Home

Raad van State, 22-08-2012, BX5272, 201110527/1/A3

Raad van State, 22-08-2012, BX5272, 201110527/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
22 augustus 2012
Datum publicatie
22 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:RVS:2012:BX5272
Zaaknummer
201110527/1/A3
Relevante informatie
Algemene wet op het binnentreden [Tekst geldig vanaf 01-07-2010], Algemene wet op het binnentreden [Tekst geldig vanaf 01-07-2010] art. 2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 11 november 2009 heeft het college een coördinator en een buiteninspecteur van de afdeling Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving van de gemeente Zoetermeer, een klantmanager Welzijn van die gemeente en enige vaklieden gemachtigd om de woning, gelegen aan de [locatie] te Zoetermeer, binnen te treden.

Uitspraak

201110527/1/A3.

Datum uitspraak: 22 augustus 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Zoetermeer,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 augustus 2011 in zaak nr. 10/8471 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2009 heeft het college een coördinator en een buiteninspecteur van de afdeling Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving van de gemeente Zoetermeer, een klantmanager Welzijn van die gemeente en enige vaklieden gemachtigd om de woning, gelegen aan de [locatie] te Zoetermeer, binnen te treden.

Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en een verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 26 oktober 2011 en 1 juni 2012.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak op 4 juli 2012 ter zitting gevoegd behandeld met de zaken nrs. 201110511/1/A3 en 201110512/1/A3, waar [appellante] in persoon en het college en de burgemeester van Zoetermeer, vertegenwoordigd door S.A. Azzakhnini-Zulfiqar en mr. W.G.M. Coenen, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Algemene wet op het binnentreden, voor zover thans van belang, is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.

2.2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat zij geen belang heeft bij het door haar ingestelde beroep, heeft miskend dat op 11 november 2009 van de machtiging gebruik is gemaakt. Zij heeft de toegang tot de woning aan schoonmakers louter vanwege de machtiging en niet vrijwillig verschaft. Voorts heeft zij schade geleden, zodat ook daarin procesbelang is gelegen, aldus [appellante].

2.3.    Dat betoog slaagt. Op 11 november 2009 hebben de in de machtiging vermelde personen, vergezeld door onder meer medewerkers van een schoonmaakbedrijf en een brigadier van de politie Haaglanden, zich bij de woning van [appellante] gemeld. De buiteninspecteur heeft [appellante] de machtiging overhandigd en haar meegedeeld dat die dag zou worden binnengetreden en schoongemaakt. De medewerkers van het schoonmaakbedrijf zijn vervolgens de woning binnengetreden, nadat [appellante] hun de toegang had verschaft. Onder deze omstandigheden moet geoordeeld worden dat van de machtiging gebruik is gemaakt.

2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellante] tegen het besluit van 21 oktober 2010 ingestelde beroep beoordelen.

2.5.    [appellante] betoogt dat de machtiging tot binnentreden onrechtmatig was. Zij was volgens haar in strijd met de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 november 2009 in zaak nr. 09/7235, waarbij onder meer op haar verzoek ten aanzien van het besluit van 13 oktober 2009 is beslist. Voorts klaagt zij over de wijze waarop op 11 november 2009 door de gemeente is gehandeld. Haar woning is niet schoongemaakt, maar ontruimd. Tot slot verzoekt [appellante] om vergoeding van door haar gestelde geleden schade.

2.6.    Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft het college [appellante] op straffe van bestuursdwang gelast het gebruik van de woning, gelegen aan de [locatie] te Zoetermeer, in strijd met de voorschriften van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken vóór 3 november 2009 te beëindigen en beëindigd te houden. Het in overeenstemming brengen van de woning daarmee omvat volgens het besluit in ieder geval het verwijderen en verwijderd houden van al het afval in de woning, het schoonmaken en het erna gereinigd houden ervan en het weggooien van de onnodig grote hoeveelheid brandbare materialen, zoals papier en andere materialen. De begunstigingstermijn is bij brief van 29 oktober 2009 verlengd tot en met 10 november 2009. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van deze dag in zaak nr. 201110512/1/A3, was het college tot dat besluit bevoegd. Nu voorts, naar niet in geschil is, op 11 november 2009 aan de last geen uitvoering was gegeven, heeft het tot de machtiging mogen besluiten. Het in beroep aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat de machtiging voor een ander doel is gebruikt, dan waartoe de bevoegdheid daartoe strekt. Dat de woning niet is schoongemaakt, maar ontruimd, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt.

2.7.    Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellante] tegen het besluit van het college van 21 oktober 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaren.

2.8.    Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.

2.9.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het hoger beroep bij [appellante] opgekomen proceskosten te worden veroordeeld, aangezien het de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep door de rechtbank in hoger beroep heeft verdedigd.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 augustus 2011 in zaak nr. 10/8471;

III.    verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;

IV.    wijst het verzoek om schadevergoeding af;

V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer tot vergoeding aan [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep bij haar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 446,92 (zegge: vierhonderdzesenveertig euro en tweeënnegentig cent), waarvan een bedrag van € 437,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb    w.g. Klein

lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2012

176-597.