Raad van State, 27-05-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1702, 201409190/1/R6
Raad van State, 27-05-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1702, 201409190/1/R6
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 27 mei 2015
- Datum publicatie
- 27 mei 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2015:1702
- Zaaknummer
- 201409190/1/R6
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 30 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Windpark Autena" vastgesteld.
Uitspraak
201409190/1/R6.
Datum uitspraak: 27 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Hagestein, gemeente Vianen,
2. [appellant sub 2], wonend te Vianen,
3. de vereniging Natuur- en Vogelwacht "De Vijfheerenlanden", gevestigd te Vianen,
4. de vennootschap onder firma de [appellant sub 4] V.O.F., gevestigd te Hagestein, gemeente Vianen, waarvan de vennoten zijn [vennoot 1] en [vennoot 2], beiden wonend te Hagestein, gemeente Vianen, en anderen,
5. de stichting Stichting Groene Hart, gevestigd te Woerden, en de stichting Stichting Buiten Gezond in Vianen en omstreken, gevestigd te Vianen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Vianen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Windpark Autena" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], De Vijfheerenlanden, [appellant sub 4]. en anderen en Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2015, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. K. de Wit, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand, De Vijfheerenlanden, vertegenwoordigd door haar voorzitter, [appellant sub 4]. en anderen, vertegenwoordigd door [vennoot 2] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. van de Riet, advocaat te Utrecht, Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door H. Ariaans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eneco Wind B.V., vertegenwoordigd A.P.J. Timmermans en F.P. de Jong, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de realisatie van drie windturbines aan de zuidkant van knooppunt Everdingen nabij Vianen.
Ontvankelijkheid
3. De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 4]. en anderen voor zover dit is ingesteld door [partij], [vennoot 2], [appellant sub 1], en [appellant sub 4]., niet ontvankelijk is. De raad voert hiertoe aan dat deze appellanten geen rechtstreeks belang hebben bij het bestreden besluit in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.2. [partij] woont in de kern van Vianen op een afstand van ruim 2 km van het plangebied. Vanuit haar woning heeft zij geen zicht op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die met het plan mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts heeft [partij] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van haar rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [partij] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
3.3. [vennoot 2] en [appellant sub 1] wonen op een afstand van ongeveer 500 m van het plangebied. [appellant sub 4]. is gevestigd op een afstand van ongeveer 100 m van het plangebied. De percelen zijn gelegen in een open landschap buiten de kern van Vianen. Het plan voorziet in de bouw van drie windturbines met een maximale ashoogte van 100 m. Vanaf de percelen van Baars-[appellant sub 1], [appellant sub 1] en [appellant sub 4]. zal zicht op de voorziene windturbines bestaan. Anders dan de raad betoogt, zijn hun belangen reeds hierom rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken. Het beroep is in zoverre ontvankelijk.
Bevoegdheid
4. [appellant sub 4]. en anderen betogen dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen door de raad. [appellant sub 4]. en anderen voeren hiertoe aan dat ingevolge artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 provinciale staten bevoegd zijn tot het vaststellen van een plan ten behoeve van een windpark met een capaciteit van 5 tot 100 MW.
4.1. Ingevolge artikel 9e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 zijn provinciale staten bevoegd voor de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5 maar niet meer dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net, gronden aan te wijzen en daarvoor een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) vast te stellen. De gemeenteraad is voor de duur van tien jaren na de vaststelling van het inpassingsplan niet bevoegd voor die gronden een bestemmingsplan vast te stellen.
Ingevolge het tweede lid geven provinciale staten in ieder geval toepassing aan de bevoegdheid op grond van het eerste lid indien een producent een voornemen tot de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid schriftelijk bij hen heeft gemeld en de betrokken gemeente een aanvraag van die producent tot vaststelling dan wel wijziging van een bestemmingplan ten behoeve van de realisatie van dat voornemen heeft afgewezen.
4.2. Anders dan [appellant sub 4]. en anderen betogen volgt uit artikel 9e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 niet dat provinciale staten exclusief bevoegd zijn tot het vaststellen van een plan ten behoeve van een windpark met een capaciteit van 5 tot 100 MW. De raad blijft eveneens bevoegd tot het vaststellen van een plan dat voorziet in een dergelijk windpark op het grondgebied van zijn gemeente. Dit volgt eveneens uit artikel 9e, tweede lid, waarin staat dat provinciale staten in ieder geval van hun bevoegdheid gebruik moeten maken indien de raad een verzoek tot vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan ten behoeve van een dergelijk windpark heeft afgewezen. Het betoog faalt.
Publicatie
5. [appellant sub 1] betoogt dat de publicatie van het besluit te laat heeft plaatsgevonden. [appellant sub 1] voert hiertoe aan dat het bestemmingsplan vanaf 8 oktober 2014 ter inzage heeft gelegen, maar dat de publicatie hiervan pas op 28 oktober 2014 heeft plaatsgevonden.
5.1. De beroepsgrond van [appellant sub 1] heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog faalt.
Zorgvuldige voorbereiding
6. [appellant sub 4]. en anderen betogen dat het plan niet zorgvuldig is voorbereid. Zij voeren hiertoe aan dat geen reële mogelijkheden tot inspraak zijn geboden. Volgens [appellant sub 4]. en anderen is deze handelwijze in strijd met het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (hierna: het Verdrag van Aarhus) en met Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB 2003 L 156/17). [appellant sub 4]. en anderen betogen voorts dat ten onrechte is nagelaten informatie met betrekking tot de milieueffecten te verstrekken.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de procedure tot het vaststellen van het bestemmingsplan volgens de wettelijke bepalingen is doorlopen waarbij iedereen op correcte en voldoende wijze is geïnformeerd. Er zijn mogelijkheden tot inspraak en het indienen van een zienswijze geweest en waar nodig hebben deze tot aanpassing van het plan geleid. Volgens de raad is alle relevante informatie verstrekt.
