Raad van State, 07-11-2012, BY2474, 201203778/1/A2
Raad van State, 07-11-2012, BY2474, 201203778/1/A2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 7 november 2012
- Datum publicatie
- 7 november 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2012:BY2474
- Zaaknummer
- 201203778/1/A2
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 7:15, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023], Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 26 november 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] voor 2009 toegekende voorschot zorgtoeslag vastgesteld op € 653,00.
Uitspraak
201203778/1/A2.
Datum uitspraak: 7 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 februari 2012 in zaak nr. 11/1707 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] voor 2009 toegekende voorschot zorgtoeslag vastgesteld op € 653,00.
Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] voor 2008 toegekende zorgtoeslag herzien en vastgesteld op nihil en bepaald dat zij € 553,00 moet terugbetalen.
Bij besluit van 1 oktober 2010 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] voor 2009 toegekende zorgtoeslag herzien en vastgesteld op € 635,00 en bepaald dat zij € 18,00 moet terugbetalen.
Bij besluit van 10 februari 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en haar verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
Bij uitspraak van 8 juli 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] gedane verzet gegrond verklaard. Het onderzoek is daarna voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Bij uitspraak van 23 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 10 februari 2011 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd voor zover het betreft de beslissing omtrent de kosten van de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 26 november 2009 en de Belastingdienst opgedragen deze kosten aan [appellante] te vergoeden. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en drs. H.R. Grootenhuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2. Bij besluit van 10 februari 2011 heeft de Belastingdienst de door [appellante] tegen de besluiten van 26 november 2009, 27 augustus 2010 en 1 oktober 2010 gemaakte bezwaren gegrond verklaard, het bedrag van de toegekende zorgtoeslag over de jaren 2008 en 2009 gewijzigd en het verzoek om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van de bezwaren heeft moeten maken afgewezen, omdat [appellante] is bijgestaan door haar vader en een familielid dat optreedt als gemachtigde niet wordt aangemerkt als professionele rechtsbijstandverlener.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat haar vader haar beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte een betalingsbewijs van door haar gemaakte kosten voor rechtsbijstand heeft verlangd. Of zij haar vader heeft betaald is niet van belang voor de beantwoording van de vraag, of zij voor proceskostenvergoeding in aanmerking komt, aldus [appellante].
3.1. De Afdeling heeft eerder overwogen (onder meer uitspraak van 16 februari 2011, in zaak nr. 201007265/1/H2) dat in het geval tussen een partij en zijn gemachtigde een familierelatie bestaat, de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand niet kan worden aangemerkt als door een derde verleende rechtsbijstand in de zin van het Bpb. De Afdeling ziet thans aanleiding haar jurisprudentie op dit punt te preciseren, waarbij zij aansluiting zoekt bij het arrest van de Hoge Raad van 19 oktober 2012, in zaak nr. 11/04773 (LJN BY0531). Een familierelatie staat er op zichzelf niet aan in de weg dat de gemachtigde als derde wordt aangemerkt. Die familierelatie staat ook niet aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg, met dien verstande dat als rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van de belanghebbende in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend.
3.2. In haar uitspraak van 21 oktober 2009 (zaak nr. 200803635/1) heeft de Afdeling vastgesteld dat [gemachtigde] beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De Afdeling stelt voorts vast dat [gemachtigde] niet behoort tot het huishouden van [appellante]. Er is geen aanwijzing dat de rechtsbijstand in dit geval niet op zakelijke basis is verleend. De omstandigheid dat [appellante] in beroep een nota heeft overgelegd van de kosten die haar in rekening zijn gebracht, vormt een aanwijzing voor het tegendeel. De rechtbank heeft ten onrechte uit het enkele feit dat geen betalingsbewijs is overgelegd, afgeleid dat de aan [appellante] verleende rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend. Niet is vereist dat ten tijde van de uitspraak van de rechtbank een declaratie is opgemaakt of dat de kosten ten tijde van die uitspraak zijn voldaan. Een en ander brengt met zich dat ervan moet worden uitgegaan dat [appellante] in beroep is vertegenwoordigd door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 februari 2011 van de Belastingdienst alsnog gegrond verklaren en het besluit vernietigen voor zover hierbij geen vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten is toegekend. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. De Afdeling zal voorts bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats zal treden van het besluit voor zover dit is vernietigd.
4.1. De Belastingdienst dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 februari 2012 in zaak nr. 11/1707;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 10 februari 2011 voor zover daarbij geen vergoeding is toegekend van de in bezwaar gemaakte kosten;
V. wijzigt het onder IV genoemde besluit in zoverre dat aan [appellante] een vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro) wordt toegekend;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
VII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1748,00 (zegge: duizendzevenhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 384,00 (zegge: driehonderdvierentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012
17-735.