Home

Raad van State, 25-03-2015, ECLI:NL:RVS:2015:965, 201408158/1/R6

Raad van State, 25-03-2015, ECLI:NL:RVS:2015:965, 201408158/1/R6

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
25 maart 2015
Datum publicatie
25 maart 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:965
Zaaknummer
201408158/1/R6

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 10 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Hart voor Diessen" vastgesteld.

Uitspraak

201408158/1/R6.

Datum uitspraak: 25 maart 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Diessen, gemeente Hilvarenbeek,

en

de raad van de gemeente Hilvarenbeek,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Hart voor Diessen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] en [partij A] en [partij B] (hierna: [partijen]) hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2015, waar [appellanten], bijgestaan door P.J.M. van Leest, en de raad, vertegenwoordigd door J.J.M. Lubbers-Kluijtmans en ing. T.A.B.M. de Kousemaeker, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Woonstichting Leystromen, vertegenwoordigd door L.W.J. Lamers en ir. A.W.F.M. Janssen, en [partijen], bijgestaan door mr. L.P.F. Warnier, gehoord.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan voorziet in een herontwikkeling van de gronden aan de Kerkstraat en Kerksingel in Diessen voor gestapelde woningen, extramurale en intramurale zorgwoningen, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening.

[appellanten] hebben een woning in eigendom aan de [locatie]. Dat perceel grenst aan het plangebied.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Inspraak en communicatie

3. [appellanten] voeren aan dat aan het besluit een zorgvuldigheidsgebrek kleeft omdat zij onvoldoende zijn geïnformeerd over en niet zijn betrokken bij de totstandkoming van het plan.

3.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Een eventuele schending van een verplichting voorafgaande aan die procedure heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid daarvan en van het bestemmingsplan. Niet is gebleken dat aan die procedure gebreken kleven.

Het betoog faalt.

Crisis- en herstelwet

4. [appellanten] betogen dat de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) niet van toepassing is op het plan. Zij voeren aan dat de raad daarover geen besluit heeft genomen. Daarnaast brengen [appellanten] naar voren dat geen sprake is van een aaneengesloten gebied, als bedoeld in onderdeel 3.1 van bijlage 1 van de Chw, zodat de daarin opgenomen categorie niet aan de orde is en de Chw ook daarom niet van toepassing is. Zij brengen in dit verband naar voren dat het plangebied wordt doorkruist door het zogenoemde Pastoorspaadje dat in eigendom is van het Bisdom.

4.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Ingevolge onderdeel 3.1 van bijlage I van de Chw wordt onder ruimtelijke en infrastructurele projecten verstaan ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wro ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.

4.2. Aan de in het plan betrokken gronden is onder meer de bestemming "Maatschappelijk" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor onder meer

a. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond;

b. wonen, tot maximaal 21 gestapelde woningen;

c. extramurale zorgwoningen, tot maximaal 9 eenheden;

d. intramurale zorgwoningen, tot maximaal 6 eenheden;

e. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond tot een maximale bruto-oppervlakte van 100 m2.

4.3. Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw bepaalt of op een besluit de Chw van toepassing is. Daar is derhalve geen besluit van de raad voor vereist.

Uit artikel 3, lid 3.1, van de planregels volgt dat het plan voorziet in de nieuwbouw van maximaal 36 woningen, derhalve meer dan 11 woningen. De woningen worden mogelijk gemaakt in een gebied dat wordt omsloten door de Heuvelstraat, de Kerkstraat, de Kerksingel en de pastorietuin. Het zogenoemde Pastoorspaadje maakt deel uit van het plangebied. De omstandigheid dat dit paadje in eigendom is van het bisdom betekent niet dat niet van een aaneengesloten gebied als bedoeld in onderdeel 3.1, van bijlage I van de Chw sprake is. Ook overigens ziet de Afdeling daarvoor geen aanleiding.

Gelet op het vorenstaande is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op het besluit tot vaststelling van het plan.

