Raad van State, 26-08-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2679, 201409846/1/R6
Raad van State, 26-08-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2679, 201409846/1/R6
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 26 augustus 2015
- Datum publicatie
- 26 augustus 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2015:2679
- Zaaknummer
- 201409846/1/R6
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 16 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Ter Aar West" vastgesteld.
Uitspraak
201409846/1/R6.
Datum uitspraak: 26 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,
2. [appellant sub 2], wonend te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,
4. de vereniging Vereniging Aardamstaete, gevestigd te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop,
en
de raad van de gemeente Nieuwkoop,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Ter Aar West" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en de vereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2015, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.S. Maas, advocaat te Den Haag, [appellanten sub 3], bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, de vereniging, vertegenwoordigd door J. Hospes, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bakker, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan den Rijn, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door R.A. van Drongelen, gehoord.
Overwegingen
Intrekking
1. Het beroep van [appellanten sub 3], voor zover ingesteld door [appellant sub 3B], is ter zitting ingetrokken.
Toetsingskader en planbeschrijving
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 80 woningen aan de westkant van het dorp Ter Aar. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door de bestaande woningbouw aan de Aalscholverlaan en de Doctor Albert Schweitzerstraat. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Ringdijk met daarachter agrarische gronden. Aan de zuidzijde van het plangebied liggen eveneens agrarische gronden.
Noodzaak
4. De vereniging betoogt dat de door de raad gegeven motivering voor de noodzaak van het plan, namelijk om verdiencapaciteit te generen voor de omvorming van het in de gemeente Nieuwkoop gelegen glastuinbouwgebied de Noordse Buurt naar een natuurgebied, niet deugdelijk is. Hiertoe voert de vereniging aan dat reeds in 2012 is besloten dat de Noordse Buurt niet zal worden omgevormd van glastuinbouw- naar natuurgebied.
4.1. De ontwikkeling van de Noordse Buurt is geen onderdeel van het bestreden plan en staat in deze procedure dan ook niet ter beoordeling. Vast staat evenwel dat er een verband is tussen de Noordse Buurt en de in dit plan mogelijk gemaakte woningbouw, onder meer doordat de opbrengsten die door het benutten van de bouwmogelijkheden kunnen worden verworven volgens de raad zullen worden ingezet voor de transformatie van de Noordse Buurt. De raad heeft toegelicht dat in 2012, anders dan de vereniging stelt, niet is afgezien van transformatie van de Noordse Buurt, maar dat toen is besloten deze in gewijzigde vorm voort te zetten in die zin dat de verwerving van gronden in de Noordse Buurt vanaf dat moment op basis van vrijwilligheid is geschied. De raad heeft ter zitting onbetwist gesteld dat thans, op twee glastuinbouwbedrijven na, alle bedrijven in de Noordse Buurt zijn opgekocht. De transformatie, die onder meer ten doel heeft onttrekking van water aan de Nieuwkoopse Plassen sterk te beperken, zal dan ook worden voortgezet, aldus de raad. De vereniging heeft geen feiten aangevoerd die twijfel kunnen doen rijzen aan de juistheid van dit standpunt van de raad. Voor het oordeel dat de door de raad gegeven motivering wat betreft de noodzaak van het plan niet meer deugdelijk is, bestaat dan ook geen aanleiding.
Het betoog faalt.
