Raad van State, 01-05-2012, BW4908, 201104427/1/V1
Raad van State, 01-05-2012, BW4908, 201104427/1/V1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 1 mei 2012
- Datum publicatie
- 4 mei 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2012:BW4908
- Zaaknummer
- 201104427/1/V1
Inhoudsindicatie
Hetgeen de vreemdeling in beroep ter zake van zijn bekering tot het christendom en voormelde doop heeft aangevoerd houdt immers geen verband met de door hem in de bestuurlijke fase naar voren gebrachte asielmotieven. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 10 november 2011 in zaak nr. 201103103/1/V2, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat een nieuw asielmotief en stukken ter staving hiervan niet bij de beoordeling van een beroep kunnen worden betrokken.
Uitspraak
201104427/1/V1.
Datum uitspraak: 1 mei 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[…](hierna: de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 24 maart 2011 in zaak nr. 09/31608 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en geweigerd om hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen hiervan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 april 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister voor Immigratie en Asiel, thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn doop in de Beréa-kerk in Zutphen op 18 oktober 2009 geen nieuw licht op de zaak werpt, omdat hij alleen een kopie van het desbetreffende doopcertificaat heeft overgelegd. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank miskend dat hij in de brief van 19 mei 2010, waarbij hij voormelde kopie heeft overgelegd, heeft medegedeeld dat het origineel van het doopcertificaat zich in zijn dossier bevindt en op afroep beschikbaar is. De vreemdeling betoogt dat de rechtbank heeft nagelaten dat origineel op te vragen en het ten onrechte niet in de zaak heeft betrokken.
2.1.1. Hoewel de rechtbank ten onrechte aan voormelde mededeling in de brief van 19 mei 2010 is voorbijgegaan en de vreemdeling de klacht in zoverre terecht voordraagt, kan de grief niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Hetgeen de vreemdeling in beroep ter zake van zijn bekering tot het christendom en voormelde doop heeft aangevoerd houdt immers geen verband met de door hem in de bestuurlijke fase naar voren gebrachte asielmotieven. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 10 november 2011 in zaak nr. 201103103/1/V2, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat een nieuw asielmotief en stukken ter staving hiervan niet bij de beoordeling van een beroep kunnen worden betrokken.
2.2. Hetgeen de vreemdeling voor het overige in het hogerberoepschrift aanvoert en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, in zoverre met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter w.g. Schuurman
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2012
282-701.
Verzonden: 1 mei 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser