Raad van State, 29-01-2014, ECLI:NL:RVS:2014:200, 201303500/1/R1
Raad van State, 29-01-2014, ECLI:NL:RVS:2014:200, 201303500/1/R1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 29 januari 2014
- Datum publicatie
- 29 januari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2014:200
- Zaaknummer
- 201303500/1/R1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 22 januari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Stadshart" vastgesteld.
Uitspraak
201303500/1/R1.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Heerhugowaard,
appellante,
en
de raad van de gemeente Heerhugowaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Stadshart" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Wassink, advocaat te Kerkdriel, en de raad, vertegenwoordigd door C. Veldhuizen-Brouwer en I. Zwollo-de Wilt, beiden werkzaam bij de gemeente, en J.W. de Boer, wethouder van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de actualisering van het planologisch regime voor het stadshart van Heerhugowaard.
3. [ appellante] voert aan dat het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard onbevoegd namens de raad verweer heeft gevoerd, nu geen procesbesluit voor het voeren van verweer is genomen.
3.1. In artikel 160, eerste lid, aanhef en onder f, van de Gemeentewet is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is te besluiten namens de gemeente, het college of de raad rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij de raad, voor zover het de raad aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.
3.2. In deze zaak is gesteld noch gebleken dat de raad anders heeft beslist als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder f, van de Gemeentewet. Gelet hierop komt op grond van deze bepaling de bevoegdheid om te besluiten verweerschriften en andere stukken in te dienen en verweer ter zitting te voeren toe aan het college. Uit de verrichte handelingen leidt de Afdeling af dat het college heeft besloten namens de raad een verweerschrift in te dienen en verweer ter zitting te voeren. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college onbevoegd heeft gehandeld.
4. Het beroep van [appellante] is gericht tegen het plan voor zover de vestiging van een speelautomatenhal niet mogelijk wordt gemaakt in haar pand op het perceel [locatie] te Heerhugowaard. [appellante] wenst, naast een bioscoop, een speelautomatenhal in haar pand te kunnen exploiteren.
[appellante] voert aan dat ten onrechte het gebied waarbinnen een speelautomatenhal mogelijk wordt gemaakt reeds met het plan is bepaald, waardoor niet wordt voldaan aan het vereiste dat een ieder de mogelijkheid moet krijgen om in aanmerking te komen voor een vergunning voor een speelautomatenhal. De omstandigheid dat slechts één vergunning zal worden verleend, betekent niet dat niet ook haar perceel kan worden aangewezen als locatie waar de exploitatie van een speelautomatenhal mogelijk is. Dat blijkt volgens haar al uit de omstandigheid dat het plan op meer percelen een speelautomatenhal mogelijk maakt. De raad heeft volgens [appellante] ten onrechte gesteld dat, omdat haar perceel niet binnen de zone horeca categorie III is gelegen, zij niet in aanmerking komt voor de mogelijkheid om op haar perceel een speelautomatenhal te vestigen. Volgens [appellante] is haar locatie in ruimtelijk opzicht vergelijkbaar met de in het plan wel aangewezen locaties.
[appellante] betoogt dat het plan in zoverre is toegeschreven naar de belangen van een exploitant van speelautomatenhallen waarmee de eigenaar van de panden waarin het plan een speelautomatenhal mogelijk maakt reeds een overeenkomst heeft gesloten. Volgens [appellante] is sprake van détournement de pouvoir als bedoeld in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en was de raad in strijd met artikel 2:4, lid 1, van de Awb vooringenomen bij de vaststelling van het plan.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verlening van een vergunning voor een speelautomatenhal een aparte procedure betreft met een eigen beoordelingskader. In de bestemmingsplanprocedure dienen de ruimtelijke motieven te worden beoordeeld.
Verder stelt de raad dat het planologisch regime voor onderhavig plangebied diende te worden geactualiseerd, nu het vorige plan in 2001 in rechte onaantastbaar is geworden. Verder is een nieuw plan nodig om een speelautomatenhal mogelijk te maken. Voorts is van belang dat het winkelcentrum de afgelopen jaren is uitgebreid en nu in een beheerssituatie terecht is gekomen, aldus de raad.
Wat betreft de locatie waar een speelautomatenhal wordt toegestaan, is aangesloten bij hetgeen in het vorige bestemmingsplan was geregeld. In tegenstelling tot het vorige plan, is in het onderhavige plan geen zone aangewezen voor horeca III, maar heeft de raad aan de panden gelegen aan het Coolplein de functieaanduiding "horeca tot en met horecacategorie 3" toegekend en is op het perceel van [appellante] ter plaatse van de bioscoop ondersteunende horeca categorie 3 toegestaan. Voorts verwijst de raad naar de beleidsnota "Beleidsnota Speelautomatenhal".
4.2. Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Awb vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid.
