Raad van State, 02-07-2014, ECLI:NL:RVS:2014:2435, 201310666/1/A3
Raad van State, 02-07-2014, ECLI:NL:RVS:2014:2435, 201310666/1/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 2 juli 2014
- Datum publicatie
- 2 juli 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2014:2435
- Zaaknummer
- 201310666/1/A3
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 december 2012 heeft het college de aanvraag om een bewonersvergunning ten behoeve van het parkeren van een motorvoertuig afgewezen.
Uitspraak
201310666/1/A3.
Datum uitspraak: 2 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Gouda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 oktober 2013 in zaak nr. 13/4443 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gouda.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2012 heeft het college de aanvraag om een bewonersvergunning ten behoeve van het parkeren van een motorvoertuig afgewezen.
Bij besluit van 18 april 2013 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2014, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [appellant B], en het college van burgemeester en wethouders van Gouda, vertegenwoordigd door mr. B. Goerdat en H. Hak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 225, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze worden geheven.
1.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Parkeerverordening 2012, kan het college, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.
Ingevolge het tweede lid, kan het college, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan het college op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen.
Ingevolge het tweede lid, onder a, kan een vergunning worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig of brommobiel wanneer deze woont in een gebied waar voldoende belanghebbendenplaatsen en/of betaald parkeerplaatsen aanwezig zijn, en niet al reeds een maximaal aantal (1 resp. 2 vergunningen) verstrekt is, te noemen bewonersvergunning.
Ingevolge het vijfde lid, kan het college aan een vergunning en een bezoekerskaart ook andere voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.
Ingevolge artikel 4, kan het college, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel, regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning en een bezoekerskaart.
1.2. Ingevolge artikel 4, onder a, van het Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening 2012 geldt in sector 1, als bedoeld in punt 1 van het vigerende Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening en Verordening Parkeerbelastingen, dat per bewoner maximaal 1 bewonersvergunning wordt verstrekt; hierbij geldt tevens een maximum van 1 bewonersvergunning per adres. Als op een adres in sector 1 meerdere bewoners zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en meerdere ingeschreven bewoners hebben de beschikking over een motorvoertuig dan kan voor dat adres maximaal 1 bewonersabonnement voor de parkeerterreinen Klein Amerika, Schouwburg en Vossenburchkade worden verstrekt.
Ingevolge artikel 4, onder b, geldt in de sectoren 2 en 3, als bedoeld in punt 1 van het vigerende Uitvoeringsbesluit parkeerverordening en Verordening parkeerbelastingen, dat per bewoner maximaal 1 bewonersvergunning wordt verstrekt met een maximum van 2 bewonersvergunningen per adres.
Ingevolge artikel 7, onder A, wordt, indien men beschikt, zou kunnen beschikken of had kunnen beschikken over een eigen parkeervoorziening dit aantal verrekend met het aantal bewonersvergunningen waar men op basis van andere artikelen aanspraak op zou kunnen maken.
Ingevolge artikel 7, onder C, komen in ieder geval bewoners van de adressen die voorkomen op de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde lijst niet in aanmerking voor een 1e bewonersvergunning. Om eventueel in aanmerking te kunnen komen voor een 2e bewonersvergunning dient een bewoner in ieder geval te verklaren dat er op zijn adres een andere bewoner een auto heeft of gebruikt die geparkeerd wordt op de eigen parkeervoorziening. Tevens moet de bewoner kunnen verklaren dat er geen 2e eigen parkeervoorziening aanwezig is.
1.3. In punt I van het Uitvoeringsbesluit parkeerverordening 2012 en Verordening parkeerbelastingen 2013 is onder sector 1 de Verlorenkost genoemd.
2. Aan de afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellanten] aan de Verlorenkost wonen en derhalve in sector 1 als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit parkeerverordening 2012 en Verordening parkeerbelastingen 2013 en dat aan hen gelet daarop alsmede gelet op artikel 4, onder a, van het Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening 2012 maximaal 1 bewonersvergunning wordt verstrekt. Nu zij echter beschikken over een eigen parkeervoorziening wordt deze voorziening gelet op artikel 7, onder A, van het Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening 2012 verrekend met het aantal bewonersvergunningen waar zij op basis van andere artikelen aanspraak op zouden kunnen maken. [appellanten] maken derhalve geen aanspraak op een bewonersvergunning. Wel kunnen zij na een daartoe strekkende aanvraag op grond van artikel 4, onder a, van het Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening 2012 in aanmerking komen voor maximaal 1 bewonersabonnement voor de parkeerterreinen Klein Amerika, Schouwburg en Vossenburchkade, aldus het college.