Besluit ruimtelijke ordening en Verordening Ruimte
Actuele regionale behoefte
5. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en de vereniging betogen tevens dat onvoldoende is onderbouwd dat met de in het plan mogelijk gemaakte woningbouw wordt voorzien in een actuele regionale behoefte. Zij verwijzen hiertoe naar de plantoelichting waarin staat dat om de transformatie van de Noordse Buurt financieel mogelijk te maken in de gemeente Nieuwkoop 430 woningen meer worden gebouwd dan voor de eigen woningbehoefte nodig is. Voorts blijkt volgens hen uit de plantoelichting dat het totale woningbouwprogramma van 430 woningen buiten de regionale afstemming over woningbouw is gelaten. Een gedegen onderzoek naar de actuele regionale behoefte aan de in het plan voorziene woningen is volgens [appellant sub 2] vooral van belang gelet op de door de gemeente op 8 april 2014 opgestelde "Rapportage Sleutelprojecten Nieuwkoop Noordse Buurt en woningbouw" waarin staat dat de huidige vraag naar nieuwbouwwoningen fors lager is dan waarop in 2009, ten tijde van de planvorming voor de transformatie van de Noordse Buurt, was gerekend. [appellant sub 2] wijst in dit verband tevens op de "Woonvisie 2011-2020" van de provincie Zuid-Holland waarin wordt gewezen op de aanmerkelijke daling van de woningbehoefte in onder meer het Groene Hart. [appellant sub 1] betoogt voorts dat het plan ook kwalitatief niet aansluit op de behoefte. Hij verwijst hiertoe naar de plantoelichting waarin staat dat in de provincie Zuid-Holland een sterke vraag bestaat naar de bouw van woningen voor alleenstaanden en eenouderhuishoudens. Het plan is volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en de vereniging dan ook in strijd met zowel artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) als artikel 2.1.1, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland (hierna: Verordening Ruimte 2014).
5.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de voorwaarde dat wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
5.2. Ingevolge artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening Ruimte 2014 voldoet een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de eis dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd.
5.3. De raad heeft toegelicht dat met het plan wordt voorzien in een bovenlokale woonbehoefte. Dit standpunt van de raad wordt bevestigd in de in 2014 opgestelde woonnotitie van de regio Holland Rijnland alsmede in de door de raad overgelegde Regionale woonagenda Holland Rijnland van 17 december 2014 (hierna: Regionale woonagenda). De woonnotitie en de Regionale woonagenda bevatten een afstemming van de woningbouwprojecten in de regio Holland Rijnland, tot welke regio de gemeente Nieuwkoop behoort, afgezet tegen de toekomstige behoefte aan woningen in de regio Holland Rijnland en omgeving. In de woonnotitie en de Regionale woonagenda is de realisatie van 430 woningen in het kader van de transformatie van de Noordse Buurt omschreven als een woningbouwplan bedoeld om een bovenlokale gebiedsontwikkeling mogelijk te maken, welk plan is bedoeld voor een bovenlokale vraag en doorgang vindt los van de geraamde lokale woningbehoefte. In de Regionale woonagenda staat dat in de regio’s grenzend aan de regio Holland Rijnland een vraag bestaat naar woningen die daar niet kan worden geaccommodeerd, maar wel in de regio Holland Rijnland. Over de invulling van deze bovenlokale vraag zijn bestuurlijke afspraken gemaakt, aldus de Regionale woonagenda.
Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben voorts bij brief van 30 juni 2014 ingestemd met de voornoemde woonnotitie. In de brief staat dat plannen die overeenstemmen met de woonnotitie met bijbehorende bijlagen voldoen aan het onderdeel verantwoording van de woningbouwbehoefte en regionale afstemming daarvan voor wonen van de in de Verordening Ruimte opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking.
Voorts is niet in geschil dat het plan de realisatie van verschillende typen woningen mogelijk maakt en dat gelet hierop met het plan kan worden voorzien in de behoefte aan verschillende typen woningen. Derhalve valt niet in te zien waarom het plan niet zou aansluiten op de volgens [appellant sub 1] bestaande actuele regionale behoefte aan woningen voor alleenstaanden en eenouderhuishoudens.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de in het plan mogelijk gemaakte woningbouw wordt voorzien in een actuele behoefte die regionaal is afgestemd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en de vereniging geen feiten of omstandigheden naar voren hebben gebracht die twijfel kunnen doen rijzen aan de juistheid van de in de woonnotitie en de Regionale woonagenda genoemde uitgangspunten. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro en artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening Ruimte 2014.
De betogen falen.
