belangen van [appellant] en anderen rechtstreeks bij het besluit zijn betrokken. Dit is namelijk niet een persoonlijk belang dat hen in voldoende mate van anderen onderscheidt.

2.3. Het beroep is niet-ontvankelijk.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Fransen

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011

407-628.