Home

Raad van State, 07-05-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1634, 201308419/1/R2 en 201308423/1/R2

Raad van State, 07-05-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1634, 201308419/1/R2 en 201308423/1/R2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
7 mei 2014
Datum publicatie
7 mei 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2014:1634
Zaaknummer
201308419/1/R2 en 201308423/1/R2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 24 juli 2013, kenmerk C2056994/3442752, heeft het college aan [vergunninghouder A] vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de vestiging van een veehouderijbedrijf aan de [locatie 1] ongenummerd te Ulicoten.

Uitspraak

201308419/1/R2 en 201308423/1/R2.

Datum uitspraak: 7 mei 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging Vereniging ABC Milieugroep, gevestigd te Baarle-Nassau,

appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2013, kenmerk C2056994/3442752, heeft het college aan [vergunninghouder A] vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de vestiging van een veehouderijbedrijf aan de [locatie 1] ongenummerd te Ulicoten.

Bij besluit van 29 juli 2013, kenmerk C2057016/3424733, heeft het college aan [vergunninghouder B] vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleend voor de vestiging van een veehouderijbedrijf aan [locatie 3] ongenummerd te Ulicoten.

Tegen deze besluiten heeft Vereniging ABC beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [vergunninghouder A] (hierna: [vergunninghouder A]) en de vennootschap onder [vennootschap], alsmede haar vennoten [vergunninghouder B], [vennoot A] en [vennoot B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [vergunninghouder B]) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft verweerschriften ingediend.

Vereniging ABC, het college, [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 16 april 2014, waar Vereniging ABC, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, bijgestaan door S.H. Borsboom, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Uitenbosch, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B], vertegenwoordigd door H.J.M. Wingens, advocaat te Nijmegen, gehoord.

Overwegingen

Wettelijk kader

1. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is het verboden zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.

Ingevolge artikel 19f, eerste lid, maakt de initiatiefnemer voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.

Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.

Ingevolge artikel 19kd wordt onder significante gevolgen als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, niet verstaan de gevolgen van een handeling door het veroorzaken van stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied in de volgende gevallen:

(…)

b. de handeling is een activiteit die na de referentiedatum is begonnen, of een gebruik dat na de referentiedatum in betekenende mate is gewijzigd, onderscheidenlijk het plan is van toepassing geworden na de referentiedatum, of is nadien in betekenende mate gewijzigd, waarbij is verzekerd dat, in samenhang met voor die activiteit getroffen maatregelen, de stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied als gevolg van die activiteit of dat gebruik of dat plan, per saldo niet is toegenomen of zal toenemen.

De vergunningen

2. Het college heeft bij de bestreden besluiten vergunningen verleend voor de vestiging van een veehouderijbedrijf aan de [locatie 1] ongenummerd te Ulicoten en voor de vestiging van een veehouderijbedrijf aan [locatie 3] ongenummerd te Ulicoten, in verband met de gevolgen die deze veehouderijen hebben voor de depositie van stikstof in enkele Natura 2000-gebieden, waaronder "Regte Heide en Riels laag", gelegen ten zuidwesten en zuiden van Riel. De beoogde locaties voor de vergunde veehouderijen zijn gelegen op een afstand van ongeveer 9,2 onderscheidenlijk 9,5 kilometer van dit gebied.

3. Voorafgaand aan het verlenen van de vergunningen hebben de bedrijven verzoeken gedaan om saldering krachtens de Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant (hierna: de stikstofverordening). Het college heeft daarop twee salderingsbesluiten genomen. Bij de verlening van de vergunningen heeft het college de salderingsbesluiten, op grond waarvan saldo uit de depositiebank aan de bedrijven is toegekend, betrokken.

Het college heeft de vergunningen verleend met toepassing van artikel 19kd en 19g van de Nbw 1998, omdat de toename van ammoniakemissie als gevolg van de oprichting van de betrokken bedrijven, gelet op het aan deze bedrijven toegekende saldo uit de depositiebank, per saldo niet zal leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in de Natura 2000-gebieden.

De beroepen

4. ABC betoogt onder andere dat de saldi uit de depositiebank ten onrechte zijn betrokken bij de verlening van de twee vergunningen, omdat tussen de toename van stikstofdepositie als gevolg van de vergunde veehouderijen en de daar tegenoverstaande onttrekkingen van saldo uit de depositiebank geen directe samenhang bestaat. Hierom kon geen toepassing worden gegeven aan artikel 19kd van de Nbw 1998 en is ten onrechte een passende beoordeling achterwege gelaten, aldus ABC.

4.1. In hetgeen het college naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling geen aanleiding om over het gebruik van de depositiebank ten behoeve van de verlening van de onderhavige vier vergunningen thans anders te oordelen dan is gedaan in de uitspraak van 13 november 2013 in zaak nrs. 201303243/1/R2, 201303324/1/R2, 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2.

4.2. In die uitspraak is met betrekking tot de depositiebank onder andere overwogen dat de overeenkomsten tussen externe saldering en saldering uit de depositiebank aanleiding geven voor het oordeel dat bij saldering op grond van de depositiebank ten behoeve van een Nbw-vergunning, evenals bij externe saldering, gelet op het mitigerende karakter van de maatregel, een directe samenhang dient te bestaan tussen de in de depositiebank op te nemen en te onttrekken saldi. Een directe samenhang tussen de intrekking van een milieuvergunning en de beschikbaarstelling van depositie ten behoeve van saldering kan worden aangenomen bij milieuvergunningen die zijn ingetrokken ten behoeve van de opname in de depositiebank. Deze samenhang is aanwezig bij milieuvergunningen die zijn ingetrokken na de datum van (het concrete voornemen tot) instelling van de depositiebank. Dat is in Noord-Brabant 29 september 2009, de datum waarop het convenant 'Stikstof en Natura 2000' is gesloten. De stikstofverordening en het protocol sluiten echter niet uit dat in de depositiebank saldi zijn opgenomen van milieuvergunningen die voor de oprichting van de depositiebank zijn ingetrokken.

