Raad van State, 18-06-2014, ECLI:NL:RVS:2014:2229, 201304654/1/R4
Raad van State, 18-06-2014, ECLI:NL:RVS:2014:2229, 201304654/1/R4
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 18 juni 2014
- Datum publicatie
- 18 juni 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2014:2229
- Zaaknummer
- 201304654/1/R4
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 26 februari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Motorcrossterrein Prikkedam" vastgesteld.
Uitspraak
201304654/1/R4.
Datum uitspraak: 18 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Makkinga, gemeente Ooststellingwerf,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Ooststellingwerf,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Motorcrossterrein Prikkedam" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Motorclub Ooststellingwerf, [appellant A] en [appellant B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2014, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. C.R. Jansen, en de raad, vertegenwoordigd door T. Wuite, werkzaam bij de gemeente, mr. P. Woudstra en ing. A.G. van Kempen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Motorclub Ooststellingwerf, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling ten behoeve van het motorcrossterrein Prikkedam.
3. De raad voert aan dat [appellant B] geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpplan, zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant B].
4. [appellant A] betoogt dat het ontwerp-bestemmingsplan op 20 januari 2011 ter inzage is gelegd, zodat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan van 26 februari 2013 niet binnen de wettelijke termijn is genomen.
4.1. [appellant A] voert terecht aan dat de in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening gestelde termijn is overschreden. Uit deze wettelijke bepaling, noch uit enige andere bepaling kan echter worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen. Het door [appellant A] op dit punt aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.
5. [appellant A] keert zich tegen het standpunt dat het opstellen van een milieueffectrapport niet noodzakelijk is. Hij voert aan dat sinds 1 april 2011 op grond van het Besluit milieueffectrapportage (hierna: het Besluit m.e.r). een m.e.r.-procedure dient te worden doorlopen indien een motorcrossterrein een oppervlakte van meer dan 5 hectare heeft. Hij stelt dat het onderhavige motorcrossterrein meer dan 5 hectare groot is.
5.1. De raad stelt dat voor een toegevoegde merbeoordelingsplichtige activiteit die voorheen niet merbeoordelingsplichtig was, op grond van artikel IV van het Besluit van 21 februari 2011 tot wijziging van het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht (reparatie en modernisering milieueffectrapportage) (hierna: het Wijzigingsbesluit) niet een nieuwe procedure hoeft te worden gestart.
5.2. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen:
a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
Ingevolge het tweede lid, voor zover van belang, worden terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bij de maatregel de categorieën van plannen aangewezen bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Een plan wordt slechts aangewezen indien het plan het kader vormt voor een besluit als bedoeld in het derde of vierde lid.
Ingevolge het derde lid worden terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a, de categorieën van besluiten aangewezen bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Ingevolge het vierde lid worden terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Ingevolge artikel 7.13 stelt het bevoegd gezag een plan niet vast:
a. dan nadat het toepassing heeft gegeven aan de paragrafen 7.3 en 7.4.
5.3. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit m.e.r. worden als categorieën van plannen als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, van de wet, aangewezen de categorieën die in kolom 3 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage zijn omschreven, voor zover die plannen een kader vormen voor een besluit dat behoort tot een categorie die is aangewezen op grond van het vierde lid, en voor zover die plannen niet zijn aangewezen als categorieën van besluiten als bedoeld in dat lid.
Ingevolge het vierde lid worden als categorieën van besluiten als bedoeld in artikel 7.2, derde en vierde lid, van de wet, aangewezen de categorieën die in kolom 4 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage zijn omschreven.
Ingevolge het vijfde lid geldt voor zover in de bijlage, onderdeel C, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport in zodanige gevallen. Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de wet in zodanige gevallen.
5.4. Op 1 april 2011 is het Wijzigingsbesluit in werking getreden.
Ingevolge artikel IV, vierde lid, van het Wijzigingsbesluit blijft, indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit met betrekking tot activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer kennisgeving is gedaan van een ontwerp van een besluit bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport dient te worden gemaakt en dit ontwerp ter inzage is gelegd, ten aanzien van die kennisgeving het voor dat tijdstip geldende recht van toepassing.