Ontvankelijkheid

5. [partijen] betogen dat het beroep van [appellanten] niet-ontvankelijk is, omdat [appellanten] in strijd met artikel 1.6a van de Chw eerst na het verstrijken van de beroepstermijn de gronden van hun beroep hebben ingediend. Zij wijzen erop dat in de kennisgeving van het besluit in de Hilverbode en in de Staatscourant is vermeld dat de Chw van toepassing is.

5.1. Ingevolge artikel 1.6, tweede lid, van de Chw is in afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat zoals bepaald in artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: Besluit uitvoering) wordt, indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet van toepassing is, dit bij het besluit en de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld.

Ingevolge het tweede lid wordt, indien tegen het besluit beroep openstaat, bij het besluit en bij de bekendmaking van het besluit voorts vermeld dat:

a. de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen;

b. het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, en

c. deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.

5.2. [appellanten] hebben de gronden van hun beroep niet reeds in het beroepschrift opgenomen.

In de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het plan in de Hilvarenbode en in de Staatscourant van 21 augustus 2014 is vermeld dat de Chw van toepassing is. In het besluit tot vaststelling van het plan is dat niet vermeld. In de brief van 19 augustus 2014 van het college van burgemeester en wethouders aan [appellanten], zijn [appellanten] op de hoogte gebracht van het besluit tot vaststelling van het plan en de mogelijkheid om daartegen beroep in te stellen. In de rechtsmiddelenverwijzing in die brief is niet gewezen op de toepasselijkheid van de Chw. Evenmin is daarin verwezen naar de kennisgeving in de Hilvarenbode en in de Staatscourant.

Onder deze omstandigheden kan [appellanten] niet worden tegengeworpen dat zij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn hebben aangevoerd.

[appellanten] is eerst bij brief van 7 oktober 2014 van de Afdeling medegedeeld dat het beroep is gericht tegen een besluit dat onder de Chw valt. [appellanten] zijn vervolgens bij brief van 23 oktober 2014 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 14 november 2014 alsnog de gronden van het beroep aan te voeren, van welke gelegenheid zij bij brief van 7 november 2014 gebruik hebben gemaakt.

Het beroep moet daarom geacht worden tijdig van gronden te zijn voorzien, zodat het ontvankelijk is.

6. [partijen] voeren verder aan dat de beroepsgrond over de flexibiliteit in het plan in strijd met artikel 6:13 van de Awb naar voren is gebracht.

6.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 alsmede met artikel 6:13, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij met betrekking tot het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

6.2. Dit betekent dat besluitonderdelen die in de zienswijze niet zijn bestreden en die ongewijzigd worden vastgesteld, in de beroepsfase niet alsnog kunnen worden bestreden. De zienswijze van [appellanten] heeft echter betrekking op het gehele ontwerpbesluit. Daarnaast staat, binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het ontwerpbesluit naar voren zijn gebracht. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellanten] in zoverre niet-ontvankelijk is.

Behoefte en invulling bestemming

7. [appellanten] kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover daarbij de bestemming "Maatschappelijk" is toegekend. Zij voeren aan dat deze bestemming het plan te veel flexibiliteit geeft, waardoor onzeker is of de maatschappelijke functies zullen worden gerealiseerd en niet wordt voldaan aan de uitgangspunten die in het "Masterplan Hart voor Diessen" (hierna: Masterplan) zijn opgenomen. Zij betogen dat geen behoefte bestaat aan levensloopbestendige woningen in het middeldure segment, waarvan in de plantoelichting wordt uitgegaan. Volgens hen is er alleen behoefte aan goedkope woningen. Verder brengen zij naar voren dat de realisatie van de extramurale zorgwoningen door Woonstichting Leystromen en de bouw van de overige woningen door [partijen] onzeker is, omdat daartoe geen contractuele verplichtingen bestaan.

7.1. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. In een bestemmingsplan kunnen globale bestemmingen worden opgenomen. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.

7.2. De Afdeling ziet in het betoog van [appellanten] geen grond voor het oordeel dat de raad binnen de hem toekomende beleidsvrijheid niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de bestemming "Maatschappelijk". De raad heeft ter zitting toegelicht dat is gekozen voor deze bestemming om een flexibele invulling van het plan mogelijk te maken. In artikel 3, lid 3.1, van de planregels is het aantal gestapelde woningen evenals het aantal extramurale en intramurale zorgwoningen echter wel aan een maximum gebonden en zijn ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels de maatschappelijke voorzieningen beperkt tot de begane grond. De Afdeling acht het plan gelet daarop uit een oogpunt van rechtszekerheid niet onaanvaardbaar.

