Home

Raad van State, 13-07-2011, BR1438, 201005093/1/M2

Raad van State, 13-07-2011, BR1438, 201005093/1/M2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
13 juli 2011
Datum publicatie
13 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RVS:2011:BR1438
Zaaknummer
201005093/1/M2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 6 april 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een akkerbouwbedrijf en vleeskuikenhouderij aan de [locatie] te Oostburg. Dit besluit is op 13 april 2010 ter inzage gelegd.

Uitspraak

201005093/1/M2.

Datum uitspraak: 13 juli 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Oostburg, gemeente Sluis,

en

het college van burgemeester en wethouders van Sluis,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een akkerbouwbedrijf en vleeskuikenhouderij aan de [locatie] te Oostburg. Dit besluit is op 13 april 2010 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2010, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.

Het college en vergunninghouder hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling en ir. J.R. Brouwer, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, drs. ing. M.G.A. van den Brink, R.J.P. Steijaert, A.M. Ingels en M. van Leening, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghouder, vertegenwoordigd door ir. A.C.H.M. Commissaris, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het in de Invoeringswet Wabo opgenomen overgangsrecht volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.

2.2. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgrond over het ontbreken van een vergunningvoorschrift over het aanbrengen van erfbeplanting ingetrokken.

2.3. [appellant] stelt dat de aanvraag om een revisievergunning onvolledig is, omdat daarin geen merk of type van de in de inrichting aanwezige ventilatoren staat vermeld. Hierdoor kan volgens hem de op grond van vergunningvoorschrift 12.1.4 vereiste verdeling van 70% lengteventilatie en 30% nokventilatie en de geluidsbelasting dientengevolge niet zorgvuldig zijn getoetst.

2.3.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 12.1.4 moet de ventilatie met betrekking tot het klimaatbeheer, voor zover hier van belang, voldoen aan de volgende eisen: er moet gebruik worden gemaakt van lengteventilatie, waarbij maximaal 30% in de nok mag worden geplaatst.

2.3.2. Op de bij de aanvraag behorende situatietekening van 2 november 2009, die onderdeel uitmaakt van de bij het bestreden besluit verleende vergunning, staan de doorsnede en de uittreedsnelheid van de ventilatoren vermeld. In het akoestisch onderzoek van Van Lienden waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport met dok. nr. P0568 rev. G gedateerd 4 februari 2009, welk rapport onderdeel uitmaakt van de vergunning, is voorts het bronvermogen van de ventilatoren opgenomen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] aanvoert geen grond voor het oordeel dat het college niet van de verstrekte gegevens over de ventilatoren kon uitgaan en dat op grond daarvan geen zorgvuldige afweging van het geluid vanwege deze ventilatoren kon plaatsvinden. Er bestaat in zoverre dan ook geen grond voor het oordeel dat de aanvraag onvolledig is.

De beroepsgrond faalt.

2.4. [appellant] stelt dat door het opnemen van de vergunningvoorschriften 7.1.2 en 7.1.6 de grondslag van de aanvraag om een revisievergunning wordt verlaten, omdat de daarin vermelde maatregelen niet zijn aangevraagd. Volgens hem ontstaat hierdoor bovendien strijd tussen de aanvraag - die deel uitmaakt van de vergunning - en de vergunning.

2.4.1. Voorschrift 7.1.2 schrijft, voor zover hier van belang, voor dat binnen drie maanden na de inwerkingtreding van de vergunning de drie noodventilatoren in de kopgevel van de pluimveestal moeten zijn vervangen door twee geluidarme noodventilatoren.

Voorschrift 7.1.6 somt enkele maatregelen op die dienen ter beperking van de geluidhinder tijdens de activiteiten die vallen onder de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie vermeld in voorschrift 7.1.5.