Beeldkwaliteitsplan en beeldkwaliteitsparagraaf
6. [appellant sub 1], [appellant sub 3A] en de vereniging betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met zowel artikel 2.2.1, vierde lid, van de Verordening Ruimte 2014, als artikel 2, derde lid, van de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan geldende Verordening Ruimte 2010, omdat voor de in het plan voorziene woningen geen beeldkwaliteitsplan is opgesteld en de plantoelichting voorts geen beeldkwaliteitsparagraaf bevat. Gelet hierop is volgens hen niet gewaarborgd dat de nieuwe woningen aansluiten bij de aangrenzende bestaande woonbebouwing en evenmin ongewenste ruimtelijke effecten hebben in het buitengebied.
6.1. Ingevolge artikel 2.2.1, vierde lid, van de Verordening Ruimte 2014 bevat een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2014 kan een bestemmingsplan dat in ontwerp ter visie is gelegd vóór de inwerkingtreding van deze verordening bij vaststelling afwijken van deze verordening, mits het bestemmingsplan in overeenstemming is met de op het moment van tervisielegging van het ontwerp geldende provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet.
6.2. Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gold de Verordening Ruimte 2010, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 30 januari 2013.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Verordening Ruimte 2010 levert een bestemmingsplan voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren, zoals aangegeven op kaart 1, of voor gronden binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren, dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt waarvan ruimtelijke effecten zijn te verwachten in het buitengebied of met uitstraling naar het buitengebied, een bijdrage aan de ambities behorende bij de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie door de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te behouden en te versterken. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording, vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf.
6.3. Aan de gronden in het plangebied waar de realisatie van de nieuwe woningen is voorzien, is de bestemming "Woongebied" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.2.1, aanhef en onder e, van de planregels mag de maximale nokhoogte van hoofdgebouwen binnen de bestemming "Woongebied" niet meer bedragen dan 10 meter.
6.4. De plantoelichting bevat geen beeldkwaliteitsparagraaf. Ten behoeve van het bestreden bestemmingsplan is evenmin een beeldkwaliteitsplan opgesteld.
6.5. Voor de beantwoording van de vraag of het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2, derde lid, van de Verordening Ruimte 2010 is gelet op het bepaalde in dat artikel van belang of het plangebied is gelegen buiten dan wel binnen maar aansluitend aan de op kaart 1 bij die verordening aangeduide bebouwingscontouren alsmede of het plan een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt waarvan ruimtelijke effecten zijn te verwachten in het buitengebied of met uitstraling naar het buitengebied.
De gronden in het plangebied liggen binnen en aansluitend aan de bebouwingscontouren zoals aangeduid op kaart 1 bij de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan geldende Verordening Ruimte 2010.
In de toelichting bij artikel 2, derde lid, van de Verordening Ruimte 2010 staat dat een bestemmingsplan voor een gebied net binnen de bebouwingscontouren ruimtelijke effecten dan wel uitstraling naar het buitengebied kan hebben indien het bestemmingsplan bijvoorbeeld hoogbouw in stads- en dorpsranden mogelijk maakt. Volgens de raad is daarvan in het bestreden plan geen sprake, nu het plan uitsluitend voorziet in grondgebonden woningen met een maximale bouwhoogte van 10 meter, welke bouwhoogte aansluit bij de bestaande woonbebouwing aan de rand van de kern van het dorp Ter Aar. Bovendien is volgens de raad wat betreft het stratenpatroon aansluiting gezocht bij het kenmerkende slagenlandschap van het aan het plangebied grenzende buitengebied. Gelet hierop heeft het plan volgens de raad geen ruimtelijke effecten in het buitengebied dan wel uitstraling naar het buitengebied als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Verordening Ruimte 2010. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld.
Gelet op het vorenstaande biedt het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het niet opstellen van een beeldkwaliteitsplan of beeldkwaliteitsparagraaf bij het bestreden plan in strijd is met artikel 2, derde lid, van de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan geldende Verordening Ruimte 2010. Of het plan in zoverre in strijd is met de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geldende Verordening Ruimte 2014 staat gelet op het overgangsrecht opgenomen in artikel 3.5, eerste lid, van die Verordening hier niet ter beoordeling.