5.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 december 2012 in zaak nr. 201109052/1/R2) zijn bij de beoordeling of het overgangsrecht op een besluit van toepassing is, naar het oordeel van de Afdeling gezien de tekst van het vierde lid van voormeld artikel IV twee elementen van belang. Ten eerste is van belang of het een ontwerp van een besluit betreft waarvoor bij de voorbereiding een milieueffectrapport dient te worden gemaakt op grond van het Besluit m.e.r. zoals dat geldt vanaf 1 april 2011 (hierna: het gewijzigde Besluit m.e.r.). Ten tweede is van belang of er voor 1 april 2011 kennisgeving is gedaan van het desbetreffende ontwerp en het ontwerp ter inzage is gelegd.
5.4.2. Ingevolge onderdeel D, categorie 43, van de bijlage bij het gewijzigde Besluit m.e.r. zijn als activiteiten aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente race- en testbanen voor gemotoriseerde voertuigen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1. een openstelling van acht uren of meer per week of 2. een oppervlakte van 5 hectare of meer.
Bij categorie 43 is in kolom 3 als plan onder meer aangewezen het plan bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Ingevolge artikel 40 van de Wet geluidhinder wordt, indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan
Ingevolge artikel 41, derde lid, bestaat een opgeheven zone voort zolang zich op het terrein een of meer inrichtingen bevinden, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
Onderdeel C, onder 19.2 van bijlage I heeft betrekking op inrichtingen behorende tot categorie 19.1, onder g, 2°, voor zover het betreft terreinen, geen openbare weg zijnde, die bestemd of ingericht zijn voor het in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden rijden met gemotoriseerde voertuigen, en die daartoe acht uren per week of meer opengesteld zijn.
Ingevolge onderdeel D, onder 1, aanhef en onder m, van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht worden als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, aangewezen de categorieën inrichtingen die als zodanig zijn aangewezen in bijlage I, onderdeel C, onder 19.2.
5.4.3. Ten opzichte van de voorheen geldende bestemmingsplannen "Plan in hoofdlijnen" uit 1964 en "Prikkedam" van 19 juni 1980 voorziet het bestemmingsplan in een gewijzigd beloop van de motorcrossbaan. Voorts voorziet het bestemmingsplan in een jeugdcrossbaan. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling sprake van een wijziging van een permanente racebaan voor gemotoriseerde voertuigen. Gezien de oppervlakte van de crossbaan van meer dan 5 hectare, zou op grond van het gewijzigde Besluit m.e.r. een milieueffectrapport moeten worden gemaakt. Voorts heeft de raad op 17 januari 2011 kennisgeving gedaan van het ontwerp van het plan en is het ontwerpplan met ingang van 20 januari 2011 ter inzage gelegd. Nu hiermee aan beide hiervoor genoemde voorwaarden wordt voldaan, valt het plan onder het overgangsrecht van het Wijzigingsbesluit. Daarmee is op het plan het Besluit m.e.r. van toepassing zoals dat gold voor 1 april 2011 (hierna: het oude Besluit m.e.r.).
5.5. Ingevolge onderdeel D, categorie 43, van de bijlage bij het oude Besluit m.e.r. zijn als activiteiten aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van een terrein, niet zijnde een openbare weg, bestemd of ingericht voor het in wedstrijdverband dan wel ter voorbereiding daarvan dan wel voor recreatieve doeleinden rijden met gemotoriseerde voertuigen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: een openstelling van acht uren of meer per week.
5.5.1. Op de verbeelding is ter plaatse van de motorcrossbaan de aanduiding "specifieke vorm van sport - motorcrossbaan" aangebracht. Ingevolge artikel 5, lid 5.1 van de planregels zijn de voor "Sport - Motorcrossterrein" aangewezen gronden bestemd voor een motorcrossbaan, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport - motorcrossbaan", met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen. De Afdeling stelt, gelet op onderdeel D, onder 1, onder m, gelezen in samenhang met onderdeel C, categorie 19.2, van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht, vast dat het plan niet voorziet in een terrein dat voor meer dan acht uren per week is opengesteld, zodat het niet de drempelwaarde overschrijdt zoals genoemd in onderdeel D, categorie 43, van het Besluit m.e.r., voor zover dat betreft een openstelling van meer dan acht uren per week.