2.4.2. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen volgt uit het stelsel van de Wet milieubeheer dat het bevoegde gezag dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Daarbij heeft het college de bevoegdheid om voorschriften te stellen ter beperking van in dit geval geluidhinder vanwege de inrichting. Door het verbinden van deze voorschriften aan de vergunning ontstaat geen andere inrichting dan is aangevraagd. Ook voor het oordeel dat strijd bestaat tussen de aanvraag en de vergunning, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] stelt geen grond.

De beroepsgrond faalt.

2.5. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.

2.6. [appellant] stelt dat de bedrijfssituatie vermeld in vergunningvoorschrift 7.1.4 geen regelmatige maar incidentele afwijking van de representatieve bedrijfssituatie is. Volgens hem had het college daarom moeten onderzoeken of de hinder van die bedrijfssituatie kan worden beperkt. [appellant] stelt voor dat wordt voorgeschreven dat de kippen in de avondperiode worden verladen en dat voor het schoonmaken van de stallen, waaronder het vernevelen, een stille compressor in een geluidsdichte ruimte wordt gebruikt.

2.6.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 7.1.4 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, veroorzaakt door het in werking zijn van de inrichting, in de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van de gevel van woningen van derden niet meer bedragen dan 42 dB(A) in de dagperiode, 38 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode.

Ingevolge vergunningvoorschrift 7.1.5 wordt onder een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie voor maximaal acht mestrondes per jaar verstaan:

- het verladen van pluimvee in de avond- en nachtperiode in circa de vijfde en zesde week na aanvoer van de eendagskuikens;

- het uitmesten en schoonmaken van de stallen in de dagperiode aansluitend op het verladen van pluimvee in de zesde week na aanvoer van de eendagskuikens.

2.6.2. Het college heeft bij de beoordeling van het geluid vanwege het in werking zijn van de inrichting de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Milieubeheer en Ruimtelijke Ordening (hierna: de Handreiking) gehanteerd. Paragraaf 5.3 van de Handreiking biedt de mogelijkheid op grond van het 12 dagen-criterium - ook wel incidentele afwijking van de representatieve bedrijfssituatie genoemd - maximaal twaalf maal per jaar activiteiten uit te voeren die meer geluid veroorzaken dan de in de vergunning gestelde geluidgrenswaarden. Daarnaast geeft deze paragraaf de mogelijkheid om voor regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie met een beperkte frequentie, maar vaker dan twaalf maal per jaar, met een bestuurlijke afweging een grotere geluidemissie toe te staan dan de geluidbelasting die optreedt in de representatieve bedrijfssituatie. Uit de aanvraag en de daarbij behorende akoestische rapporten, die onderdeel uitmaken van de bij het bestreden besluit verleende vergunning, volgt dat de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie ziet op acht mestronden per jaar. Per mestronde worden in ongeveer de vijfde groeiweek in de avond- of nachtperiode 7.500 vleeskuikens verladen, in ongeveer de zesde groeiweek in de avond- of nachtperiode 37.500 vleeskuikens verladen en aansluitend één dagperiode de stallen uitgemest en één dagperiode de stallen gereinigd. In hetgeen [appellant] aanvoert ziet de Afdeling gelet op het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat het college de in de voorschriften 7.1.4 en 7.1.5 opgenomen bedrijfssituatie ten onrechte heeft aangemerkt als een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie.

2.6.3. Voor de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie wordt volgens de Handreiking in principe uitgegaan van een frequentie van maximaal circa één dag-, avond- of nachtperiode per week. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juli 2002 in zaak nr. 200100451/1) kan van dit uitgangspunt worden afgeweken indien het uit praktische overwegingen niet zinvol is de activiteiten die als regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie aangemerkt zijn, evenredig over het jaar verdeeld te verrichten. Gelet op de bedrijfscyclus van de vleeskuikenhouderij is het niet zinvol deze activiteiten evenredig over het jaar verdeeld te laten plaatsvinden.