Het betoog faalt.
Provinciaal beleid
7. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en de vereniging betogen voorts dat het plan is vastgesteld in strijd met het provinciaal beleid. Zij voeren hiertoe aan dat in de provinciale structuurvisie "Noordse Buurt", vastgesteld door provinciale staten van Zuid-Holland op 9 september 2009, de bebouwingscontouren van onder meer de kern van Ter Aar zijn aangepast om de realisatie van maximaal 36 woningen grenzend aan de kern van Ter Aar mogelijk te maken. Volgens hen heeft de raad niet deugdelijk gemotiveerd waarom in het plan in afwijking van het provinciaal beleid het maximale aantal te realiseren woningen is verhoogd van 36 naar 80 woningen.
Voorts heeft [appellant sub 2] ter zitting gesteld dat in de provinciale structuurvisie "Noordse Buurt" staat dat minimaal 17% van de woningen die ten behoeve van de bekostiging van de transformatie van de Noordse Buurt zullen worden gerealiseerd, dient te bestaan uit woningen in de sociale sector. Volgens [appellant sub 2] wordt met het plan ten onrechte niet voorzien in de bouw van woningen in de sociale sector.
7.1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad niet gebonden aan provinciaal beleid. De raad dient met dit beleid rekening te houden, hetgeen betekent dat hij dit beleid in de belangenafweging dient te betrekken.
7.2. Ten tijde van de vaststelling van het plan was het toepasselijke provinciale beleid niet langer vervat in de provinciale structuurvisie "Noordse Buurt", omdat deze structuurvisie bij besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 2 juli 2010 is ingetrokken. Het toepasselijke provinciale beleid was ten tijde van de vaststelling van het plan onder meer vervat in de structuurvisie "Visie ruimte en mobiliteit" alsmede het Programma ruimte vastgesteld door provinciale staten van Zuid-Holland op 9 juli 2014. In het Programma ruimte staat dat om de glassanering in de Noordse Buurt te financieren in de gemeente Nieuwkoop 430 woningen zullen worden gerealiseerd aansluitend aan een vijftal kernen. Over de verdeling van deze woningen over de kernen alsmede over de vraag of een deel van de woningen dient te worden gebouwd in de sociale sector, is zowel in de structuurvisie "Visie ruimte en mobiliteit" als het Programma ruimte niets vermeld. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre het provinciaal beleid ten onrechte niet in zijn belangenafweging heeft betrokken.
De betogen falen.
Plantoelichting
8. De vereniging en [appellant sub 3A] betogen verder dat in de plantoelichting ten onrechte niet is ingegaan op de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingplan geldende provinciale Verordening Ruimte en het provinciaal beleid.
8.1. De vereniging en [appellant sub 3A] hebben naast hetgeen reeds in deze uitspraak aan de orde is gesteld, geen concrete argumenten aangevoerd waarom het bestemmingsplan zou zijn vastgesteld in strijd met de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geldende Verordening Ruimte en het provinciaal beleid. Gelet hierop ziet de Afdeling in het enkele betoog van de vereniging en [appellant sub 3A] over de inhoud van de plantoelichting geen aanleiding het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te vernietigen.
Het betoog faalt.
Rechtszekerheid
9. [appellant sub 3A] betoogt tevens dat de globale opzet van het plan rechtsonzeker is. Hiertoe voert hij aan dat het plan onvoldoende inzicht geeft in de situering van de woningen in het plangebied, in de wijze waarop binnen het plangebied in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien alsmede de wijze waarop de woningen in het plangebied worden ontsloten. Voorts bevat het plan, mede gelet op de omstandigheid dat geen beeldkwaliteitsplan is opgesteld, volgens [appellant sub 3A] onvoldoende waarborgen dat de stedenbouwkundige opzet en typologie van de nieuwe woningen aansluit bij de bestaande woonbebouwing aan de westzijde van de kern van Ter Aar.