6.2. Ten aanzien van het beroep op het Verdrag van Aarhus, overweegt de Afdeling dat zowel Nederland als de Europese Unie hierbij partij is. Richtlijn 2003/35/EG strekt mede tot uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag van Aarhus. Richtlijn 2003/35/EG voorziet onder meer met betrekking tot artikel 6, vierde lid, van het Verdrag van Aarhus in een wijziging van Richtlijn 85/337/EG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 1985 L 175), nadien vervangen door Richtlijn 2011/92/EU (codificatie) van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 2012 L 26; hierna: de MER-richtlijn). In dit kader is aan artikel 6 van de MER-richtlijn een vierde lid toegevoegd dat bepaalt dat het betrokken publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak in de in artikel 2, tweede lid, van de richtlijn bedoelde milieubesluitvormingsprocedures dient te krijgen en daartoe het recht heeft, wanneer alle opties open zijn, opmerkingen en meningen kenbaar te maken aan de bevoegde instantie(s) voordat het besluit over de vergunningsaanvraag wordt genomen. Aangezien artikel 6, vierde lid, van het Verdrag van Aarhus inhoudelijk overeenstemt met artikel 6, vierde lid, van de MER-richtlijn zal de Afdeling in zoverre, daargelaten of aan artikel 6, vierde lid, van het Verdrag van Aarhus rechtstreekse werking toekomt, toetsen aan artikel 6, vierde lid, van de MER-richtlijn.
6.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 april 2014 in zaak nr. 201300892/1/A3) kan de vraag naar de rechtstreekse werking van de bepalingen van de richtlijn alleen rijzen in gevallen van incorrecte implementatie of indien de volledige toepassing van de richtlijn niet daadwerkelijk is verzekerd. Artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer gelezen in verbinding met artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Besluit milieueffectrapportage, artikel 3.8 van de Wro en afdeling 3.4 van de Awb strekken mede ter uitvoering van artikel 6, vierde lid, van de MER-richtlijn. Deze bepalingen brengen met zich dat een ieder zienswijzen naar voren kan brengen over het ontwerpplan met inbegrip van de zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Op dat moment is nog geen besluit over het ontwerpplan genomen. Gelet hierop is artikel 6, vierde lid, van de MER-richtlijn in zoverre correct geïmplementeerd. Voorts geeft hetgeen [appellant sub 4]. en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de volledige toepassing van de richtlijn in zoverre niet daadwerkelijk is verzekerd. Gelet hierop komt [appellant sub 4]. en anderen een rechtstreeks beroep op artikel 6, vierde lid, van de MER-richtlijn dan ook niet toe. De Afdeling toetst vervolgens of aan bovenvermelde nationale bepalingen is voldaan.
6.4. Vast staat dat het ontwerpplan met ingang van 18 juni 2014 gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling maakte daarvan deel uit. De kennisgeving van de terinzagelegging is gepubliceerd in de Staatscourant en in een lokaal huis-aan-huisblad. Het ontwerpplan en de daarop betrekking hebbende stukken konden op het stadhuis en op internet worden geraadpleegd. Vast staat dat hiermee is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging, zodat iedereen de mogelijkheid heeft gehad om door het indienen van een mondelinge of schriftelijke zienswijze zijn reactie op het ontwerpplan in te dienen. Anders dan [appellant sub 4]. en anderen betogen bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de per zienswijze ingediende reacties op het plan niet bij de besluitvorming heeft betrokken. In de Nota van beantwoording zienswijze is op alle ingediende zienswijzen ingegaan en dit heeft op een aantal punten tot wijziging van het ontwerpplan geleid. Ten slotte bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat is nagelaten om informatie met betrekking tot het plan te verstrekken. De raad heeft toegelicht dat het ontwerpplan en de daarop betrekking stukken ter inzage zijn gelegd. [appellant sub 4]. en anderen hebben hun stelling dat informatie met betrekking tot de milieueffecten niet is verstrekt niet nader gemotiveerd, zodat deze niet slaagt. Het betoog faalt.
7. [appellant sub 2] betoogt dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Hij voert hiertoe aan dat de raad niet op alle door hem aangevoerde argumenten is ingegaan.
7.1. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.
Draagvlak
8. [appellant sub 4]. en anderen betogen dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld zonder een onderzoek te doen naar het draagvlak van de voorziene windturbines onder de bevolking. [appellant sub 4]. en anderen voeren hiertoe aan dat bijzondere omstandigheden aanleiding bieden tot een dergelijk onderzoek. Deze omstandigheden zijn gelegen in het significante verzet onder de bevolking tegen de voorziene windmolens en de door de gemeente voorafgaand aan de vaststelling van het plan gemaakte afspraken met Eneco Wind, aldus [appellant sub 4]. en anderen.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij kennis heeft genomen van de tegen het ontwerpplan ingediende zienswijzen. De raad stelt voorts dat Vianen meer dan 8000 huishoudens heeft. Dat tegen het ontwerpplan ruim 500 zienswijzen zijn ingediend, betekent volgens de raad niet dat onder de bevolking van Vianen geen draagvlak voor de voorziene windturbines bestaat. Volgens de raad betekent de afwezigheid van draagvlak onder de bevolking bovendien niet dat hij het plan niet had kunnen vaststellen.
8.2. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat de omstandigheid dat onder de bevolking geen draagvlak voor het plan zou bestaan, wat daar verder van zij, niet betekent dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Deze omstandigheid betekent niet dat het plan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.
Belangenverstrengeling
9. [appellant sub 2], [appellant sub 4]. en anderen en Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond betogen dat de raad het plan in strijd met artikel 2:4 van de Awb heeft vastgesteld. [appellant sub 4]. en anderen en Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond voeren hiertoe aan dat de gemeente een eigen financieel belang heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Volgens [appellant sub 4]. en anderen is de gemeente aandeelhouder van Eneco.