7.3. Het betoog van [appellanten] biedt geen grond voor de conclusie dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat behoefte bestaat aan de levensloopbestendige woningen in het middeldure segment, waarvan in de plantoelichting wordt uitgegaan. In de plantoelichting staat dat met het plan een passende invulling wordt gegeven aan de uitgangspunten die in het Masterplan zijn opgenomen. Het Masterplan geeft de visie weer op de functionele en ruimtelijke inrichting van het centrum van Diessen. Daarbij is uiteengezet dat het plan voorziet in een concentratie van maatschappelijke voorzieningen, waarmee een sterk maatschappelijk en dienstverlenend centrum wordt gerealiseerd. Door de combinatie met woningbouw wordt de centrumfunctie versterkt. De woningen worden gerealiseerd op basis van de lokale woningbehoefte, waarbij primair wordt ingezet op huisvesting van senioren. Door de woningen levensloopbestendig te maken, kan volgens de plantoelichting ook in de woningbehoefte van andere doelgroepen worden voorzien. Voorts is in de plantoelichting onder verwijzing naar het op 26 juni 2013 door de raad vastgestelde "Actieplan Wonen 2013" (hierna: Actieplan) toegelicht dat er behoefte is aan de voorziene woningen. In het daarin opgenomen woningbouwprogramma voor de gemeente Hilvarenbeek is rekening gehouden met het plan voor de nieuwe woningen in het centrum van Diessen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de woningen die in het plan zijn voorzien na de in het Actieplan beschreven herprioritering in overleg met de provincie onderdeel zijn geworden van de harde plancapaciteit. Het betoog dat enkel behoefte bestaat aan goedkope woningen hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt.

Ter zitting is bevestigd dat niet in geschil is dat behoefte bestaat aan de maatschappelijke voorzieningen, de 9 extramurale zorgwoningen en de 6 intramurale zorgwoningen, die het plan mogelijk maakt.

7.4. De Afdeling ziet in het betoog van [appellanten] verder geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat binnen de planperiode van 10 jaar invulling wordt gegeven aan de door de raad beoogde combinatie van maatschappelijke voorzieningen met woningen. Woonstichting Leystromen heeft toegelicht dat realisatie van het beoogde medische centrum op de gronden waaraan de bestemming "Maatschappelijk" is toegekend zal aanvangen na voltooiing van de voorziene sloop van de thans nog bestaande bouw. Naar verwachting zal over twee jaar een medisch centrum kunnen worden opgericht. Dat geldt ook voor de door haar te realiseren 9 extramurale zorgwoningen. Voorts hebben [partijen] toegelicht dat zij voornemens zijn om de door hen te realiseren woningen op te richten. Uit de stukken is verder gebleken dat zich voor de woningen reeds een aantal gegadigden heeft gemeld.

7.5. De gestelde strijd met het Masterplan doet zich gelet op het voorgaande niet voor.

7.6. Het betoog faalt.

Parkeren

8. [appellanten] vrezen dat zich parkeerproblemen zullen voordoen. Zij betogen dat het plan een flexibele invulling toelaat, zodat een andere invulling van functies mogelijk is, dan waarvan bij het berekenen van de parkeerbehoefte is uitgegaan. Zij brengen naar voren dat niet is voorzien in parkeernormen voor alle functies die het plan mogelijk maakt. Voorts is de berekening van de parkeerbehoefte volgens hen niet juist, onder meer wat de gehanteerde parkeernormen en aanwezigheidspercentages betreft. [appellanten] voeren verder aan dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom voor de intramurale zorgwoningen is aangesloten bij de parkeernorm voor verpleeg- en verzorgingshuizen. Daarnaast brengen zij naar voren dat voor de extramurale woningen ten onrechte in 7 in plaats van in 11 parkeerplaatsen in het zuidelijk deel van het plangebied is voorzien. Bovendien kunnen de 7 parkeerplaatsen volgens hen niet worden gerealiseerd omdat zich daar thans bebouwing bevindt. Zij voeren aan dat niet is onderkend dat in meer parkeerplaatsen, voor onder meer mindervaliden, moet worden voorzien omdat de doelgroep voor de 21 wooneenheden senioren en zorgbehoevenden zijn. Daarnaast betwisten zij dat het benodigde aantal parkeerplaatsen in het plangebied met inachtneming van de door CROW aanbevolen minimale afmetingen kan worden gerealiseerd.