9.1. De Afdeling stelt voorop dat het tot de beleidsvrijheid van de raad behoort om de mate van gedetailleerdheid van een bestemmingsplan te bepalen. De vraag of een bestemmingsplan uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
9.2. Het bestreden bestemmingsplan bevat regels waarbinnen de invulling van het plangebied moet plaatsvinden. Zo zijn op de verbeelding bouwvlakken opgenomen waarbinnen de woningen moeten worden gesitueerd en zijn de maximumhoogte, -inhoud, en -breedte van de te realiseren woningen in de planregels begrensd. Ook zijn regels gesteld met betrekking tot het maximum aantal en de verschillende typen woningen die in het plangebied zijn toegestaan. Voorts is in de planregels bepaald binnen welke bestemmingen de realisatie van parkeervoorzieningen zijn toegestaan. Verder is op de verbeelding door middel van een verkeersbestemming aangegeven op welke wijze het plangebied wordt ontsloten. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Afdeling met de planregels en de verbeelding voldoende inzicht gegeven in de inrichting van het plangebied en is het plan uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 3A] heeft aangevoerd evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich gelet op het vorenstaande niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voldoende regels bevat die waarborgen dat de stedenbouwkundige opzet en de typologie van de in het plangebied voorziene woningen aansluiten bij de omgeving.
De betogen falen.
Woon- en leefklimaat
Verkeer
10. [appellant sub 1], [appellant sub 3A] en de vereniging vrezen voorts dat de bouw van 80 woningen in het plangebied zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de verkeersintensiteit op het wegennet aan de westzijde van de kern van Ter Aar. Volgens hen is hier voorafgaand aan de vaststelling van het plan onvoldoende onderzoek naar verricht. Zij wijzen hiertoe op een e-mail van de Klankbordgroep Verkeer Ter Aar Zuid West van 17 november 2014 waarin de klankbordgroep stelt dat in het verkeersonderzoek dat aan het plan ten grondslag is gelegd er ten onrechte van is uitgegaan dat de bestaande verkeersintensiteit op de Aardamseweg in Ter Aar gemiddeld 4.875 motorvoertuigen per weekdagetmaal bedraagt. De klankbordgroep verwijst hiertoe naar de verkeerstellingen die ten behoeve van het verkeersonderzoek zijn verricht waarin staat dat de bestaande verkeersintensiteit op de Aardamseweg gemiddeld 4.975 motorvoertuigen per weekdagetmaal bedraagt. Voorts had volgens de klankbordgroep voor een representatief beeld van de verkeersintensiteit niet moeten worden uitgegaan van de gemiddelde verkeersintensiteit per weekdagetmaal, maar van het hoogste aantal motorvoertuigen per etmaal dat op de Aardamseweg tijdens de verkeerstellingen is gemeten. Bovendien zijn volgens de klankbordgroep de bestaande verkeersintensiteiten per etmaal in het overzicht van de verkeerstellingen onjuist berekend. Verder staat in de e-mail van de klankbordgroep dat bij de verkeerstellingen geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat 44 woningen worden herbouwd in de buurt van de Stouthandelstraat in Ter Aar. Gelet hierop is volgens de klankbordgroep in het verkeersonderzoek dat aan het plan ten grondslag is gelegd ten onrechte geconcludeerd dat de gebruikelijke norm voor de verkeersintensiteit op 30 km-wegen van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal als gevolg van de uitvoering van dit plan op de Aardamseweg niet zal worden overschreden.
Voorts betoogt [appellant sub 3A] dat bij het berekenen van de toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het plan onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat in het plan beroepen aan huis bij recht zijn toegestaan.