[appellant sub 2], [appellant sub 4]. en anderen en Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond betogen verder dat de raad het plan louter vanwege financiële motieven heeft vastgesteld. Zij voeren hiertoe aan dat het college van burgemeester en wethouders namens de gemeente voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan met Eneco een anterieure overeenkomst gesloten, waarin is opgenomen dat Eneco een jaarlijkse bijdrage doet aan het Ruimtelijk kwaliteitsfonds (hierna: het kwaliteitsfonds). Volgens [appellant sub 1] en anderen is in deze overeenkomst bovendien een aantal afspraken opgenomen en heeft wethouder F.N.A. Meurs (ruimtelijke ordening) de raad vanwege deze afspraken kunnen overtuigen om het bestemmingsplan vast te stellen.
[appellant sub 2] en [appellant sub 4]. en anderen en Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond stellen voorts dat wethouder L.A. Wijnmalen (financiën), die bij de totstandkoming van het plan was betrokken, vooringenomen was. Zij stellen in dat verband dat wethouder Wijnmalen de gemeente vertegenwoordigt als aandeelhouder van Eneco. Verder stellen zij dat Wijnmalen commissaris is van de stichting 'Het Oude Mannenhuis en Huisarmen', die gronden in het plangebied in eigendom heeft. [appellant sub 4]. en anderen stellen verder dat de fractievoorzitter van het CDA, de heer Baars, eveneens commissaris is van deze stichting en dat ook in dat verband sprake is geweest van vooringenomenheid van de raad.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de besluitvorming zorgvuldig tot stand is gekomen. De beide wethouders maken geen deel uit van de raad en hebben niet over het plan beslist. De raad stelt voorts dat hij bekend was met de nevenfunctie van Wijnmalen. Deze wethouder was ten tijde van de planvaststelling geen portefeuillehouder ruimtelijke ordening. De raad stelt verder dat het gebruikelijk en noodzakelijk is dat in een voorstadium overeenstemming wordt bereikt tussen de gemeente en de initiatiefnemer over het gemeentelijk kostenverhaal en eventuele andere aandachtspunten. In de anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over onder meer planschade en kostenvergoeding. Hierover dient overeenstemming te zijn bereikt voordat het ontwerpbestemmingsplan in procedure wordt gebracht. Dat de gemeente een bijdrage in het kwaliteitsfonds heeft bedongen, betekent volgens de raad niet dat het plan louter vanwege financiële motieven is vastgesteld.
9.2. Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Awb vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid. Ingevolge het tweede lid waakt het bestuursorgaan ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
9.3. De Afdeling overweegt dat artikel 2:4, tweede lid, van de Awb ertoe strekt de burger een waarborg te bieden voor naleving van de in het eerste lid neergelegde norm. Daartoe wordt, niet aan de in de bepaling bedoelde personen individueel, maar aan het tot besluiten bevoegde bestuursorgaan, een zorgplicht opgelegd die in elk geval inhoudt dat door het orgaan wordt voorkomen dat de besluitvorming niet meer voldoet aan de in het eerste lid neergelegde norm. Met het begrip "persoonlijk" is blijkens de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van artikel 2:4 (Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 55) gedoeld op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen.
9.4. Vast staat dat de gemeente 2% van de aandelen houdt in Eneco. Vast staat voorts dat bij besluit van 10 juni 2014 het college van burgemeester en wethouders heeft besloten tot het sluiten van de anterieure overeenkomst met Eneco Wind, een concernvennootschap van Eneco. Deze overeenkomst is op 30 september 2014 namens de gemeente ondertekend door wethouder Meurs. In deze overeenkomst staat onder meer dat Eneco Wind een jaarlijkse financiële bijdrage van € 30.000,00 levert aan het kwaliteitsfonds van de gemeente zolang de windturbines er staan. Voorts is in de overeenkomst een aantal afspraken opgenomen omtrent het beperken van geluidsoverlast en slagschaduw. Het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan is genomen naar aanleiding van het raadsvoorstel van het college van 26 augustus 2014. In dat raadsvoorstel wordt onder 1.2 gesteld dat de aanvrager (Eneco) gehoor heeft gegeven aan de motie van de raad en bereid is gebleken een jaarlijkse bijdrage te leveren aan het kwaliteitsfonds zolang de windturbines er staan. Tijdens de raadsvergadering op 30 september 2014 is vervolgens over dit raadsvoorstel gesproken. Uit de notulen van de vergadering volgt dat het besluit is genomen met negen stemmen voor en acht stemmen tegen. Uit de notulen volgt verder dat wethouder Meurs tijdens de vergadering heeft verwezen naar de anterieure overeenkomst en dat de hierin opgenomen afspraken van doorslaggevend belang zijn geweest voor het nemen van het besluit. Uit de notulen volgt ten slotte dat de heer Baars bij de raadsvergadering niet aanwezig was en dat wethouder Wijnmalen bij de raadsvergadering ofschoon aanwezig niet heeft deelgenomen aan het debat.
9.5. Voor zover [appellant sub 4]. en anderen betogen dat wethouder Meurs zich beroepen heeft op de anterieure overeenkomst teneinde de raad te overtuigen het bestemmingsplan vast te stellen, geldt dat dit niet betekent dat het verbod opgenomen in artikel 2:4 van de Awb is geschonden. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat het bij ruimtelijke projecten niet ongebruikelijk is dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan reeds overeenstemming is bereikt tussen de gemeente als publiekrechtelijke rechtspersoon en de initiatiefnemer van het project. Daarbij betrekt de Afdeling tevens de omstandigheid dat het initiatief tot het bedingen van een bijdrage ten behoeve van het kwaliteitsfonds blijkens het raadsvoorstel, niet afkomstig was van wethouder Meurs of het college, maar van de raad zelf. Dat de raad bij de besluitvorming heeft betrokken de omstandigheid dat Eneco Wind in de anterieure overeenkomst ook verplichtingen is aangegaan omtrent het beperken en van geluidsoverlast en slagschaduw, betekent evenmin dat de raad in strijd met artikel 2:4 van de Awb heeft gehandeld. Deze afspraken zijn ruimtelijk relevant. De raad heeft deze in zijn afwegingen mogen betrekken. Het betoog faalt.