Ingevolge artikel 3:3 van de Awb gebruikt het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
4.3. Blijkens de verbeelding zijn aan het perceel [locatie] de bestemming "Cultuur en ontspanning" en de functieaanduiding "bioscoop" toegekend. Aan panden gelegen aan de zuidwestelijke zijde van het Coolplein zijn de bestemming "Centrum - 1" en de aanduidingen "specifieke vorm van Centrum - 1" en "horeca tot en met horecacategorie 3" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels, zijn de voor "Cultuur en ontspanning" aangewezen gronden bestemd voor:
a. theater met ondersteunende horecacategorie 3;
b. muziekschool;
c. bioscoop ter plaatse van de functieaanduiding "bioscoop" met ondersteunende horeca categorie 3.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, zijn de voor "Centrum - 1" aangewezen gronden onder meer bestemd voor gebouwen ten behoeve van:
1. detailhandel;
2. dienstverlening;
3. maatschappelijk;
4. horeca 1 en 2;
5. horeca 3 ter plaatse van de functieaanduiding "horeca tot en met horecacategorie 3";
[…]
9. specifieke vorm van Centrum - 1 ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van Centrum -1" ten behoeve van een familie amusementscentrum en een speelautomatenhal.
4.4. Blijkens de plankaart van het vorige bestemmingsplan "Stadshart", vastgesteld door de raad bij besluit van 24 april 2001 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 26 juli 2001, was aan het perceel van [appellante] de bestemming "Bioscoop (B)" toegekend. Aan de percelen aan de zuidwestelijke zijde van het Coolplein was de bestemming "Centrumdoeleinden (C)" toegekend.
Ingevolge artikel 6 van de voorschriften van dat plan waren de gronden op de kaart aangewezen voor "Centrumdoeleinden (C)" bestemd voor detailhandel, dienstverlening (met uitzondering van seksinrichtingen), kinderspeel- en -opvanggelegenheid, kantoren en horeca I en II en dergelijke. Horeca III en een amusementscentrum (Flamingocenter) waren uitsluitend toegestaan aan de zuidwestelijke kant van de op de plankaart aangegeven "zonegrens Horeca III".
Ingevolge artikel 10 waren de gronden aangewezen voor "Bioscoop (B)" bestemd voor een bioscoop alsmede horeca ten dienste van de bioscoop.
4.5. Op 22 januari 2013 heeft de raad de beleidsnota "Beleidsnota Speelautomatenhal" vastgesteld. In de beleidsnota is vermeld dat één speelautomatenhal met een maximaal bruikbaar vloeroppervlak voor speelautomaten van netto 600 m2 de behoefte dekt van ongeveer 50.000 inwoners. Gelet op het inwonertal van 52.000 inwoners in Heerhugowaard in 2012 wordt volgens de beleidsnota één speelautomatenhal voldoende geacht.
4.6. De Afdeling stelt voorop dat, zoals reeds onder 1 is aangegeven, in de onderhavige procedure de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan wordt beoordeeld. Voor zover het betoog van [appellante] betrekking heeft op de vergunningverlening voor een speelautomatenhal, wordt dat betoog buiten beschouwing gelaten.
In de beleidsnota "Beleidsnota Speelautomatenhal" is vastgelegd dat slechts ruimte is voor één speelautomatenhal in Heerhugowaard. [appellante] heeft dit aspect niet gemotiveerd bestreden. Gelet op het beleid om slechts één speelautomatenhal binnen de gemeente mogelijk te maken, overweegt de Afdeling dat het niet onredelijk is om slechts een beperkt aantal locaties aan te wijzen waar een speelautomatenhal kan worden gevestigd. De raad heeft, in aansluiting op het vorige plan, gekozen voor een speelautomatenhal aan het Coolplein waar, anders dan op de locatie van de bioscoop, ook zelfstandige horeca tot en met horecacategorie 3 mogelijk wordt gemaakt. Verder acht de raad een speelautomatenhal niet passend in combinatie met een bioscoop en wil de raad de bioscoop op het perceel van [appellante] zonder functiemenging behouden. Deze keuze van de raad acht de Afdeling, gelet op de aard van de functie speelautomatenhal, niet onredelijk. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het mogelijk maken van een speelautomatenhal op het perceel van [appellante].
Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan in zoverre in strijd met artikel 2:4, eerste lid, van de Awb heeft gehandeld. De enkele omstandigheid dat reeds een overeenkomst is gesloten door de eigenaar van de panden aan het Coolplein met een exploitant in speelautomaten is daarvoor onvoldoende. [appellante] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de raad door andere dan ruimtelijke motieven is bewogen, zodat ook geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat in strijd met artikel 3:3 van de Awb is gehandeld.
Voor zover [appellante] een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel overweegt de Afdeling dat van gelijke gevallen niet kan worden gesproken reeds omdat zelfstandige horeca tot en met horeca categorie 3 op het perceel van [appellante], anders dan ondersteunende horeca, niet is toegelaten en op het desbetreffende perceel een bioscoop aanwezig is die in het plan als zodanig is bestemd.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante] ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
91-763.