Tot slot wijzen [appellant sub 1], [appellant sub 3A] en de vereniging op het "Verkeersveiligheidsplan Ter Aar Zuidwest" van Movares van 20 augustus 2014 (hierna: verkeersveiligheidsplan) waarin maatregelen zijn voorgesteld om de verkeersdruk aan de westzijde van de kern van Ter Aar te verminderen. Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 3A] en de vereniging is in het plan onvoldoende verzekerd dat deze maatregelen ook zullen worden getroffen.
10.1. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan is onderzoek verricht naar de gevolgen van de realisatie van 80 woningen aan de westzijde van de kern van Ter Aar voor de verkeersintensiteiten op het bestaande wegennet van Ter Aar. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het bij de plantoelichting gevoegde rapport "Verkeersonderzoek Ter Aar" (hierna: verkeersonderzoek).
10.2. Ten behoeve van het verkeersonderzoek zijn in de periode van 30 augustus tot en met 6 september 2014 ieder uur verkeerstellingen verricht om de bestaande verkeersintensiteiten op het wegennet aan de westzijde van de kern van Ter Aar te inventariseren. De resultaten van de verkeerstellingen zijn als addendum bij het verkeersonderzoek gevoegd. In het addendum staat dat de bestaande verkeersintensiteit op de Aardamseweg gemiddeld 4.875 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. De raad heeft in het verweerschrift onderkend dat dit getal abusievelijk verkeerd uit het overzicht van de verkeerstellingen is overgenomen en dat wat betreft de bestaande verkeersintensiteit op de Aardamseweg dient te worden uitgegaan van een verkeersintensiteit van gemiddeld 4.975 motorvoertuigen per etmaal. Deze bestaande verkeersintensiteit is gebaseerd op de in het overzicht van de verkeerstellingen genoemde gemiddelde verkeersintensiteit per weekdagetmaal. Volgens de raad is het niet representatief om voor de bestaande verkeersintensiteit op de Aardamseweg uit te gaan van de hoogst gemeten verkeersintensiteit per etmaal, zoals de klankbordgroep heeft betoogd, omdat de gemeten verkeersintensiteiten op de Aardamseweg daarvoor per etmaal teveel fluctueren. Het aangevoerde biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt van de raad.
De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich voor de bestaande verkeersintensiteiten op het wegennet aan de westzijde van de kern van Ter Aar niet in redelijkheid op het overzicht van de verrichte verkeerstellingen heeft kunnen baseren. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de raad wat betreft het standpunt van de klankbordgroep dat de verkeersintensiteiten per etmaal in het overzicht onjuist zijn berekend, heeft toegelicht dat het door de klankbordgroep genoemde verschil wordt verklaard doordat in het overzicht afgeronde uurintensiteiten zijn weergegeven, terwijl voor het berekenen van de verkeersintensiteiten per etmaal gebruik is gemaakt van onafgeronde uurintensiteiten. [appellant sub 1], [appellant sub 3A] en de vereniging hebben dit niet weersproken.
10.3. Wat betreft de toekomstige verkeersintensiteit op de Aardamseweg heeft de raad in het verweerschrift gesteld dat hierbij rekening moet worden gehouden met zowel de bouw van 80 woningen in het plangebied als met de herbouw van 44 woningen in de buurt van de Stouthandelstraat, nu de 44 woningen nabij de Stouthandelstraat tijdens de in 2014 verrichte verkeerstellingen werden herbouwd. De raad stelt dat als gevolg van de bouw van in totaal 124 woningen in en nabij het plangebied de verkeersintensiteit op de Aardamseweg zal toenemen van 4.975 motorvoertuigen per weekdagetmaal tot 5.967 motorvoertuigen per weekdagetmaal. De raad is hierbij uitgegaan van een verkeersgeneratie van gemiddeld 8 motorvoertuigbewegingen per woning per weekdagetmaal waarbij aansluiting is gezocht bij de CROW-publicatie 317 "kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (hierna: CROW-publicatie). De Afdeling ziet in de enkele stelling van [appellant sub 3A] dat in het plan beroepen aan huis bij recht zijn toegestaan, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor het berekenen van de toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het plan in redelijkheid niet had mogen uitgaan van een verkeersgeneratie van 8 motorvoertuigbewegingen per woning per weekdagetmaal. Daartoe acht de Afdeling redengevend dat beroepen aan huis in de planregels zijn beperkt tot een maximum van 45 m2 per woning, alsmede de omstandigheid dat in de CROW-publicatie staat dat de verkeersgeneratie van een woonwijk afhankelijk van het type woonmilieu varieert van 1,8 tot maximaal 7,4 motorvoertuigbewegingen per woning per weekdagetmaal.