9.6. Dat de gemeente Vianen als publiekrechtelijke rechtspersoon aandelen houdt in Eneco, betekent evenmin dat het verbod opgenomen in artikel 2:4, eerste lid, van de Awb daarmee is geschonden. Gesteld noch gebleken is dat die omstandigheid de besluitvorming heeft beïnvloed. Het betoog faalt.
9.7. De enkele omstandigheid dat wethouder Wijnmalen de gemeente (lees: het college) vertegenwoordigt als aandeelhouder bij het uitoefenen van de bevoegdheden als aandeelhouder, betekent evenmin dat artikel 2:4 van de Awb door de raad zou zijn geschonden. Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat Wijnmalen en Baars commissaris zijn van de stichting 'Het Oude Mannenhuis en Huisarmen', die gronden in het plangebied in eigendom heeft, een omstandigheid die aan de raad bekend was. Het bestemmingsplan is vastgesteld door de raad. De raad heeft toegelicht dat wethouder Wijnmalen geen portefeuillehouder ruimtelijke ordening was en dat hij en Baars geen invloed hebben gehad op het besluitvormingsproces van de raad. Dit wordt bevestigd door de notulen van de raadsvergadering, waaruit volgt dat Baars bij de raadsvergadering niet aanwezig was en dat wethouder Wijnmalen bij de raadsvergadering weliswaar aanwezig was, maar niet heeft deelgenomen aan de beraadslaging. Het betoog faalt.
Alternatieven
10. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte geen alternatieve locaties voor de voorziene windturbines heeft onderzocht. Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond betogen dat er ten onrechte niet voor is gekozen om de drie voorziene windturbines bij de reeds bestaande lijnopstellingen van windturbines in Culemborg en Houten of bij de voorziene windturbines in Nieuwegein te betrekken.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het kader van het bestemmingsplan "Landelijk gebied", vastgesteld op 14 oktober 2012, reeds onderzoek is gedaan naar kansrijke locaties voor het bouwen van windturbines. Uit dit onderzoek bleek dat de huidige locatie de enige kansrijke locatie in de gemeente is. De locatie voldoet namelijk aan alle wettelijke normen, aldus de raad.
10.2. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
De raad heeft een notitie van 29 januari 2009 overgelegd waarin advies wordt gegeven aan het college van burgemeester en wethouders. In deze notitie staat dat onderzoek is gedaan naar potentiële locaties voor windturbines. In dit onderzoek is de Windkansenkaart uit het provinciale Windplan gecombineerd met een beleidskansenkaart. Hieruit zijn drie potentiële locaties voortgekomen, zijnde de gronden ten oosten van Vianen, het Stuweiland en het thans voorziene plangebied ten zuiden van het knooppunt Everdingen. In de notitie staat dat op de eerste potentiële locatie reeds bouwplannen waren voorzien en dat op de tweede potentiële locatie windturbines niet waren gewenst. Volgens de notitie is het huidige plangebied derhalve de enige geschikte locatie voor de voorziene windturbines. [appellant sub 2] heeft deze notitie niet betwist. De raad stelt voorts terecht dat de voorziene locatie in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is aangewezen als locatie voor windturbines. De raad heeft gelet hierop in redelijkheid kunnen kiezen voor de in het plan voorziene locatie voor de windturbines. Het betoog faalt.
Natuur
11. De Vijfheerenlanden betoogt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de in het plangebied voorkomende diersoorten. Zij voert hiertoe aan dat uit het rapport van Bureau Waardenburg volgt dat de natuurelementen en de daaraan gebonden fauna binnen het knooppunt Everdingen nauwelijks zijn onderzocht. Zij voert voorts aan dat in het rapport niet met een stippenkaart is aangegeven waar de binnen het verkeersknooppunt aangetroffen vogels zich bevonden. Verder voert zij aan dat in het rapport ten onrechte staat dat er binnen het verkeersknooppunt vanwege de verstoring door het verkeer geen kritische soorten zullen verschijnen nu hier in de nazomer van 2014 een zwarte ooievaar is aangetroffen.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het rapport van Bureau Waardenburg de flora en fauna binnen het knooppunt Everdingen voldoende zijn beschreven. In het rapport is een overzicht gegeven naar tijd en plaats van het voorkomen van vogels in de winter en broedvogels. Het vastleggen daarvan op een stippenkaart heeft volgens de raad geen toegevoegde waarde.
11.2. Anders dan De Vijfheerenlanden betoogt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aanwezige flora en fauna in het plangebied. In het rapport 'Natuurtoets windpark Autena, Vianen', van 2 juni 2014, opgesteld door Bureau Waardenburg in opdracht van Eneco Wind (hierna: het rapport natuurtoets) staat dat het plangebied verschillende keren is bezocht door de onderzoekers, waarbij onderzoek is gedaan naar het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Voorts staat in het rapport dat naast het veldonderzoek eveneens bronnenonderzoek is gedaan. In het rapport is beschreven welke vogelsoorten in het plangebied en de omgeving zijn aangetroffen. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat het voorkomen van vogelsoorten hiermee inzichtelijk is gemaakt en dat het niet noodzakelijk is om met een stippenkaart aan te geven waar de aangetroffen vogels zich bevonden. In het rapport staat voorts dat is waargenomen dat ooievaars in de omgeving van het plangebied foerageren en overnachten. Dat in het rapport geen melding is gemaakt van een zwarte ooievaar, betekent niet dat het rapport onvolledig is. De raad heeft toegelicht dat in de nazomer van 2014 eenmalig een zwarte ooievaar zich had aangesloten bij een groep ooievaars op najaarstrek, maar dat deze vogelsoort verder in de omgeving van het plangebied niet voorkomt. Het betoog faalt.
12. De Vijfheerenlanden betoogt dat het rapport natuurtoets ondeugdelijk is. Zij voeren hiertoe aan dat in het rapport geen rekening is gehouden met de hoogte van de naast het plangebied gelegen Rijksweg A2 en het viaduct. Voorts is geen rekening gehouden met de bomen naast het plangebied. Als gevolg van deze uitstekende elementen zullen vogels hoger moeten vliegen waardoor zij groter risico lopen op aanvaring met (de rotor van de) windturbines, aldus De Vijfheerenlanden.
