Home

Raad van State, 18-02-2015, ECLI:NL:RVS:2015:483, 201406282/1/V6

Raad van State, 18-02-2015, ECLI:NL:RVS:2015:483, 201406282/1/V6

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
18 februari 2015
Datum publicatie
18 februari 2015
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:483
Zaaknummer
201406282/1/V6

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 25 juli 2013 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.

Uitspraak

201406282/1/V6.

Datum uitspraak: 18 februari 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 juni 2014 in zaak nr. 13/3776 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2013 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.

Bij besluit van 18 november 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 juni 2014 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2015, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Magram-Tetteroo, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.

Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.

Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.

Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding) moet de verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte, overleggen. Indien de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht is (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is), geldt dit vereiste niet indien hij met ‘staatloos’ in de gemeentelijke basisadministratie is opgenomen. Met ingang van 1 mei 2009 geldt ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging daarvan door de Immigratie- en Naturalisatiedienst zijn vrijgesteld van het vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument, dat zij dit document in beginsel moeten overleggen, tenzij de verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is hem niet in het bezit kunnen stellen van een geldig buitenlands reisdocument.

Volgens de Handleiding stelt de staatssecretaris van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten vrij de verzoeker die in bewijsnood verkeert. Bewijsnood doet zich volgens de Handleiding voor indien de registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan of onvolledig zijn en wanneer in dat land geen stukken kunnen worden verkregen door de op dat moment bestaande politieke situatie. In bewijsnood is voorts de verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin die autoriteiten gemotiveerd aangeven waarom zij de verzoeker niet in het bezit kunnen stellen van een geldig buitenlands reisdocument. Indien de verzoeker voormelde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan ter verkrijging van een geldig buitenlands reisdocument.

2. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat hij de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet kan vaststellen en omdat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert. Niet in geschil is dat [appellant] bij het verzoek geen geldig buitenlands paspoort en geen gelegaliseerde geboorteakte, dan wel ter vervanging hiervan een gelegaliseerde notariële verklaring met een door een notaris gewaarmerkte kopie van een brondocument waarop de notaris zich heeft gebaseerd, heeft overgelegd. Volgens de staatssecretaris kan als brondocument uitsluitend gelden een geactualiseerde, complete 'hukou', dat wil zeggen een huishoudregistratieboekje, een verklaring van het Public Security Bureau of een verklaring van een ziekenhuis, waaruit blijkt dat deze mag worden gebruikt voor inschrijving in het hukou-registratiesysteem.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet in bewijsnood verkeert. [appellant] voert daartoe aan dat hij er alles aan heeft gedaan om de gevraagde documenten te verkrijgen. Zo heeft hij meermalen een daartoe strekkend verzoek gedaan bij de Chinese autoriteiten in Nederland en in zijn geboorteplaats in China, zonder resultaat. Verder heeft hij tevergeefs de Chinese ambassade in Den Haag bezocht ter verkrijging van een visum dat hem in staat stelt naar China af te reizen. [appellant] voert voorts aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het verslag van [persoon] (hierna: het verslag), waarnaar [appellant] heeft verwezen ter staving van zijn stelling dat hij is uitgeschreven uit de hukou-registratie, niet slechts ziet op de hukou-registratie in een niet nader genoemd dorp in China, maar op de algehele situatie op het platteland in China. Gelet op het verslag en nu hij China lang geleden heeft verlaten, heeft de rechtbank volgens [appellant] niet onderkend dat hij de onder 2 vermelde brondocumenten niet kan verkrijgen. [appellant] wijst er in dit verband verder op dat de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vermeldt dat bij lang verblijf in het buitenland het vereiste van het overleggen van een hukou in de naturalisatieprocedure niet wordt gesteld.

3.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de gevraagde documenten niet kan verkrijgen. Dat hij de Chinese autoriteiten in Nederland en China heeft verzocht om afgifte van een paspoort en een gelegaliseerde geboorteakte, is daartoe onvoldoende, nu dat niet tot enig bewijs heeft geleid waaruit blijkt dat [appellant] niet in het bezit van deze documenten kan worden gesteld. Dat geldt evenzeer voor het door [appellant] gestelde bezoek aan de Chinese ambassade ter verkrijging van een visum. De rechtbank heeft voorts terecht in aanmerking genomen dat [appellant] niet heeft getracht de gevraagde documenten met behulp van in China verblijvende derden te verkrijgen. De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat [appellant] met de verwijzing naar het verslag niet heeft aangetoond dat hij geen geactualiseerde, complete hukou kan verkrijgen. Zoals de Afdeling immers eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 mei 2013 in zaak nr. 201208869/1/V6), ziet de in het verslag beschreven situatie op de hukou-registratie in een niet nader genoemd dorp in China in 2006. Daar komt bij dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het algemeen ambtsbericht inzake China van de minister van Buitenlandse Zaken van juni 2010 vermeldt dat zolang een persoon zijn correcte naam, geboortedatum en laatst bekende adres opgeeft, hij in de hukou-registratie te vinden moet zijn, alsmede dat de ervaring leert dat de Public Security Bureaus de registraties van de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw nog in hun bezit hebben. Hieruit volgt voorts dat [appellant] met zijn stelling dat hij China lang geleden heeft verlaten, evenmin heeft aangetoond geen hukou te kunnen verkrijgen. De verwijzing naar de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat [appellant] de door hem bedoelde passage niet heeft overgelegd en evenmin de vindplaats heeft gespecificeerd.

Het betoog faalt.

4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het in de Handleiding neergelegde beleid onredelijk is voor zover het wordt toegepast in Chinese naturalisatiezaken, is gestoeld op de stelling dat de Chinese autoriteiten niet bereid zijn aan particulieren verklaringen af te geven waaruit blijkt dat de gevraagde documenten niet kunnen worden verstrekt. Het verkrijgen van een dergelijke verklaring is in dit geval echter nog niet aan de orde, omdat, zoals is overwogen onder 3.1, [appellant] niet heeft aangetoond dat het niet mogelijk is om de gevraagde documenten alsnog van de Chinese autoriteiten te verkrijgen. Reeds hierom betoogt [appellant] tevergeefs dat toepassing van het beleid in zaken als deze onredelijk is.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Oei

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015

670.