Home

Raad van State, 07-03-2012, BV8064, 201105579/1/A4

Raad van State, 07-03-2012, BV8064, 201105579/1/A4

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
7 maart 2012
Datum publicatie
7 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RVS:2012:BV8064
Formele relaties
Zaaknummer
201105579/1/A4

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 14 juni 2010 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd wegens het niet aanbrengen van een strook met groenbeplanting op de percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […].

Uitspraak

201105579/1/A4.

Datum uitspraak: 7 maart 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 maart 2011 in zaken nrs. 11/410 en 10/2004 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2010 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd wegens het niet aanbrengen van een strook met groenbeplanting op de percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […].

Bij besluit van 16 november 2010 heeft het college beslist op het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar en het besluit van 14 juni 2010 herroepen. Bij besluit van 17 november 2010 is opnieuw op het bezwaar beslist en is aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd wegens het niet aanbrengen van een strook met groenbeplanting op het perceel.

Bij uitspraak van 30 maart 2011, verzonden op 7 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 juni 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.A.J. Heijnens-Ackermans, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. L.E.M. Hendriks, advocaat te Maastricht, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Bij besluit van 24 november 1998 heeft het college vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het gebruik als parkeerplaats voor vrachtwagens van het perceel, kadastraal bekend sectie […], nummer […], overeenkomstig de tekeningen B01 en B02 van 20 januari 1998. Overeenkomstig deze bij het vrijstellingsverzoek van [appellante] behorende tekeningen en andere stukken, dient onder meer op de percelen, kadastraal bekend, sectie […], nummers […], langs de [locatie] een strook met groenbeplanting te worden aangelegd.

Vast staat dat [appellante] de drie percelen gebruikt als parkeerplaats voor onder meer vrachtwagens en dat hij op de percelen, kadastraal bekend, sectie […], nummers […], geen groenstrook langs de [locatie] heeft aangelegd. Met het bij de rechtbank bestreden besluit op bezwaar heeft het college [appellante] gelast de groenstrook aan te brengen, zodat wordt voldaan aan de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde.

2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank door te overwegen dat het college bevoegd was bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen, heeft miskend dat de voorwaarde van het aanbrengen van groenbeplanting niet kon worden verbonden aan de vrijstelling, nu deze ziet op realisering van een strook met groenbeplanting op een ander perceel dan het perceel waarop het vrijgestelde gebruik betrekking heeft.

2.2.1. Nu tegen het besluit van 24 november 1998 geen rechtsmiddelen zijn aangewend, is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat van de juistheid dat besluit, en derhalve van de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde, moet worden uitgegaan. Het betoog faalt.

2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het feitelijke gebruik van de gronden, waarop de groenstrook volgens de voorwaarde moet worden gerealiseerd, als parkeerterrein in overeenstemming is met de bestemming ingevolge het destijds geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan).

2.3.1. Vaststaat dat [appellante] op de percelen, kadastraal bekend, sectie […], nummers […] langs de [locatie] geen strook met groenbeplanting heeft gerealiseerd. Derhalve is in zoverre gehandeld in strijd met de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde, zodat het college bevoegd was ter zake bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen.

2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.4.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid handhavend kon optreden. Daartoe voert hij aan dat concreet zicht op legalisatie bestaat, nu de gemeenteraad op 19 mei 2011 het bestemmingsplan 'Kern Wahlwiller' heeft vastgesteld, waarin anders dan in het ontwerp, de voorwaarde voor het aanleggen van de groenstrook niet is vertaald.

2.4.2. Dit betoog faalt. De rechtmatigheid van het besluit op bezwaar diende door de rechtbank te worden beoordeeld naar de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit. Eerst op 11 januari 2011 is het ontwerpbestemmingsplan 'Kern Wahlwiller' ter inzage gelegd. Daarin hadden de desbetreffende gronden nog de aanduiding 'groen'. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat destijds geen concreet zich op legalisatie bestond. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is dat van handhaving moet worden afgezien.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Van Heusden

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012

163-720.