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat slechts een fractie van de vogels op rotorhoogte vliegt. Het grootste deel vliegt over de voorziene windturbines heen. De invloed van het weglichaam, het viaduct en de bomen is marginaal en hiermee hoeft geen rekening te worden gehouden. Voorts is in het rapport natuurtoets een 'worst case'-scenario gegeven van 20 aanvaringsslachtoffers per turbine per jaar. Naar schatting zal het werkelijke aantal slachtoffers lager liggen, aldus de raad.
12.2. In het rapport natuurtoets staat dat het aantal slachtoffers van een aanvaring met windturbines wordt bepaald door het aanbod aan vogels (de intensiteit van vliegbewegingen), eigenschappen van de windturbine (hoogte, rotordiameter) en de omstandigheden rond de locatie (achtergrondverlichting). Op basis van resultaten van slachtofferonderzoeken in bestaande windparken in Nederland en België vallen in een windpark gemiddeld ongeveer 20 slachtoffers per turbine per jaar. In de omgeving van het voorziene windpark Autena verblijven buiten het broedseizoen geen grote aantallen vogels, lopen geen intensief gebruikte vliegroutes en is de dichtheid aan broedvogels relatief klein. Het gemiddelde voor alle onderzochte parken is daarmee een 'worst case'-schatting voor Autena; ook gezien de grote hoeveelheid achtergrondverlichting waardoor turbines ook in donkere nachten zichtbaar zullen zijn, aldus het rapport.
12.3. De Vijfheerenlanden heeft de conclusie in het rapport natuurtoets dat in de omgeving van het voorziene windpark buiten het broedseizoen geen grote aantallen vogels verblijven, hier geen intensief gebruikte vliegroutes lopen en de dichtheid aan broedvogels relatief klein is niet betwist. De Vijfheerenlanden heeft voorts niet betwist dat slechts een fractie van de vogels op rotorhoogte vliegt en dat het grootste deel over de windturbines heen zal vliegen. De raad heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat de invloed van het weglichaam, het viaduct en de bomen op het aantal aanvaringsslachtoffers marginaal zal zijn. De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat hiermee geen rekening is gehouden niet betekent dat niet kan worden uitgegaan van het 'worst case'-scenario van 20 aanvaringsslachtoffers per windturbine. Het betoog faalt.
13. [appellant sub 4]. en anderen betogen dat het plan zal leiden tot aantasting van de aanwezige natuurwaarden. Zij voeren hiertoe aan dat uit het rapport natuurtoets volgt dat zeldzame vogels en vleermuizen zullen sterven vanwege aanvaringen met de voorziene windturbines, dat nesten van diverse vogels worden verstoord en dat van verschillende beschermde diersoorten niet met zekerheid kan worden gezegd dat deze de bouw van de windturbines zullen overleven.
13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gevolgen van het plan voor de natuur door deskundigen zijn onderzocht. De conclusie van dit onderzoek is dat de gevolgen voor de natuur niet zodanig zijn dat het plan niet uitvoerbaar is.
13.2. In het rapport natuurtoets staat dat in het plangebied een aantal beschermde diersoorten voorkomt. Om te voorkomen dat de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) worden overtreden, is in het rapport een aantal maatregelen voorgesteld. In het rapport staat voorts dat in het plangebied slechts een klein aantal vleermuissoorten in zeer lage dichtheid voorkomt, zodat aanvaringen slechts zeer incidenteel zijn. De staat van instandhouding is volgens het rapport niet in het geding en overtredingen van de Ffw zijn niet aan de orde. In het rapport staat verder dat het plan in de aanlegfase kan leiden tot verstoring en vernietiging van nesten van algemene soorten broedvogels. Om overtreding van verbodsbepalingen te voorkomen, wordt aanbevolen om de windturbines te bouwen in de periode september tot half maart. In het plangebied en de omgeving zijn voorts geen jaarrond beschermde nesten aanwezig, zodat overtredingen ten aanzien hiervan niet aan de orde zijn. Verder staat in het rapport dat met betrekking tot de vogels die slachtoffer kunnen worden van aanvaring met een windturbine ontheffing van de Ffw dient te worden aangevraagd.
13.3. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
13.4. [appellant sub 4]. en anderen betogen terecht dat volgens het rapport natuurtoets het plan zal leiden tot verstoring van verschillende dier- en vogelsoorten. Volgens het rapport kunnen evenwel maatregelen worden getroffen om deze verstoringen te voorkomen. Voor zover het plan leidt tot vogelsterfte vanwege aanvaringen met de windturbines, kan volgens het rapport een ontheffing worden aangevraagd. Volgens het rapport staat de Ffw derhalve niet aan het plan in de weg. [appellant sub 4]. en anderen hebben het rapport niet betwist. Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw in zoverre op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
14. Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond betogen dat het plan zal leiden tot verstoring van het nabijgelegen territorium van reeën. Zij voeren hiertoe aan dat het plangebied is gelegen naast een ecoduct en dat de windturbines een bedreiging vormen voor het schuwe ree wild.
14.1. In het rapport natuurtoets staat dat tijdens de veldbezoeken in september en oktober 2012 sporen van mol en haas zijn aangetroffen. Tijdens het veldbezoek in februari 2013 was een ree nabij het populierenbos bij het plangebied aanwezig. Dit zijn soorten van tabel 1 van de Ffw. Andere te verwachten tabel 1-soorten zijn diverse muissoorten en kleine marterachtigen. Strikt beschermde soorten zijn niet aangetroffen en zijn gezien de terreinkenmerken (open en begraasd grasland) en het ontbreken van waarnemingen uit de directe omgeving uit te sluiten, aldus het rapport natuurtoets.
14.2. Vast staat dat op grond van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten voor de ree een algemene vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in de Ffw voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ordening en inrichting. De raad heeft zich reeds hierom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw in zoverre evenmin op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
15. [appellant sub 4]. en anderen betogen voorts dat het plan leidt tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). [appellant sub 4]. en anderen voeren hiertoe aan dat het plan leidt tot verstoring van dier- en vogelsoorten en dat hiervoor maatregelen moeten worden genomen, dan wel ontheffing moet worden gevraagd.