8.1. In de plantoelichting staat dat de totale parkeerbehoefte in het plangebied 49 parkeerplaatsen is. Er zijn 7 parkeerplaatsen voorzien in het zuidelijke deel van het plangebied en 42 plaatsen in het noordelijke deel, waarvan 2 voor mindervaliden. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van het indicatieve maatschappelijke en woonprogramma, zoals dat is omschreven in de plantoelichting. Het indicatieve maatschappelijke programma bestaat uit een aantal behandelkamers voor huisartsen, een fysiotherapeut, een verloskundige, een algemene flexibele functie, en uit een apotheek en een bank. Het woonprogramma bestaat uit 21 levensloopbestendige appartementen in het middeldure segment, 9 extramurale zorgwoningen en 6 intramurale zorgwoningen. Volgens de plantoelichting is vanwege de verscheidenheid van functies rekening gehouden met dubbelgebruik van de parkeerplaatsen en voorts is uitgegaan van huurappartementen.

De raad heeft zich bij het berekenen van de parkeerbehoefte van deze invulling van het plan gebaseerd op de gemeentelijke parkeernormering en aanwezigheidspercentages die overeenkomen met aanbevelingen van CROW.

8.2. Het betoog van [appellanten] geeft geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid van deze aanbevelingen van CROW heeft kunnen uitgaan. In de enkele omstandigheid dat met het plan is beoogd om 21 levensloopbestendige woningen te realiseren, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om rekening te houden met meer parkeerplaatsen voor minder validen dan waarvan in de aanbevelingen van CROW wordt uitgegaan. De raad heeft voorts wat de parkeerbehoefte van de intramurale zorgwoningen betreft in redelijkheid kunnen aansluiten bij de parkeerkencijfers voor verpleeg- en verzorgingshuizen, omdat ten aanzien daarvan, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, evenals bij intramurale zorgwoningen, sprake is van zorg gedurende 24 uur.

8.3. De 7 parkeerplaatsen die zijn voorzien in het zuiden van het plangebied zijn bedoeld voor de extramurale zorgwoningen. De zich thans daar bevindende bebouwing zal ten behoeve van de realisatie van het plan worden gesloopt. De overige 4 parkeerplaatsen van de 11 berekende parkeerplaatsen zijn voorzien in het noordelijk deel van het plangebied. Het betoog van [appellanten] biedt geen grond voor het oordeel dat wat de extramurale woningen betreft niet in voldoende parkeerplaatsen is voorzien. Voorts bestaat er geen grond voor de conclusie dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat er voldoende ruimte is om op de gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" het aantal berekende parkeerplaatsen te realiseren overeenkomstig de in de aanbevelingen van CROW opgenomen maatvoering. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de door [appellanten] in dit verband bedoelde tekeningen niet de definitieve inrichting van het parkeerterrein aan de noordzijde van het plangebied betreffen.

8.4. Ingevolge artikel 8, lid 8.2, van de planregels dient de parkeerbehoefte behorende bij de functies in het plangebied binnen het plangebied gerealiseerd te worden conform de in de bijlage bij de planregels opgenomen parkeernormen en aanwezigheidspercentages. Daarmee is verzekerd dat ook bij een andere invulling van het plan door een andere verdeling van functies dan de waarschijnlijke waarvan ten tijde van de vaststelling van het plan werd uitgegaan, wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

8.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorziet in voldoende ruimte om het benodigde aantal parkeerplaatsen te realiseren. Het betoog faalt.