10.4. De raad acht een gemiddelde verkeersintensiteit van 5.967 motorvoertuigen per weekdagetmaal op de Aardamseweg, waar grotendeels een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, aanvaardbaar. Daartoe heeft de raad toegelicht dat volgens het CROW voor wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt doorgaans een verkeersintensiteit van 6.000 motorvoertuigen per etmaal aanvaardbaar wordt geacht. [appellant sub 1], [appellant sub 3A] en de vereniging hebben geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Blijkens het addendum bij het verkeersonderzoek blijft ook op andere wegen aan de westzijde van de kern van Ter Aar de verkeersintensiteit na de uitvoering van het plan beneden de 6.000 motorvoertuigen per etmaal. [appellant sub 1], [appellant sub 3A] en de vereniging hebben het addendum in zoverre niet bestreden.
10.5. Voor zover [appellant sub 1], [appellant sub 3A] en de vereniging verwijzen naar voornoemd verkeersveiligheidsplan, heeft de raad toegelicht dat hoewel de verkeersintensiteit op de wegen aan de westzijde van de kern van Ter Aar na de uitvoering van het plan beneden de 6.000 motorvoertuigen per weekdagetmaal blijft, is onderzocht of maatregelen kunnen worden getroffen om de verkeersdruk en verkeersveiligheid aan de westzijde van de kern van Ter Aar te verbeteren. Deze maatregelen zijn omschreven in het verkeersveiligheidsplan. Anders dan de vereniging ter zitting heeft betoogd, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in het plan dat de verkeersmaatregelen worden getroffen, reeds omdat de raad bij besluit van 16 oktober 2014 heeft ingestemd met de uitvoering daarvan, de gemeente het in haar macht heeft de maatregelen te treffen en voorts niet is gebleken van belemmeringen die zich hiertegen verzetten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2014 in zaak nr. 201206568/1/R1).
10.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich als gevolg van het plan geen onaanvaardbare toename van de verkeersintensiteit op het weggennet aan de westzijde van de kern van Ter Aar zal voordoen.
De betogen falen.
Parkeren
11. [appellant sub 3A] en de vereniging vrezen voorts dat de realisatie van 80 woningen in het plangebied een hoge parkeerdruk in en nabij het plangebied tot gevolg heeft.
11.1. Ingevolge artikel 11, lid 11.2, van de planregels dient de parkeerbehoefte behorende bij de functies in het plangebied binnen het plangebied gerealiseerd te worden conform de beleidsnota "Parkeernormen" van de gemeente Nieuwkoop, zoals opgenomen in bijlage 1.
11.2. In het plan is de realisatie van parkeervoorzieningen toegestaan binnen de bestemmingen "Wonen", "Woongebied" en "Verkeer - Verblijfsgebied". Voorts is in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming "Groen" ter plaatse van de gronden met de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 2" te wijzigen in de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" ten behoeve van de realisatie van parkeervoorzieningen. Gelet hierop is volgens de raad binnen het plangebied voldoende ruimte om de benodigde parkeervoorzieningen ten behoeve van de in het plan voorziene woningen te realiseren. [appellant sub 3A] en de vereniging hebben geen feiten aangevoerd die dit standpunt van de raad weerleggen.
Gelet op het vorenstaande alsmede op de omstandigheid dat ingevolge artikel 11, lid 11.2, van de planregels in de parkeerbehoefte behorende bij de in het plan toegestane functies moet worden voorzien binnen het plangebied, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied tot gevolg zal hebben.