3. De rechtbank heeft overwogen dat ter beoordeling staat of het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren aan [appellanten] een parkeervergunning of parkeerabonnement te verlenen. De rechtbank heeft voorop gesteld dat aan het college dienaangaande een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt, zodat het oordeel van het college door de rechtbank met de nodige terughoudendheid dient te worden getoetst. De rechtbank concludeert dat zij het door het college gehanteerde beleid niet onredelijk acht.
4. [appellanten] stellen dat de rechtbank onder verwijzing naar de beleidsvrijheid van het college te gemakkelijk voorbij gaat aan hun argumenten wat betreft doelmatigheid, zorgvuldigheid, het consequent toepassen van eigen normen en gelijke behandeling. [appellanten] verwijzen voor een toelichting op deze argumenten naar hun beroepschrift. Voorts betogen zij dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hun argumenten dat er in de nabijheid van hun woning voldoende parkeergelegenheid is en dat het college onvoldoende op de door hen aangedragen alternatieven wat betreft parkeren met een bewonersabonnement is ingegaan. Daarnaast stellen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de hoge kosten die zijn verbonden aan het huren van een jaarplaats in een commerciële parkeergarage nabij hun woning. Door het betrekken van dit alternatief in de overwegingen erkent de rechtbank bovendien dat de aangewezen parkeerterreinen niet op loopafstand zijn, maar de rechtbank verbindt hieraan ten onrechte geen consequenties, aldus [appellanten].
4.1. [appellanten] betogen terecht dat de rechtbank verscheidene argumenten die zij hebben aangevoerd in het kader van hun beroepsgronden die zien op doelmatigheid, zorgvuldigheid en gelijke behandeling alsmede het aantal parkeervoorzieningen in de nabijheid van hun woning onbesproken heeft gelaten. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.2. Niet in geschil is dat [appellanten] op grond van voornoemde regelingen niet in aanmerking komen voor een bewonersvergunning. [appellanten] bestrijden echter de redelijkheid van voornoemde regelingen voor zover deze tot gevolg hebben dat zij niet in aanmerking komen voor een bewonersvergunning ten behoeve van parkeren in de directe omgeving van hun woning. Dit is het gevolg van artikel 7, onder A, van het Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening 2012 op grond waarvan een eigen parkeervoorziening wordt verrekend met het aantal bewonersvergunningen waarop men aanspraak kan maken in samenhang bezien met de omstandigheid dat de Verlorenkost is opgenomen in sector 1 in het Uitvoeringsbesluit parkeerverordening 2012 en Verordening parkeerbelastingen 2013. Immers, gelet op artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening 2012 geldt per adres in sector 1 een maximum van 1 bewonersvergunning en in de sectoren 2 en 3 een maximum van 2 bewonersvergunningen.
4.3. Het Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening 2012 betreft een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen beroep kan worden ingesteld. Exceptieve toetsing van dit besluit is derhalve mogelijk. Deze toetsing houdt in dat aan een algemeen verbindend voorschrift verbindende kracht kan worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift dan wel in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag om de verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten.
Aan voornoemde regelingen, in het bijzonder aan artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening 2012, ligt ten grondslag dat in het gebied waar [appellanten] wonen, de binnenstad van Gouda - binnen de singels - de parkeerdruk hoog is en de verhouding parkeermogelijkheden en aantal parkeerplaatsen uit balans is. Hoog en bovenmatig autobezit wordt hierbij niet beloond met meer parkeerplaatsen. In het licht hiervan acht het college het aanvaardbaar dat bewoners, die niet in aanmerking komen voor een bewonersvergunning en evenmin gebruik kunnen of willen maken van een parkeergelegenheid op de drie aangewezen parkeerterreinen, hun motorvoertuig moeten parkeren in een commerciële parkeergarage tegen hogere kosten. Aan artikel 7, onder A, van het Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening 2012 ligt in het bijzonder ten grondslag dat parkeerruimte als zodanig bestemd moet blijven omdat anders het parkeren wordt afgewenteld op de openbare weg, als gevolg waarvan de parkeerdruk toeneemt. De regelingen hebben voorts tot gevolg dat voor woningen waarvoor na 2005 bouwplannen zijn ingediend de aanwezigheid van een eigen parkeerruimte ertoe kan leiden dat geen bewonersvergunning wordt verstrekt, terwijl voor woningen waarvoor voor 2005 bouwplannen zijn ingediend wel een bewonersvergunning wordt verstrekt. Aan dit peilmoment ligt ten grondslag dat vanwege de parkeerdruk vanaf 2005 beleid met betrekking tot de realisering van een eigen parkeerruimte bij woningen geldt en dat bij oudere woningen met een eigen parkeerruimte dit beleid nog niet gold.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt in hetgeen is aangevoerd met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel en de hogere kosten verbonden aan parkeren in een commerciële parkeergarage geen grond gevonden voor het oordeel dat het Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening 2012 de terughoudende exceptieve toets niet kan doorstaan.
