Home

Raad van State, 24-08-2011, BR5681, 201101080/1/H1

Raad van State, 24-08-2011, BR5681, 201101080/1/H1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
24 augustus 2011
Datum publicatie
24 augustus 2011
ECLI
ECLI:NL:RVS:2011:BR5681
Zaaknummer
201101080/1/H1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 19 januari 2009 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend optreden ten aanzien van het gebruik van het pand aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.

Uitspraak

201101080/1/H1.

Datum uitspraak: 24 augustus 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Voorst,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 5 januari 2011 in zaak

nr. 09/618 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Voorst.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2009 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend optreden ten aanzien van het gebruik van het pand aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 24 april 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 9 en 25 februari 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Aanzien B.V., huurder van het perceel, heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2011, waar het college, vertegenwoordigd door S. van 't Slot, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Twello Noord" rust op het perceel de bestemming "Eengezinshuizen".

Ingevolge artikel 4 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als "Eengezinshuizen" aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen en bijgebouwen.

Ingevolge artikel 1, voor zover thans van belang, wordt onder eengezinshuis verstaan een gebouw, dat één woning omvat.

Ingevolge artikel 48 is het verboden in het plan begrepen gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming of met het in of krachtens deze voorschriften ten aanzien van het gebruik van deze gronden en opstallen bepaalde.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het gebruik van het pand op het perceel in strijd is met de bestemming "Eengezinshuizen", zodat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden. Daartoe voert hij aan dat het pand wordt gebruikt voor groepsbegeleid wonen. Iedere bewoner heeft een eigen kamer, er zijn wisselende begeleiders, er is geen onderlinge verbondenheid en er is geen bestendig karakter, zodat van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van verbondenheid tussen de bewoners geen sprake is, aldus [appellant].

2.2.1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in het pand zes tot acht (jong)volwassenen met meervoudige problematiek, zoals psychiatrische stoornissen en verslavings- en dakloosheidsproblematiek, in groepsverband samenwonen. De bewoners volgen scholing, krijgen therapie of hebben een baan. Deze dagbesteding vindt buitenshuis plaats. De bewoners behoeven geen permanente begeleiding, maar kunnen desgewenst begeleiding krijgen. In het pand is een begeleider van Aanzien B.V. aanwezig als aanspreekpunt om daar waar nodig begeleiding en ondersteuning te bieden. Nu de nadruk in het pand ligt op wonen en niet op het bieden van zorg of begeleiding, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat van nagenoeg zelfstandige bewoning sprake is.

Voorts is gebleken dat het verblijf geen onderdeel uitmaakt van een verplicht begeleidings- en behandelingstraject. De bewoners hebben zelf voor deze woonvorm gekozen en verblijven voor een langere periode, soms voor meerdere jaren, in het pand. Zij hebben ieder een eigen kamer en maken daarnaast gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen als een eet- en huiskamer en sanitair. Zij doen gezamenlijk het huishouden, doen mee aan interne activiteiten en zijn onderling met elkaar verbonden door hun problematiek.

Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat in het pand sprake is van een woonvorm waarin een met een gezinsverband vergelijkbaar huishouden wordt gevoerd waarbij een zekere mate van verbondenheid aanwezig is. Nu van een strijdig gebruik met het bestemmingsplan geen sprake is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college niet bevoegd was ter zake handhavend op te treden.

Het betoog faalt.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.

w.g. Offers w.g. Graaff-Haasnoot

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011

531-702.