15.1. In het rapport natuurtoets staat dat de voorziene windturbines zijn gelegen buiten de EHS. De rotor van de zuidelijk turbine reikt bij westelijke en oostelijke winden evenwel tot boven het gebied dat als EHS is begrensd. Gelet hierop is onderzocht of het plan kan leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken van de EHS. In het rapport wordt geconcludeerd dat een eventueel effect zeer beperkt van omvang zal zijn en dat de wezenlijke kenmerken en waarden, zoals omschreven in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, niet worden aangetast. Redengevend hiervoor is dat het plan niet leidt tot extra ruimtebeslag in de EHS, het plangebied geen belangrijk leefgebied of verbindingszone voor soorten van de nabijgelegen EHS betreft en in de nabijheid van het plangebied de rijksweg A2 is gelegen, waardoor er in de huidige situatie al veel verstoring is en de additionele verstoringsinvloed van de windturbines beperkt zal zijn.
15.2. [appellant sub 4]. en anderen hebben het rapport natuurtoets niet betwist. Dat op grond van de Ffw voor een aantal diersoorten maatregelen moeten worden getroffen om verstoring te voorkomen, en dat het plan in het ergste geval zal leiden tot een vogelsterfte van 60 vogels per jaar, waarvoor volgens het rapport ontheffing van de Ffw moet worden aangevraagd, betekent niet dat sprake is van een wezenlijke aantasting van de significante kenmerken van de EHS. De raad heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet zal leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken van de EHS. Het betoog faalt.
Externe veiligheid
16. [appellant sub 4]. en anderen betogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het plan. Zij voeren hiertoe aan dat de maatvoering van de voorziene windturbines is vergroot ten opzichte van hetgeen waarvan in het onderzoek naar externe veiligheid is uitgegaan. Volgens [appellant sub 4]. en anderen is de maximale rotordiameter van de windturbines vergroot van 122 naar 131 m en is de tiphoogte vergroot van 150 naar 165 m. [appellant sub 4]. en anderen betogen voorts dat in het rapport niet is onderkend dat de voorziene bedrijfswoning bij het bedrijf van [appellant sub 4]. is gelegen binnen de maximale werpafstand van 350 m bij overtoeren.
16.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het onderzoek naar externe veiligheid is uitgegaan van een rotordiameter van 131 m. Volgens de raad zal worden voldaan aan de wettelijke normen met betrekking tot de externe veiligheid.
16.2. In het rapport 'Windpark Vianen externe veiligheid' van 3 juni 2014, opgesteld door Peutz, is het onderzoek naar de externe veiligheid van de windturbines vastgelegd. In dit rapport staat dat de uitgangspunten zijn aangeleverd door de opdrachtgever en zijn vastgelegd in het memo 'Trefkansberekeningen buisleiding en snelwegen bij Windpark Autena' van 20 mei 2014 opgesteld door Ecofys. In het rapport wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het plan.
In het memo 'Trefkansberekeningen buisleiding en snelwegen bij Windpark Autena' staat dat hierin de trefkansen van buisleidingen en snelwegen zijn berekend voor één windturbinetype, te weten de Nordex N131 met een ashoogte van 99 meter. Volgens dit memo heeft deze windturbine een bladlengte van 64,4 m, een ashoogte van 99 m en een halve rotordiameter van 65,5 m. De maximale werpafstand bedraagt 135 m bij nominaal toerental en 350 m bij overtoeren.
16.3. Anders dan [appellant sub 4]. en anderen betogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in het in 16.2 genoemde rapport is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. Uit dit rapport volgt dat in de berekening is uitgegaan van windturbines met een halve rotordiameter van 65,5 m, hetgeen neerkomt op een rotordiameter van 131 m. Voorts volgt uit dit rapport dat in de berekening is uitgegaan van een windturbines met een ashoogte van 99 m en een bladlengte van 64,4 m, hetgeen neerkomt op een tiphoogte van ongeveer 165 m. Anders dan [appellant sub 4]. en anderen voorts stellen, is de afstand tussen de voorziene bedrijfswoning en de meest dichtbij zijnde voorziene windturbine meer dan 350 m, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat in het rapport ten onrechte niet is onderkend dat deze woning is gelegen binnen de maximale werpafstand bij overtoeren. Het betoog faalt.
Geluid
17. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4]. en anderen betogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de voorziene windturbines niet zullen leiden tot aanzienlijke geluidsoverlast. [appellant sub 1] en [appellant sub 4]. en anderen voeren hiertoe aan dat in het akoestisch rapport is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten, nu hierin is gerekend met een ander type windturbine met een kleinere rotordiameter en een kleiner maximaal vermogen. [appellant sub 2] voert aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat een geluidstoename van 1 tot 3 dB aanvaardbaar is. [appellant sub 4] en anderen verwijzen hiertoe naar een overgelegde notitie, opgesteld door Cauberg-Huygen.
17.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de maximale representatieve mogelijkheden. De windturbines die zijn onderzocht vallen onder dezelfde klasse als degene die in het plan zijn voorzien. Het hogere maximale vermogen en de vergroting van de rotordiameter met minder dan 10% ten opzichte van de onderzochte windturbines kan niet meer dan marginale effecten hebben, aldus de raad.
17.2. Ingevolge artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) voldoet een windturbine of een combinatie van windturbines ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.