2.6.4. Paragraaf 5.3 van de Handreiking vereist in het kader van de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie een belangenafweging bij de beantwoording van de vraag of de vergunning op deze wijze kan worden verleend, afhankelijk van het tijdstip en de duur van de activiteit, de frequentie van voorkomen, de hoogte van het geluidsniveau (absoluut en relatief), de noodzaak dan wel onvermijdelijkheid van de betreffende activiteit, de redelijkerwijs te treffen maatregelen en het al dan niet vóórkomen van incidentele bedrijfssituaties. Volgens het door Akoestisch adviesbureau Van Lienden opgestelde akoestisch rapport van 31 maart 2009, behorende tot de aanvraag, kan het verladen van vleeskuikens in verband met het welzijn van de dieren enkel in de avond- en nachtperiode plaatsvinden. In voorschrift 7.1.6 heeft het college maatregelen opgenomen om onaanvaardbare geluidhinder vanwege de activiteiten vallend onder de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie te voorkomen. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat vergunninghouder vrij moet zijn in de keuze van een slachterij en voor de naleving van de gestelde geluidgrenswaarden niet afhankelijk kan worden gesteld van de planning van deze slachterij. Gelet op de door het college gegeven motivering, heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie noodzakelijk is en dat voorschrift 7.1.4 toereikend is om onaanvaardbare geluidhinder vanwege de inrichting te voorkomen dan wel voldoende te beperken.

De beroepsgrond faalt.

2.7. [appellant] vreest geluidhinder vanwege het in werking zijn van de inrichting. Hij stelt in dit kader dat bij de berekening van de geluidsbelasting ten onrechte geen toeslag voor tonaal geluid afkomstig van de ventilatoren is betrokken. [appellant] ervaart met name 's nachts overlast van het geluid van de ventilatoren. [appellant] voert voorts aan dat ter beperking van de geluidhinder de lengteventilatie aan de achterzijde van de stal kan worden geplaatst en de vleeskuikens eveneens aan de achterzijde van de stal kunnen worden verladen.

2.7.1. Aan het bestreden besluit liggen akoestische rapporten van Akoestisch adviesbureau Van Lienden (nr. P0568, laatstelijk gewijzigd op 1 april 2009, plus addendum rev. A van 18 augustus 2009), De Roever Milieuadvisering (nr. 20070721/D01/DB van 26 september 2007, nr. 20070721/D02/SB van 29 mei 2008, nr. 20091024/D03/SB van 25 september 2009) en AGEL adviseurs (projectnr. 20080597, memo van 20 juli 2009) ten grondslag. De onderzoeken waarop deze rapporten zijn gebaseerd, zijn uitgevoerd met gebruikmaking van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (hierna: de Handleiding). Op grond van de Handleiding moet in geval van geluid met een tonaal karakter een toeslag van 5 dB(A) worden toegepast op het gemeten of berekende langtijdgemiddeld deelgeluidsniveau vanwege de gehele inrichting voor dat deel van de beoordelingsperiode dat er tonaal geluid is. Dit houdt in dat in het geval van tonaal geluid in de nachtperiode, voor die periode een toeslag van 5 dB(A) geldt. Uit de Handleiding volgt dat als criterium voor de toepassing van deze toeslag geldt dat het tonale karakter van het geluid duidelijk hoorbaar moet zijn op het beoordelingspunt. Gelet op het vorenstaande is het - anders dan het college veronderstelt - niet van belang of het tonale geluid continu een duidelijk hoorbaar tonaal karakter heeft. Voorts leidt de situatie dat het tonale geluid slechts in een bepaalde periode van het jaar aanwezig is - door bijvoorbeeld de inzet van extra ventilatoren in de zomerperiode, zoals het college ter zitting heeft gesteld - er niet toe dat er volgens de Handleiding niet gerekend hoeft te worden met een toeslag voor tonaal geluid.