Schaduwwerking

9. [appellanten] vrezen voor schaduwwerking vanwege de nieuwe bebouwing in hun tuin. Zij betogen dat in het onderzoek dat in dit verband is uitgevoerd voor de bestaande situatie ten onrechte de maximale bebouwingsmogelijkheden ingevolge het voorheen vigerende plan als uitgangspunt zijn genomen in plaats van de feitelijke situatie.

9.1. De raad heeft ten behoeve van de vaststelling van het plan onderzoek laten doen naar de gevolgen van de voorziene nieuwbouw voor de bezonning van de woning en de tuin op het perceel [locatie]. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Bezonningsstudie Hart voor Diessen" van 14 april 2014. In dat rapport is de zogenoemde waarderingsrichtlijn van TNO als uitgangspunt gehanteerd. De conclusie in het rapport is dat de nieuwbouw geen invloed heeft op de bezonning van de maatgevende gevel van de woning en dat de schaduwwerking in de tuin verwaarloosbaar toeneemt. Voorts staat in het rapport dat het grootste gedeelte van de tuin op de maatgevende dag van 20 april de gehele dag in de zon ligt. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de uitkomsten van het onderzoek onjuist zijn.

Gelet op het voorgaande, waaronder de omstandigheid dat op de maatgevende datum het grootste gedeelte van de tuin de gehele dag in de zon ligt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet onder verwijzing naar de bezonningsstudie in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor [appellanten].

Het betoog faalt.

Geluid

10. [appellanten] vrezen voor geluidhinder vanwege het gebruik van de parkeerterreinen die in het plan zijn voorzien. Zij betogen dat de raad het akoestisch onderzoek van Agel Adviseurs niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Zij voeren daartoe aan dat niet duidelijk is welke exacte coördinaten in het rekenmodel zijn toegepast. Verder is volgens hen het vrachtverkeer ten onrechte niet in het akoestisch onderzoek betrokken. Zij betogen daarnaast dat wat het aantal verkeersbewegingen betreft van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan, waardoor niet is uitgesloten dat de richtwaarden voor het geluidniveau ter plaatse van hun woning worden overschreden. Zij wijzen er in dit verband op dat voor het berekenen van de verkeersgeneratie in het akoestisch onderzoek ten onrechte van een aantal van 40 in plaats van 42 parkeerplaatsen is uitgegaan. Ook brengen zij daartoe naar voren dat geen rekening is gehouden met de juiste kencijfers uit de publicatie Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van CROW, waaronder de omrekenfactoren voor Wonen en Werken, nu van gemiddelde waarden voor een weekdag is uitgegaan. Voorts stellen zij dat daarbij ten onrechte is uitgegaan van huurappartementen terwijl vermoedelijk koopappartementen zullen worden gerealiseerd. [appellanten] kunnen zich ten slotte niet verenigen met het standpunt van de raad dat een geluidafschermende muur vanwege de ruimtelijke kwaliteit niet wenselijk is. Zij betogen dat de aan de [locatie] te ondervinden geluidhinder met een dergelijke muur kan worden tegengegaan.

10.1. Het in opdracht van de raad uitgevoerde akoestisch onderzoek van Agel adviseurs van 11 december 2013 ziet op de geluidbelasting op bestaande woningen in de omgeving vanwege het gebruik van de in het plangebied voorziene parkeerterreinen, waaronder de woning van [appellanten] aan de [locatie]. Het toetsingskader voor geluid van paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is daarbij als uitgangspunt gehanteerd.

De conclusie in het akoestisch rapport is dat bij alle bestaande woningen wordt voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en aan de richtwaarde voor de verkeersaantrekkende werking. Door het dichtslaan van autoportieren doen zich overschrijdingen voor van het maximale geluidniveau gedurende de dag-, avond- en nachtperiode. Bij de woning van [appellanten] aan de [locatie] wordt voldaan aan de richtwaarden.

Omdat de overschrijding van het maximale geluidniveau wordt veroorzaakt door het dichtslaan van autoportieren, is dit piekgeluid op grond van stap 3 van het toetsingskader buiten beschouwing gelaten. Daarbij is in aanmerking genomen dat de mate van overschrijding op basis van het aantal parkeerhandelingen beperkt van omvang is en het karakter van het geluid van het gebruik van het parkeerterrein gelijk is aan het gebruik van de nabij gelegen openbare weg, dat een maskerend effect heeft. Voorts acht de raad een geluidscherm uit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk.