17.3. In het akoestisch rapport 'Windpark Autena te Vianen; Akoestisch onderzoek' van 19 mei 2014, opgesteld door LBP Sight staat dat twee types windturbines zijn onderzocht, de Nordex N100 met een vermogen van 2,5 MW, een ashoogte van 100 m en een rotordiameter van 100 m en de Ecotecnia ECO122 met een vermogen van 2,7 MW, een ashoogte van 89 m en een rotordiameter van 122 m. In het rapport wordt geconcludeerd dat deze turbines kunnen voldoen aan de maximale toegestane geluidsnormen op grond van het Activiteitenbesluit. In het rapport staat voorts dat het plan voorziet in de mogelijkheid om een ander windturbinetype te plaatsen. Dit kan van invloed zijn op de berekende geluidimmissie, maar gezien de vergelijkbare geluidemissies van andere windturbinetypes zullen alternatieve turbinetypes eveneens kunnen voldoen aan de normen. Eventueel met toepassing van geluidbeperkende maatregelen. Ten slotte staat in het rapport dat de locatie relatief hoog is geluidbelast door wegverkeer en industrielawaai. De cumulatie met het windturbinegeluid leidt daardoor voor de maatgevende punten tot slechts een beperkte toename (1 tot maximaal 3 dB) van het gecumuleerde geluidniveau, aldus het rapport.
17.4. In de door [appellant sub 4]. en anderen overgelegde notitie 'Windpark Autena te Vianen, beschouwing akoestisch onderzoek LBP Sight, van 28 juli 2014, opgesteld door Cauberg-Huygen, staat dat in het in 17.3 genoemde akoestisch rapport is gerekend met een windturbine met een kleinere rotordiameter en een kleiner vermogen dan planologisch is toegestaan. Voors staat in dit rapport dat een toename van 3 dB niet beperkt is en dat de windturbines herkenbaar zullen zijn ten opzichte van het huidige omgevingsgeluid.
17.5. Het Activiteitenbesluit schrijft in artikel 3.14a voor aan welke geluidsnormen een windturbine dient te voldoen. De raad heeft bij de beoordeling van welke geluidhinder hij het in kader van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar acht in redelijkheid kunnen aansluiten bij deze normen. [appellant sub 1] en [appellant sub 4]. en anderen betogen terecht dat het plan voorziet in de mogelijkheid een ander type windturbines te plaatsen dan de types die in het in 17.3 genoemde akoestisch rapport zijn onderzocht. In het rapport zijn echter ook de geluidsemissies van andere windturbines opgenomen, waaronder de Nordex N131 met een ashoogte van 99 m en een rotordiameter van 131 m. In het rapport staat dat deze windturbine een lagere emissie heeft dan de onderzochte windturbines. In het rapport wordt derhalve geconcludeerd dat niet alleen de onderzochte windturbines, maar ook alternatieve windturbines kunnen voldoen aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidsnormen. [appellant sub 1] en [appellant sub 4]. en anderen hebben deze conclusie niet betwist. De raad heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat de in het plan voorziene windturbines kunnen voldoen aan de in artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit voorziene geluidsnormen. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene windturbines geen onaanvaardbare geluidhinder zullen produceren. Het betoog faalt.
17.6. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de cumulatie van het geluid van de voorziene windturbines met het geluid van de nabijgelegen rijksweg A2 evenmin zal zorgen voor een onaanvaardbare geluidhinder. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat uit het in 17.3 genoemde rapport volgt dat de maximale gecumuleerde geluidsbelasting op twee punten 65 dB(A) bedraagt. Voorts staat in het rapport dat deze geluidbelasting vrijwel volledig afkomstig is van de nabijgelegen Rijksweg A2 en het nabijgelegen gezoneerde industrieterrein 'De Hagen - de Biezen' en dat de bijdrage van het voorziene windpark is beperkt tot maximaal 1 tot 3 dB(A). Het betoog faalt.
Slagschaduw
18. [appellant sub 4]. en anderen en Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond betogen dat het plan zal leiden tot overlast vanwege slagschaduw. [appellant sub 4]. en anderen voeren hiertoe aan dat overlast niet wordt voorkomen indien de windturbines worden uitgeschakeld. [appellant sub 4]. en anderen en Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond betogen dat de raad ten onrechte niet heeft geregeld dat het voorziene windpark geen slagschaduw op de kernen van Hagestein en Vianen mag veroorzaken. Voorts is volgens [appellant sub 4]. en anderen in het onderzoek naar slagschaduw geen rekening gehouden met de invloed hiervan op de kippen op het pluimveebedrijf op de Autenasekade.
18.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de windturbines moeten voldoen aan de normen die krachtens het Activiteitenbesluit zijn gesteld voor slagschaduw. De windturbines zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening, zodat deze niet meer draaien op het moment dat de normen worden overschreden. Wanneer de windturbines stilstaan veroorzaken deze geen slagschaduw. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de windturbines geen invloed zullen hebben op de kippen van het pluimveebedrijf.
18.2. Ingevolge artikel 3.12, eerste lid, van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer is de windturbine, ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering, voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de geluidgevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van geluidgevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden.
18.3. In het rapport 'Windpark Autena te Vianen Slagschaduw onderzoek' van 19 mei 2014, opgesteld door LBP Sight staat dat de krachtens het Activiteitenbesluit bij ministeriele regeling gestelde norm van gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar meer dan 20 minuten slagschaduw kan worden overschreden op een aantal punten. In het rapport wordt geconcludeerd dat de voorziene windturbines, ten behoeve van deze woningen, dienen te worden voorzien van een automatische stilstandvoorziening.
18.4. De raad heeft bij de beoordeling van welke hinder van slagschaduw hij in kader van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar acht in redelijkheid kunnen aansluiten bij de krachtens het Activiteitenbesluit in artikel 3.12, eerste lid, van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer opgenomen norm. Anders dan [appellant sub 4]. en anderen en Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond betogen, bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte niet heeft geregeld dat het voorziene windpark in het geheel geen slagschaduw mag veroorzaken. De raad heeft voorts toegelicht dat de windturbines in overeenstemming met dit artikel zullen worden voorzien van een automatische stilstandvoorziening. De raad heeft toegelicht dat de windturbines hierdoor automatisch worden afgeschakeld wanneer voormelde norm wordt overschreden en dat de windturbines dan geen slagschaduw meer veroorzaken. [appellant sub 4]. en anderen hebben dit niet betwist. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare hinder vanwege slagschaduw. Het betoog faalt.