4.3. Voorts heeft de Afdeling in eerdergenoemde uitspraak geoordeeld dat de verordening en het protocol niet uitsluiten dat in de depositiebank saldi worden opgenomen van bedrijven die op het moment van intrekken van de milieuvergunning feitelijk niet meer aanwezig waren, terwijl onder 3.7 van die uitspraak is overwogen dat bij externe saldering als voorwaarde geldt dat het bedrijf op het moment van intrekken van de milieuvergunning of het sluiten van de overeenkomst over de overname van de stikstofdepositie feitelijk nog aanwezig was. Deze voorwaarde is van belang om het mitigerende karakter van saldering te waarborgen. Daarbij is tevens overwogen dat het standpunt van het college dat bij externe saldering slechts relevant is of het bedrijf waarvan de milieuvergunning wordt ingetrokken op de referentiedatum - 7 december 2004 - stikstofdepositie veroorzaakte en dat saldering kan zolang een stand-still situatie ten opzichte van de referentiedatum wordt aangehouden, geen steun vindt in de jurisprudentie.

4.4. De Afdeling is in die uitspraak tot de slotsom gekomen dat de voorwaarden die in de verordening en het protocol worden gesteld aan de opname van saldo van een ingetrokken milieuvergunning onvoldoende waarborgen dat een directe samenhang aanwezig is tussen de in de depositiebank opgenomen saldi van ingetrokken milieuvergunningen en de onttrekkingen van saldi ten behoeve van een Nbw-vergunning voor de oprichting of uitbreiding van een agrarisch bedrijf en dat dit leidt tot het oordeel dat de betreffende salderingsbesluiten in de aan de orde zijnde gevallen niet bij de vergunningverlening konden worden betrokken.

Het betoog van ABC dat saldi uit de depositiebank ten onrechte zijn betrokken bij de verlening van de twee vergunningen, zodat ten onrechte een passende beoordeling achterwege is gelaten, slaagt.

4.5. Het college betoogt dat het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen relativiteitsvereiste aan de vernietiging van de besluiten in de weg staat aangezien de Nbw 1998 niet ziet op de bescherming van de belangen die Vereniging ABC blijkens haar statutaire doelstelling behartigt.

4.6. Ten aanzien van de vraag of de Nbw 1998 kennelijk niet strekt ter bescherming van de statutaire belangen van Vereniging ABC, overweegt de Afdeling het volgende. Het belang van Vereniging ABC is blijkens de statuten onder andere gericht op het waken tegen aantasting van natuur en landschap. Blijkens de statuten omvat het werkgebied van ABC het grondgebied van de plaatsen Alphen en Riel, en van de gemeenten Baarle-Nassau en de Belgische gemeente Baarle-Hertog.

De bepalingen van de Nbw 1998 hebben met name ten doel om het algemeen belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen. Nu de statutaire belangen van Vereniging ABC mede betrekking hebben op de bescherming tegen aantasting van natuurwaarden, vallen deze belangen in dit geval samen met de algemene belangen die de Nbw 1998 beoogt te beschermen. Voorts ligt het Natura 2000-gebied "Regte Heide & Riels laag" geheel binnen de gemeente Goirle en voor een deel binnen het grondgebied van Riel, dat thans deel uitmaakt van deze gemeente. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de betrokken normen van de Nbw 1998 kennelijk niet strekken tot bescherming van haar belangen.

5. Met betrekking tot het verzoek van [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B] om in geval van vernietiging van de besluiten de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten, overweegt de Afdeling als volgt. Ter onderbouwing van dit verzoek hebben [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B] op 2 april 2014 nadere stukken gezonden waarin onder meer salderingsberekeningen zijn opgenomen die strekken tot de conclusie dat de verplaatsing van de bedrijven niet tot gevolg heeft dat de stikstofdepositie in de betrokken Natura 2000-gebieden toeneemt en dat een directe samenhang bestaat tussen de bedrijven op de oude locaties en op de nieuwe locaties. Daargelaten of deze stukken wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing dienen te blijven, wordt overwogen dat het college nog geen standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de vraag of hiermee alsnog een afdoende motivering gegeven kan worden aan de verleende vergunningen. Voorts hebben [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B] ter zitting erkend dat de voormelde stukken nog niet compleet zijn. Reeds hierom ziet de Afdeling, indien zij overgaat tot vernietiging van de bestreden besluiten, geen aanleiding om de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten.

6. Nu het college heeft aangegeven de nadere stukken als nieuwe aanvragen op te vatten, ziet de Afdeling evenmin aanleiding om toepassing te geven aan de mogelijkheid van een bestuurlijke lus.

Slotoverwegingen

7. De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten dienen wegens strijd met de artikelen 19d, 19g en 19kd van de Nbw 1998 te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.

8. Het college dient ten aanzien van Vereniging ABC op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 24 juli 2013, kenmerk C2056994/3442752;

III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 29 juli 2013, kenmerk C2057016/3424733;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging ABC Milieugroep in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.981,14 (zegge: negentienhonderdeenentachtig euro en veertien cent), waarvan € 1.948,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan de vereniging Vereniging ABC Milieugroep het door haar voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 636,00 (zegge: zeshonderdzesendertig euro) vergoedt;

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van Baaren

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014

579-723.