2.7.2. Volgens het deskundigenbericht dient een representatieve auditieve waarneming voor de beoordeling van het tonale karakter van geluid in de onderhavige situatie op vijf meter hoogte bij de gevel van de woning van [appellant] te worden uitgevoerd door twee personen in de nachtperiode. In zijn zienswijze op het deskundigenbericht onderschrijft het college dit standpunt. Het college heeft vervolgens erkend dat ten aanzien van het tonale karakter van het geluid afkomstig van de ventilatoren van de inrichting onvoldoende onderzoek is verricht. De beroepsgrond slaagt reeds hierom, nu volgens het deskundigenbericht de bij het bestreden besluit gestelde grenswaarde van 30 dB(A) in de nachtperiode niet kan worden nageleefd indien een toeslag van 5 dB(A) wordt toegepast op het langtijdgemiddeld deelgeluidsniveau en het naar het oordeel van de Afdeling denkbaar is dat de in de inrichting aanwezige ventilatoren een tonaal geluid produceren, waarvoor op grond van de Handleiding een toeslag geldt. Het college zal moeten onderzoeken of tonaal geluid afkomstig van de inrichting duidelijk hoorbaar is op het beoordelingspunt. Dit is in de onderhavige situatie ter plaatse van de gevel van de woning van [appellant]. Vervolgens dient het college op grond van een bestuurlijke afweging gemotiveerd te beslissen of de revisievergunning voor de inrichting kan worden verleend. Daarbij kunnen onder meer een verhoging van de geluidsgrenswaarden of door de vergunninghouder te treffen maatregelen een rol spelen.

Het bestreden besluit is gelet op het vorenstaande in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onzorgvuldig voorbereid. De beroepsgrond slaagt.

2.8. [appellant] stelt dat het college op grond van artikel 8.12 van de Wet milieubeheer een controlevoorschrift had moeten opnemen met betrekking tot de volgens voorschrift 12.1.4 vereiste lengteventilatie waarbij maximaal 30% in de nok mag worden geplaatst. Dit is volgens hem van belang, omdat de ventilatoren veel geluid veroorzaken.

2.8.1. Artikel 8.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de aan een vergunning te verbinden voorschriften de doeleinden aangeven, die de vergunninghouder in het belang van de bescherming van het milieu op een door hem te bepalen wijze dient te verwezenlijken.

Het vierde lid bepaalt, voor zover hier van belang en samengevat weergegeven, dat voor zover aan een vergunning voor een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort - zoals hier aan de orde -, voor zover het die gpbv-installatie betreft, voorschriften worden verbonden als bedoeld in het eerste lid, daaraan in ieder geval ook voorschriften worden verbonden als bedoeld onder a en b van dit lid op grond waarvan moet worden bepaald of aan de eerstbedoelde voorschriften wordt voldaan.

Artikel 8.12a, eerste lid, bepaalt dat, voor zover dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is, aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden, inhoudende de verplichting tot het treffen van technische maatregelen. Voor zover die voorschriften betrekking hebben op gpbv-installaties wordt daarbij niet het gebruik van bepaalde technieken of technologieën voorgeschreven.

2.8.2. Op grond van vergunningvoorschrift 12.1.4, voor zover hier van belang, moet voor de ventilatie met betrekking tot klimaatbeheer gebruik worden gemaakt van lengteventilatie, waarbij maximaal 30% van de totale ventilatie in de nok mag worden geplaatst. Dit betreft een voorschrift als bedoeld in artikel 8.12a, eerste lid, van de Wet milieubeheer, nu het gaat om een technische maatregel gericht op het behalen van de in de vergunning gestelde geluidgrenswaarden. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het college op grond van artikel 8.12, vierde lid, of anderszins, een controlevoorschrift aan de vergunning had moeten verbinden.

De beroepsgrond faalt.

2.9. Het beroep is gegrond. Het besluit van 6 april 2010 dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

2.10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sluis van 6 april 2010;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sluis tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Sluis aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Kalter

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011

492-628.