18.5. [appellant sub 4]. en anderen hebben hun stelling dat de kippen van het ecologische pluimveebedrijf hinder zullen ondervinden van de slagschaduw van de windturbines niet gemotiveerd. [appellant sub 4]. en anderen hebben het rapport 'De invloed van daglicht op de gezondheid van mens en dier' van juli 2005 en het rapport 'kunstlicht in de pluimveehouderij' van augustus 2007 overgelegd. Deze rapporten betreffen evenwel algemene studies naar de invloed van daglicht en kunstlicht op kippen en hierin staat niet dat kippen hinder kunnen ondervinden van slagschaduw. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat hier in het in 18.3 genoemde rapport ten onrechte geen rekening mee is gehouden. Het betoog faalt.
Gezondheid
19. [appellant sub 4]. en anderen en Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond betogen dat het plan zal leiden tot gezondheidsklachten voor omwonenden. [appellant sub 4]. en anderen voeren hiertoe aan dat vanwege laagfrequent geluid en slagschaduw omwonenden last kunnen krijgen van het zogenoemde "Wind Turbine Syndrome". [appellant sub 4]. en anderen en Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond voeren voorts aan dat de raad ten onrechte niet de zogenoemde 'Deense norm' voor laagfrequent geluid heeft toegepast.
19.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de GGD Utrecht een advies heeft opgesteld waarin is ingegaan op de gezondheidsrisico's voor omwonenden. Volgens de raad volgt uit dit advies dat de effecten op de gezondheid van omwonenden en ook voor tijdelijk in het gebied verblijvende personen beperkt en daarmee aanvaardbaar zullen zijn.
19.2. In het advies van de GGD Utrecht staat dat alleen bij de meest nabije woning aan Autenasekade 9 en de geplande woning bij de kippenschuur het geluidniveau zo hoog is dat het de slaap zou kunnen verstoren. Doordat deze locaties dicht bij de Rijksweg A2 zijn gelegen zal het geluid meestentijds door deze rijksweg worden gemaskeerd, ook in de stillere nachtperiode. Hierdoor is slaapverstoring ook op deze locaties onwaarschijnlijk. Voorts staat in het rapport dat het laagfrequente geluid in de omgeving van de A2, ook na plaatsing van de windturbines, volledig wordt bepaald door het wegverkeer. De windturbines zullen niet leiden tot een waarneembare hogere geluidbelasting in het laagfrequent gebied.
19.3. Voor zover [appellant sub 4]. en anderen betogen dat vanwege geluidhinder en slagschaduw van de voorziene windturbines ter plaatse van hun woningen niet kan worden voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan dit niet slagen. Zoals reeds is overwogen in 17.5 en 18.4 geldt voor deze aspecten dat kan worden voldaan aan de normen gesteld bij of krachtens het Activiteitenbesluit. Zoals voorts reeds is overwogen heeft de raad zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze aspecten niet zullen leiden tot onaanvaardbare hinder. Voor zover [appellant sub 4]. en anderen en Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond betogen dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare hinder vanwege laagfrequent geluid, geldt dat in het in 19.2 genoemde advies van de GGD Utrecht staat dat de voorziene windturbines niet zullen leiden tot een waarneembare hogere geluidbelasting in het laagfrequent gebied. [appellant sub 4]. en anderen en Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond hebben het advies op dit punt niet betwist. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare overlast vanwege laagfrequent geluid. De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt kunnen stellen dat derhalve geen aanleiding bestaat voor een toets aan de zogenoemde 'Deense norm'. Het betoog faalt.
Waardedaling
20. [appellant sub 2] en [appellant sub 4]. en anderen betogen voorts dat het plan zal leiden tot vermindering van de waarden van hun woningen en bedrijf.
20.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen en het bedrijf van [appellant sub 2] en [appellant sub 4]. en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.
Anterieure overeenkomst
21. [appellant sub 4]. en anderen betogen dat de raad in strijd met artikel 6:24, eerste lid, onder a, van de Wro in een anterieure overeenkomst heeft vastgelegd dat Eneco Wind een jaarlijkse bedrage doet in het kwaliteitsfonds. [appellant sub 4]. en anderen voeren hiertoe aan dat deze bijdrage niet berust op een vastgestelde structuurvisie. [appellant sub 4]. en anderen betogen voorts dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ten onrechte slechts is genomen vanwege deze financiële motieven. [appellant sub 4]. en anderen betogen verder dat een aantal afspraken in de gesloten anterieure overeenkomst, onder andere met betrekking tot slagschaduw en geluidhinder, ten onrechte niet in het plan is opgenomen.
21.1. De voorafgaand aan de vaststelling van plan gesloten anterieure overeenkomst maakt geen deel uit van het plan. Deze overeenkomst ligt derhalve thans niet ter toetsing voor. Voor zover [appellant sub 4]. en anderen betogen dat deze overeenkomst in strijd is met artikel 6:24 van de Wro slaagt dit derhalve niet. De enkele omstandigheid dat in de overeenkomst is afgesproken dat Eneco Wind een jaarlijkse bijdrage doet in het kwaliteitsfonds, betekent voorts niet dat de raad het plan louter vanwege financiële belangen heeft vastgesteld. Voorts is reeds in 17.5 en 18.4 overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare hinder vanwege geluidsoverlast en slagschaduw. Anders dan [appellant sub 4]. en anderen betogen, bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hetgeen in de anterieure overeenkomst is opgenomen over het hanteren van de Deense norm voor laagfrequent geluid en een nul-norm voor slagschaduw eveneens in het plan had moeten regelen. Het betoog faalt.
Overig
22. Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond hebben zich voor het overige in het beroepschrift beperkt tot het herhalen van de inhoud van hun zienswijzen. In de nota van beantwoording zienswijzen die deel uitmaakt van het bestreden besluit, is ingegaan op deze zienswijzen. Stichting Groene Hart en Stichting Buiten Gezond hebben in hun beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging hiervan onjuist zou zijn.
Conclusie
23. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State:
I. verklaart het beroep van de vennootschap onder firma de [appellant sub 1] V.O.F. en anderen, voor zover ingesteld door [partij], niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Schaaf
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015
523.