5.5.2. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 2009, C-255/08, Commissie tegen Nederland (www.curia.europa.eu), betoogt [appellant A] dat de raad de factoren als bedoeld in bijlage III van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 1985 L 175), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 (PB 2003 L 156) (hierna: mer-richtlijn) bij het besluit had dienen te betrekken.
5.5.3. De Afdeling overweegt dat [appellant A] niet heeft beargumenteerd in welk opzicht factoren als bedoeld in bijlage III van de mer-richtlijn nopen tot het maken van een mer-beoordeling en derhalve evenmin tot het maken van een plan-MER. Het betoog faalt.
6. [appellant A] voert aan dat de geluidzone is vervallen. Volgens hem moet opnieuw een hogere waarde voor de geluidbelasting worden vastgesteld die, omdat in zoverre sprake is van een nieuwe situatie, niet hoger kan liggen dan 55 dB(A). Hij stelt dat in de milieuvergunning geluidvoorschriften zijn opgenomen waarin wordt uitgegaan van een hogere belasting. Daarom kan bij de beoordeling van de geluidoverlast niet volstaan worden met een verwijzing naar de milieuvergunning, aldus [appellant A].
6.1. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.5.1 maakt het plan geen geluidzoneringsplichtige inrichting mogelijk en is artikel 40 van de Wet geluidhinder niet van toepassing op het motorcrossterrein. Er hoeft derhalve niet te worden voorzien in een geluidzone, waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Ook behoefde geen hogere geluidgrenswaarde te worden vastgesteld. Gelet hierop faalt het betoog.
7. [appellant A] betoogt dat de raad de gevolgen voor de omgeving vanwege het door de inrichting veroorzaakte geluid onvoldoende bij het besluit heeft betrokken. Daartoe voert hij aan dat geen onderzoek is verricht naar de gevolgen voor het milieu van het project door de geluidbelasting die het met zich brengt en evenmin is gekeken naar alternatieven om de geluidbelasting te verminderen. [appellant A] voert aan dat het akoestisch rapport ten onrechte niet uitgaat van de maximale mogelijkheden, omdat het plan het gebruik als motorcrossterrein gedurende acht uren per week mogelijk maakt, terwijl in het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan de milieuvergunning van 2001, is uitgegaan van gebruik gedurende maximaal zes uur per week. Daarbij komt dat de ligging van de motorcrossbaan is gewijzigd. Voorts dateert de laatste beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid van de motorcrossbaan uit 1980 en had deze geen betrekking op de jeugdcrossbaan, aldus [appellant A].
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan niet kan voorzien in regels met betrekking tot de geluidbelasting ten gevolge van de motorcrossbaan, maar dat de geluidbelasting voldoende wordt geregeld in de milieuvergunning.
7.2. Het plan voorziet in een uitbreiding van de motorcrossbaan. De raad heeft de maximale planologische mogelijkheden van het plan niet onderzocht. Het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan de milieuvergunning, waar de raad zich op beroept, gaat ervan uit dat het motorcrossterrein gedurende maximaal zes uur per week wordt gebruikt, terwijl het plan het gebruik van het motorcrossterrein gedurende meer dan zes uur per week mogelijk maakt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich reeds gelet hierop niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen van de motorcrossbaan voor de geluidbelasting van de woningen in de omgeving voldoende zijn onderzocht bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling wijst er bovendien op dat de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG van 2009, die ook in bestaande situaties een indicatie kan geven van de mate van hinder, voor een motorcrossterrein dat minder dan 8 uur per week in gebruik is een richtafstand van 700 meter vermeldt, terwijl de woning van [appellant A] zich op ongeveer 150 meter afstand van het plangebied bevindt. Het betoog slaagt.
8. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend door [appellant B]. Het beroep is gegrond, voor zover het is ingediend door [appellant A]. Het besluit van 26 februari 2013 dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep voor zover het is ingesteld door [appellant B] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant A] gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Ooststellingwerf van 26 februari 2013, kenmerk A.2;
IV. draagt de raad van de gemeente Ooststellingwerf op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Ooststellingwerf tot vergoeding van bij [appellant A] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Ooststellingwerf aan [appellant A] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014
433.