Het betoog faalt.
Uitzicht
12. [appellant sub 3A] betoogt verder dat het plan leidt tot een vermindering van zijn uitzicht. Hiertoe wijst hij erop dat nabij zijn woning een duiker zal worden gerealiseerd, welke duiker een ontsluiting mogelijk zal maken die zal leiden tot een aantasting van zijn uitzicht. Voorts wijst hij op de omstandigheid dat als gevolg van het plan de omgeving van zijn woning zal veranderen van een landelijke omgeving naar een dicht bebouwde omgeving.
12.1. Niet in geschil is dat de woonomgeving van [appellant sub 3A] als gevolg van de realisatie van woningen op nabij zijn woning gelegen agrarische gronden zal veranderen. In hetgeen [appellant sub 3A] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling echter geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de ontwikkeling van de nieuwe woningen dan aan het behoud van een ongewijzigd uitzicht en ongewijzigde leefomgeving voor [appellant sub 3A].
Het betoog faalt.
Conclusie
13. De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat in en bij de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 3A], [appellant sub 1] en de leden van de vereniging door het plan niet onaanvaardbaar wordt aangetast.
Waardedaling
14. [appellant sub 3A] heeft ter zitting gesteld dat hij voorts vreest dat de waarde van zijn woning als gevolg van het plan zal verminderen.
14.1. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor de verwachting dat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 3A] zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
Financiële uitvoerbaarheid
15. [appellant sub 2] betoogt tot slot dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende vaststaat. Hiertoe wijst hij op de door de gemeente Nieuwkoop op 8 april 2014 opgestelde "Rapportage Sleutelprojecten Nieuwkoop Noordse Buurt en woningbouw" waarin staat dat er een tekort is op de begroting voor de transformatie van de Noordse Buurt. Daarnaast is volgens [appellant sub 2] onzeker of bij de beoordeling van de financiële uitvoerbaarheid van het plan rekening is gehouden met de kosten inzake planschade. Voorts is volgens [appellant sub 2] de financiële uitvoerbaarheid van het plan onzeker, omdat de raad geen financiële delen van een exploitatieplan heeft vastgesteld.
15.1. De Afdeling stelt voorop dat in het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
15.2. De Afdeling stelt tevens voorop dat voor zover [appellant sub 2] verwijst naar de financiële risico’s die samenhangen met de transformatie van de Noordse Buurt, deze financiële risico’s in deze procedure niet ter beoordeling staan. In het kader van de financiële uitvoerbaarheid van het bestreden plan kunnen uitsluitend financiële risico’s aan de orde worden gesteld voor zover die het gevolg zijn van dat plan.
15.3. Wat betreft de eventuele kosten aan te vergoeden planschade, heeft de raad onweersproken gesteld dat deze kosten zijn meegenomen in de gemeentelijke grondexploitatie. In hetgeen [appellant sub 2] naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat eventuele kosten aan te vergoeden planschade dusdanig zijn dat die kosten aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.
15.4. Voor zover [appellant sub 2] voorts betoogt dat onvoldoende inzichtelijk is of het plan financieel uitvoerbaar is, nu geen financiële delen van een exploitatieplan zijn vastgesteld, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 18 februari 2015 in zaak nr. 201406300/1/R6 dat de grondexploitatieregels ertoe strekken om in gevallen waarin sprake is van door de gemeente gemaakte exploitatiekosten, deze kosten op de particuliere grondeigenaren binnen het te exploiteren gebied te verhalen. De financiële delen van een exploitatieplan geven in beginsel geen inzicht in de financiële uitvoerbaarheid van de exploitatie. Het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan geeft op zichzelf dan ook geen reden om aan de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te twijfelen.
15.5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
Het betoog faalt.
Overige beroepsgronden
16. [appellant sub 2] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie
17. De beroepen zijn ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. van Leeuwen-Gerkema, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Leeuwen-Gerkema
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2015
472-810.