10.2. Het betoog van [appellanten] geeft geen aanleiding voor de conclusie dat het akoestisch onderzoek zodanige gebreken of leemten bevat, dat de raad zich daarop niet in redelijkheid heeft kunnen baseren.

Ter zitting is door de raad toegelicht dat de door [appellanten] bedoelde coördinaten in het onderzoek zijn verwerkt. Voorts is rekening gehouden met een aantal van 42 parkeerplaatsen, zodat het betoog dat in zoverre het aantal verkeersbewegingen is onderschat omdat van een aantal van 40 parkeerplaatsen zou zijn uitgegaan, feitelijke grondslag mist. Wat het ontbreken van vrachtwagenbewegingen in de berekeningen van de verkeersgeneratie betreft, heeft de raad zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bevoorrading door vrachtwagens in het plangebied niet in de rede ligt, zodat deze niet in het geluidrapport hoefde te worden betrokken.

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is aangesloten bij de Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van CROW. Evenals bij het bepalen van de parkeerbehoefte is daarbij uitgegaan van het indicatieve programma, waaronder 21 huurappartementen. Het betoog van [appellanten] geeft geen aanleiding voor de conclusie dat in het akoestisch onderzoek niet mocht worden uitgegaan van de verwachting dat huurappartementen zullen worden gerealiseerd. Voorts acht de Afdeling het toepassen van gemiddelde waarden van de kencijfers niet onredelijk. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van een tegenrapport, dat door het toepassen van de door hen bedoelde omrekenfactoren zodanig andere uitkomsten zijn te verwachten, dat in zoverre niet van de conclusies in het akoestisch rapport kan worden uitgegaan.

10.3. Gelet op de berekende geluidniveaus heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het gebruik van de in het plan voorziene parkeerterreinen zich geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat zullen voordoen en het plaatsen van een geluidscherm, dat op stedenbouwkundige bezwaren stuit, daarom niet nodig is.

10.4. Het betoog faalt.

Wateroverlast

11. [appellanten] vrezen voor wateroverlast. Volgens [appellanten] blijkt uit hun eigen schatting aan de hand van Google Earth dat de toename van het verhard oppervlak in het plangebied groter is dan waarvan de raad op grond van de watertoets is uitgegaan. Zij wijzen erop dat de watertoets door de initiatiefnemers is opgesteld. Zij betogen verder dat de foutief weergegeven begrenzing van het plangebied in de watertoets ten onrechte niet is aangepast naar aanleiding van hun zienswijze die zij over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht.

11.1. In de plantoelichting is onder verwijzing naar het onderzoeksrapport van Ecoconsultancy van 16 april 2014 uiteengezet dat er vanuit waterhuishoudkundig oogpunt geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van het plangebied. Niet is gebleken dat het rapport dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat de raad zich daarop niet heeft mogen baseren. De omstandigheid dat het onderzoeksrapport in opdracht van [partijen] en Woonstichting Leystromen is opgesteld is niet voldoende voor de conclusie dat het niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De schatting van [appellanten] aan de hand van Google Earth van de omvang van het verhard oppervlak in de bestaande situatie geeft de Afdeling voorts onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat niet van een juiste oppervlakte is uitgegaan. De raad heeft verder ter zitting toegelicht dat de begrenzing van het plangebied in de watertoets wel is aangepast.

Het betoog faalt.

Zienswijzen

12. Voor zover [appellanten] zich voor het overige hebben beperkt tot een verwijzing naar de zienswijzen die zij over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht, overweegt de Afdeling dat in de Zienswijzentabel bij het vaststellingsbesluit inhoudelijk op de zienswijzen is ingegaan. [appellanten] hebben niet aangegeven waarom de weerlegging in zoverre onjuist zou zijn.

Relativiteit

13. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van toepassing is.

Conclusie

14. Het beroep is ongegrond.

15. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

w.g. Michiels w.g. Duursma

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015

378.