4.4. Het Uitvoeringsbesluit parkeerverordening 2012 en Verordening parkeerbelastingen 2013 betreft een concretiserend besluit van algemene strekking, nu hierin naar plaats de toepassing van een in een algemeen verbindend voorschrift - artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening 2012 - besloten liggende norm is ingevuld. Tegen de vaststelling van een dergelijk besluit kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Het besluit is in De Goudse Post van 27 december 2012 bekendgemaakt, maar hierin is, in strijd met artikel 3:45 van de Awb, geen rechtsmiddelenclausule opgenomen. Exceptieve toetsing van het Uitvoeringsbesluit parkeerverordening 2012 en Verordening parkeerbelastingen 2013 is in dit geval daarom mogelijk. Deze toetsing houdt in dat het besluit buiten toepassing blijft, indien het in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het bevoegd gezag om de verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit van algemene strekking betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten.
Aan het opnemen van de Verlorenkost in sector 1 ligt ten grondslag dat deze straat behoort tot de binnenstad van Gouda - binnen de singels - waar de parkeerdruk hoog is en de verhouding parkeermogelijkheden en aantal parkeerplaatsen uit balans is. Dit blijkt volgens het college uit een parkeeronderzoek uit 2008 alsmede uit de verhouding tussen de verleende vergunningen en het aantal zogenoemde kortparkeerders ten opzichte van het aantal beschikbare parkeerplaatsen in de binnenstad. Niet in geschil is dat sinds de uitvoering van voornoemde regelingen het aantal beschikbare parkeerplaatsen in de omgeving van de Verlorenkost is toegenomen. Bovendien bestaat een deel van het aantal beschikbare parkeerplaatsen uit tijdelijke parkeerplaatsen en parkeerplaatsen die niet in eigendom zijn van de gemeente, zodat de beschikbaarheid hiervan maar beperkte invloed heeft op de parkeerbehoefte van vergunninghouders en bezoekers.
Gelet hierop wordt in het betoog van [appellanten] dat in de omgeving van hun woning zeer veel parkeerplaatsen beschikbaar zijn, mede gelet op de ingrijpende veranderingen die in de Raambuurt hebben plaatsgevonden, geen grond gevonden voor het oordeel dat het Uitvoeringsbesluit parkeerverordening 2012 en Verordening parkeerbelastingen 2013 de terughoudende exceptieve toets niet kan doorstaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat het college heeft mogen aannemen dat de toename van het aantal beschikbare parkeerplaatsen juist het gevolg is van de uitvoering van voornoemde regelingen, zodat in de verwijzing van [appellanten] hiernaar geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat aan de vaststelling van het Uitvoeringsbesluit parkeerverordening 2012 en Verordening parkeerbelastingen 2013 nieuw parkeeronderzoek ten grondslag had moeten worden gelegd en dat het opnemen van hun straat in sector 1 niet langer wordt gerechtvaardigd door een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.
4.5. [appellanten] hebben aangevoerd dat de rechtbank door te overwegen dat een tweede parkeervoorziening binnen een acceptabele loopafstand voor hen beschikbaar is, hiermee erkent dat de aangewezen parkeerterreinen Klein Amerika, Schouwburg en Vossenburchkade op meer dan een kilometer van hun huis, niet op loopafstand zijn.
Dit betoog berust op een onjuiste lezing van de uitspraak van de rechtbank. Uit bedoelde zinsnede valt slechts af te leiden dat de rechtbank in de tweede parkeervoorziening nog een ondersteuning gelegen acht voor haar oordeel dat de in geding zijnde regeling de aan de orde zijnde terughoudende toetsing kan doorstaan.
4.6. Voor zover [appellanten] voorts hebben gewezen op alternatieven, het ontbreken van een milieuonderzoek en de verhoging van het tarief voor een bewonersabonnement, alsmede op strijd met het gelijkheidsbeginsel tussen bewoners van het noord-oostelijke deel van de stad en bewoners van de andere delen van de stad, overweegt de Afdeling als volgt. Deze gronden hebben betrekking op een bewonersabonnement en niet op een bewonersvergunning en kunnen derhalve in de onderhavige procedure met betrekking tot de afwijzing van een verzoek om een bewonersvergunning niet aan de orde komen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014
559.